Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
23 février 2015 1 23 /02 /février /2015 00:30

 

BrusselOnbereikbare.jpg

De voorbije weken trof ik tot tweemaal toe een pas verschenen dichtbundel van Gust van Brussel (° 12 september 1924) in de bus: Het onbereikbare licht en De gestolde echo.

Toen ik Gust in levende lijve leerde kennen, eind de jaren zeventig, had ik twee romans van zijn hand gelezen: Voor een Plymouth Belvedere (Manteau, 1967) en De ring (1969). De Franse vertaling, L'anneau (Marabout, 1975, met een nawoord van Jacques Finné), heb ik destijds uitgeleend aan een bevriende, Nederlandsonkundige SF-liefhebber en – zoals vaak het geval is – nooit teruggekregen. Dat was de tijd dat in Vlaanderen de zinledige vraag nog gesteld werd of SF wel tot de literatuur gerekend mag/kan worden...

Gust van Brussel was PR-man van de Antwerpse Generale Bankmaatschappij en ontwikkelde qualitate qua een belangrijke activiteit op het vlak van wat toen nog niet “sponsoring” heette, maar gewoon mecenaat. In 1982 werden de publicaties en activiteiten ter gelegenheid van de viering van 75 jaar Vereniging van Vlaamse Letterkundigen (VVL) mogelijk gemaakt dank zij de inspanningen van een bijzondere commissie waarvan ik het voorzitterschap aan Gust van Brussel toevertrouwde. De publicatie van Schrijvenderwijs. Een documentatie (een elegant vormgegeven en treffend geïllustreerd met eerder onuitgegeven documenten geïllustreerde Fundgrube van 322 p., samengesteld door Em. Willekens en Bert Decorte) werd mogelijk gemaakt dank zij “de bijzondere medewerking van de Generale Bankmaatschappij”. (Meer over dit alles in nummer 113 van het driemaandelijkse tijdschrift Mededelingen van de VVL, december 1982, 59 p., ill.). Bij dit alles hield de bescheiden Gust van Brussel “low profile”.

Achteraf werd ik door Gust nauw betrokken bij de werking van het “Literair Salon”.

GustvanBrusselhfj.jpg

In gesprek met Gust van Brussel (1985)

De afgelopen kwarteeuw heb ik Gust in levende lijve niet meer ontmoet. Zo gebeurt het vaker, ook met mensen die veel voor je betekend hebben: “Les choses de la vie”... De eigenhandige opdrachten in zijn jongste bundels wil ik hem graag expressis verbis retourneren: “met heimwee naar hetgeen voorbij is” en “mijn aandacht voor u blijft”.

In de loop der jaren nam ik alvast nog drie boeken van hem ter hand: Een nacht met Aphrodite (Walter Beckers, 1979), De waanzinnige stad (Soethoudt & Co, 1984 – een onvolprezen SF-roman) en de diep ontroerende novelle Anton, mijn Anton jij was onsterfelijk (Heibrand, 1986). En hij bleef vanzelfsprekend niet afwezig in een blog en een tijdschrift die “documenteren” en “reëvalueren” hoog in het vaandel voeren.

Gust van Brussel werd vanzelfsprekend opgenomen in de hier gepubliceerde, succesvolle fotoreeks van Bert Bevers, “De tafel van 1” (6 december 2012). Hij kwam ook aan bod o.m. op 23 juni 2013 en 11 september 2014. Hier te lezen:

http://mededelingen.over-blog.com/article-de-tafel-van-1-gust-van-brussel-113177532.html

http://mededelingen.over-blog.com/article-henri-floris-jespers-losse-notities-xxxviii-gust-van-brussel-en-ton-meurs-118675891.html

http://mededelingen.over-blog.com/article-agenda-nazomer-viii-gust-van-brussel-124555429.html

Doen!

BrusselGestolde.jpg

Gust van Brussel is geen beaat vooruitgangsoptimist is. Maar nog minder een doemdenker. Dat blijkt voldoende uit zijn veelzijdig en geschakeerd oeuvre – en nu ook uit de twee bundels die ik las. Hij verbindt moeiteloos intellect met instinct, weemoed met ironie, realisme met ver-beelding en onthechting met empathie. Indien ik hem moet afwegen op de weegschaal van Eddy du Perron: een vent.

Ceterum censeo: het omvangrijke oeuvre van Gust van Brussel kreeg/krijgt de aandacht niet dat het verdient.

