Paul Snoek (†) kende ik al lang. Op 1 september 1976 rond 20 uur, hadden we een gedenkwaardig gesprek in Vecu. Hic et nunc doet de inhoud er niet toe, maar ik wel ben blij dat er een visueel spoor van bestaat (en dat ik meteen uur en datum op de achterkant van de polaroid schreef – Paul nam ook een afdruk mee naar huis...).
*
Na de tentoonstelling van Guy Vandenbranden
(zie de vorige aflevering van dit feuilleton: http://mededelingen.over-blog.com/article-vecu-een-historiek-ii-124513789.html )
kwam Albert Szukalski (†) op 1 oktober aan de beurt met zijn '13 Grafzerken'. Op de bakstenen vloer van de tentoonstellingsruimte plaatste hij dertien bakjes met mini grafzerken en bloemetjes – te zijner eigen nagedachtenis. Zonder pathos, zonder retoriek, zonder rituele formules. Een koele, rationele, strakke ordening. Een soortement zen tuin.
In mijn inleidend woord stelde ik dat Albert met een minimum aan middelen, een maximale hardheid en tederheid met elkaar wist te verbinden. Het was in diezelfde periode dat hij zich, liggend in een lijkkist, liet fotograferen door Gerald Dauphin (†). – Meer daarover wanneer ik de periode van vóór 1976 zal oproepen.
*
Bij de presentatie van zijn verzamelde gedichten (Poëtisch inventaris, Manteau, 1972) maakte Karel Jonckheere pp (†) gewag van een 'grafzerkgevoel'. Op 7 oktober leidde ik zijn nieuwe bundel in, Na-zicht (Manteau). – Destijds werd ik door hem bestempeld als “meer dan impressario...”
Ik laat hier het woord aan Michel Bartosik pp:
Henri-Floris Jespers merkte op dat Jonckheere nog steeds niet tot een vergelijking genomen is met de tijd, dat, om met Jan de Roek te spreken, de moord op Chronos voor deze dichter een chronische bezigheid blijft. Ook het volgens Jespers typisch West-Vlaamse mengsel van weemoed en nuchterheid maakt nog steeds het hoofdbestanddeel van deze poëzie uit.
Paradox, luchtigheid en tegelijk zachte zelfdestructie kenmerkten ook de toespraak van Jonckheere zelf. Van achter zijn privé etalage (de dichter was als naar gewoonte met een zware goed met eigen verkoopartikelen gevulde boekentas toegekomen) bracht Karel Jonckheere hulde aan zijn Pinkbroeders, aan de organiserende instantie Vecu, aan de uitgeverij Manteau, aan het publiek.
Op ietwat humoristische wijze verzette hij zich tegen het gangbare denkbeeld als zou hij zowat de Vlaamse Victor Hugo zijn: een monsterachtige veelschrijver. Na enig (voorbereid) rekenwerk kam hij tot het besluit dat hij nooit meer schreef dan een dozijn gedichten per jaar. Men schrijft altijd teveel, aldus Jonckheere, maar men leeft toch nog altijd veel meer, zodat het schrijven steeds een filtreren, een begrenzende stilering blijft.
In wat ernstiger bewoordingen sprak hij over Na-zicht, een bundel waarvan de titel letterlijk verwijst naar zijn sedert een paar jaar gelukkig weer genezen ogen. Jonckheere besloot dan de avond met de voorlezing van enkele gedichten, waaronder een sentimenteel, ontroerend vers over zijn blinde zoon Floris. Hij lichtte zij teksten op sterk anekdotische wijze toe.
Tot slot nog dit pikante detail: de kelners kwamen ongeveer een kwartier te vroeg met de schuimwijn, midden in de speech van de gevierde dichter. Alsof zij een stille wenk wilden geven: Mijnheer Jonckheere, uw tijd is om. U hebt lang genoeg gepraat. Uiteraard ving de geboren redenaar dit incident zeer stijlvol op.
*
Ach, bij dit alles ben ik geneigd allerlei zijpaden te bewandelen om een en ander duidelijker te contextualiseren en te becommentariëren. Dat is echter voer voor mijn memoires. Hier reik ik niet meer, maar ook niet minder dan gedocumenteerde bouwstenen tot de historiek van Vecu (om esthetische redenen verkies ik die grafie boven de meer correcte V.E.C.U. of VECU).
*
Op 15 oktober werd de tentoonstelling geopend van de ten onrechte totaal vergeten Leo Nelen (†) geopend. 's Anderendaags werd Les Alentours d'Y van Nic van Bruggen feestelijk boven de doopvont gehouden. Dat komt aan bod in de volgende aflevering van dit ellenlange feuilleton.
Henri-Floris JESPERS
(wordt vervolgd)