Henri-Floris JESPERS

 

Gust VAN BRUSSEL, Het onbereikbare licht, Booklight, 2014, 90 p. Samenstelling: Paul van Leeuwenkamp en Meurs A.M. Cover: Gust van Brussel.

Gust VAN BRUSSEL, De gestolde echo. Gedichten 2014/2015, 177. Privé druk. Samenstelling: Simonne Vleghels en Bart Leenen.

Paul van Leeuwenkamp over Gust van Brussel, zie o.m.

http://www.uitgeverijdegraal.be/schrijvers/vanbrussel/labyrint3.html

Partager cet article
Repost0
18 février 2015 3 18 /02 /février /2015 20:23

 

DeVoecht2.jpg

Een goeie literaire passage is een doorgang naar zoveel meer. Berustend op niets dan vrije associatie en goesting in literatuur, dit zijn speelsels van extrapolatie. Een leesdagboek, maar dan in fragmenten. Deze keer – niet voor de laatste keer – Sexus van Henry Miller.

 

I mount the steps and enter the arena, the grand ballroom of the double-barreled sex adepts, now flooded with a warm boudoir glow. The phantoms are waltzing in a sweet chewing-gum haze, knees slightly crooked, haunches taut, ankles swimming in powdered sapphire. Between drumbeats I hear the ambulance clanging down below, then fire engines, then police sirens. The waltz is perforated with anguish, little bullet holes slipping over the cogs of the mechanical piano which is drowned because it is blocks away in a burning building without fire escapes. She is not on the floor. She may be lying in bed reading a book, she may be making love with a prize fighter, or she may be running like mad through a field of stubble, one shoe on, one shoe off, a man named Corn Cob pursuing her hotly. Wherever she is I am standing in complete darkness; her absence blots me out.”

 

Prachtig, toch. Een gladiator die strijdvaardig de warme gloed van de arena in kijkt, de dansende massa aanschouwt zonder er deel van uit te maken. Hij is op zoek naar iets wat dit alles overstijgt.

 

De dansers zijn onecht. Het zijn geesten, fantoompijnen van een werkelijkheid die men wil vergeten, die men wil laten opgaan in “a sweet chewing-gum haze”. Het is een onschuldig wegwiegen van de realiteit, een naïeve houding die tot minzaam verdwijnen mag leiden. De scène doet denken aan The Crying of Lot 49 van Thomas Pynchon, waar doofstomme dansers zonder enig geluid langs elkaar heen bewegen: “Each couple on the floor danced whatever was in the fellow's head: tango, two-step, bossa nova, slop. But how long (…) could it go on before collisions became a serious hindrance? There would have to be collisions.”

 

Hoewel de botsingen tussen de dansers geanticipeerd worden in Pynchons roman, botst er toch niemand, alsof ze communiceren op een hoger of dieper niveau. Dat is niet zo in Sexus: hier schuren werkelijkheid en ideaal tegen elkaar, ze botsen voelbaar, en niet voor de eerste keer.

 

Buiten, op straat, is de wereld namelijk minder onschuldig. Al stelt het walsen op muziek in een balzaal een bewogen vergeten voor, buiten valt er helemaal niets te vergeten. De klanken van de onrustige stad dringen deze ruimte binnen, je hoort ambulances, politiesirenes, het gekreun van de kleine drama's van een grootstad. Je leest beter en ziet: de wals wordt doorpriemd “with anguish”, met hevig lijden, de mechanische piano loopt niet over ponsgaatjes maar langs kogelgaten, en speelt zo niet de buitenwereld weg, maar dicht ze noten toe waarop de zielloze dansers niet zonder moeite proberen te bewegen, alsof ze doofstom naar de muziek van vruchteloze hoop luisteren.

 

We zijn hier echter niet voor de dansers, maar wel voor haar. En ze is hier niet, in deze sluimerwereld tussen buiten en binnen, tussen hard en zacht, tussen straat en dans.

 

Welke man wil niet aan splinters geslagen worden door een vrouw voor wie je zou willen leven – én sterven? Wie weet ligt ze wel lezend te bed – en wat is er mooier dan een lezende vrouw – of leeft ze ten volle, fysiek, voelend – en wat is er mooier dan een zintuiglijke vrouw?

 

Het hoeft niet verwonderlijk te zijn dat bij afwezigheid van zo'n lichtpunt in een verdonkerde balzaal je dans tot stilstand vervalt. Haar aanwezigheid stipt me uit, verduistert me, ik verdwijn in het gemis. Misschien is zij het wel die met haar verdwijnen de schijnrealiteit van deze balzaal doorprikt?

 

Waar is ze, die ene vrouw die elke stad kan doen vergeten, en zonder wie elke dans stilstand is?

 

Er volgt nog meer.

 

p

Partager cet article
Repost0
16 février 2015 1 16 /02 /février /2015 02:11

 

Dan Dada

Dan Dada doe uw werk!, de bloemlezing uit de avant-gardistische poëzie uit de Lage Landen, samengesteld door Hubert van den Berg & Geert Buelens (Nijmegen, Vantilt, 2014, 248 p.), wordt besproken door Matthijs de Ridder. Heel veel verrassingen levert de bloemlezing niet op, maar de samenstellers ontrukken wel enkele auteurs aan de vergetelheid. ('Avant-gardistisch' verwijst hier wel naar de historische avant-garde.) “De bloemlezing slaagt er zeer goed in om de Nederlandstalige avant-garde in haar volledige breedte en verscheidenheid te portretteren”, aldus Matthijs de Ridder. (Ter verduidelijking, het gaat hier om de historische avant-garde.)

Maud Vanhauwaert en Lies Van Gasse werpen hun licht op Miavoye. Op bedevaart naar Paul van Ostaijen (Bezige Bij, 2014, 194 p.), de neerslag van de “literaire bedevaart” die Koen Broucke, Pascal Verbeken, Koen Peeters en Peter Holvoet-Hanssen in de voetsporen van Van Ostaijen ondernamen.

Beide boeken zullen nog ruim aan bod, niet noodzakelijk op deze blog, maar wel in volgende afleveringen van het tijdschrift Mededelingen van het CDR.

*

Charles Ducal brengt een tussentijds bilan: “Is het Dichterschap des Vaderlands na één jaar een levensvatbaar initiatief gebleken? Ik denk het wel, al is er geen reden om naast onze schoenen te lopen. Kinderschoenen. Ik ben tenslotte de eerste dichter van dit project, en mijn opdrachtgevers weten zo goed als ik dat de belangstelling in Wallonië nog wat mag aandikken.”

Bart Vonck vraagt aandacht voor de jongste bundel essays van Stefaan van den Brempt, De oude wereld moe. Over vernieuwers en voortzetters in de literatuur (Haarlem, In de Knipscheer, 2013, 327 p.).

*

Een jaar lang zal Anneke Brassinga in haar column 'Crudités' schrijven over wat haar raakt in de poëzie(actualiteit). In de eerste aflevering, 'Tafel vol ooft' stelt zij met zoveel woorden: “Poëzie, ik houd er niet van; ze is meestal ongevaarlijk maar hinderlijk, als een wolk muggen die het zicht verduistert”. Een gewaarschuwde lezer telt voor twee.

Marc Kregting publiceert twee columnachtige bijdragen 'bij Le salon des dépendents' [sic] en 'bij: In courtesy of the unknown'. Waar die 'verklarende' ondertitels ook naar mogen wijzen blijft mij een raadsel.

*

Worden besproken: vertalingen van werk van Charles Bukowski en Dylan Thomas alsmede dichtbundels van Ghayath Almadhoun, Annemieke Gerrist, Yahya Hassan, Krijn Peter Hesselink, Marc van der Holst, Arthur Lava, Jan van Meenen, Saskia Stehouwer, Peter Theuninck en Benne van der Velde.

Henri-Floris JESPERS

Poëziekrant verschijnt 6 x per jaar. Abonnement: 40 €. Nederland en EU-landen: 46 €. Andere: 85 €. Los nummer: 12,50 € (inclusief verzendkosten). Nederland: 15 €. Andere 19,50 €.

Poëziekrant wordt uitgegeven met de steun van het Vlaams Fonds voor de Letteren, de Provincie Oost-Vlaanderen en de Stad Gent.

Partager cet article
Repost0
15 février 2015 7 15 /02 /février /2015 18:54

 

MAELEcat2.jpg

Marcel van Maele (1931-2009 kwam vorig jaar sterk in de belangstelling dank zij een tentoonstelling in het Gezelle museum te Brugge, een colloquium in het Letterenhuis te Antwerpen en, vooral, twee in alle opzichten aanbevelenswaardige publicaties: Vuurtaalspuwen en Marcel van Maele in Meervoud. Johan Pas, Yves T'Sjoen en Els Van Damme verdienen alle lof.

Zie o.m.:

http://mededelingen.over-blog.com/article-marcel-van-maele-gecanoniseerd-124730296.html

Elke Brems bespreekt beide boekwerken. Gelet op “de ondoordringbare veelheid aan gedichten” meent zij Vuurtaal spuwen (Brussel, ASP, 508 p.) te moeten bestempelen als “haast onleesbaar maar als object wel aantrekkelijk” (!). Haar conclusie luidt onomwonden: “Is Van Maele nu tot het establishment toegetreden? Bijlange niet, hij blijft in de marge en daar zit hij goed.” Welke marge? Marcel was al vroeg een cultfiguur, kreeg de Sinjaalprijs, de Arkprijs van het Vrije Woord en de Prijs van De Vlaamse Gids.

*

Hee hoor mij Ho simultaan simultaan op de brandtorens, de nieuwe uitgave van de verzamelde gedichten (Bezige Bij, 2014, 1800 p.) van H.H. Ter Balkt (° 1938) wordt besproken door Hans Vandevoorde (° 1960).

*

Roger de Neef is een boom van een dichter” – zo luidt de laatste regel van 'Al die vogels in mijn keel', de bespreking door Anneleen de Coux (°1978) van zijn jongste bundel, Som van tijd (PoëzieCentrum Gent, 2014), “waarin hij zichzelf en zijn thema's volledig trouw blijft”.

De bundel werd hier gesignaleerd:

http://mededelingen.over-blog.com/article-som-van-tijd-125250761.html

*

Jooris van Hulle (° 1948) focust op de jongste twee bundels van Jo Gisekin (° 1942), Dooitijd (2012) en De witte pauw / Le paon blanc (2014), beide verschenen bij het PoëzieCentrum, Gent. Als conclusie van een nogal oppervlakkige bespreking van Souvenirs (Leuven, P, 142 p.) typeert hij de herinneringen van Lucienne Stassaert als “een door en door eerlijk boek”. Tja, is daar is dan alles mee gezegd zeker? Ondertussen werkt Stassaert aan het vervolg op haar markante Souvenirs.

Lucienne Stassaert (° 1936) vertaalde poëzie van Sylvia Plath en Emily Dickinson en hertaalde een selectie uit de Mengeldichten en Strofische gedichten van Hadewijch. Poëziekrant publiceert haar vertaling van enkele gedichten van Andrée Chedid (1920-2011) Bij de onvolprezen Uitgeverij P zal dit jaar haar vertaling van Chedid verschijnen: Bestaan is een zegen voor mij.

*

Traditiegetrouw worden in Poëziekrant gedichten opgenomen, zowel van gevestigde dichters (Erik Spinoy, Claude Van de Berge, Lans Stroeve) als van beloftevolle debutanten en worden recente publicaties besproken.

Nog meer over Poëziekrant in een volgende post.

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
14 février 2015 6 14 /02 /février /2015 22:51

 

Poeziekrantjanuari15.jpg

In de jongste Poëziekrant publiceert prof. dr. Lars Bernaerts een interview met Ilja Leonard Pfeijffer (° 1968) over het poëzieweekgeschenk van de Stichting CPNB, Giro giro tondo, een obsessie, vijftien sonnetten die met elkaar verbonden zijn via het rijgsnoer van de eerste en laatste regels. De eerste regel van elk nieuw gedicht is een herhaling van de laatste regel van het vorige. Het vijftiende sonnet bevat de veertien beginverzen van de voorgaande sonnetten. Ilja Leonard Pfeijffer licht de sonnettenkrans toe, verduidelijkt zijn poëtica en kondigt een nieuwe bundel aan: Idyllen.  Hier dan een terloopse uitspraak die ik ten volle onderschrijf:

'Als er iets is wat me nu ergert in de Nederlandse poëzie, dan is het een soort van algehele risicoloosheid, vooral bij jonge dichters. Ze schrijven poëzie die op poëzie lijkt. Er zijn dichters die dat soort gedichten schrijven omdat ze erbij willen horen.

Was het nou maar eens echt slecht, dan heb je er nog iets aan, maar het is echt slaapverwekkende middelmatigheid.'

*

Huub Beurskens, Jan Lauwereyns, Luuk Gruwez, Charles Ducal, Lies van Gasse, Michaël Vandebril, Paul Demets, Robert Anker, Marleen de Crée, Gwy Mandelinck en Piet Gerbrandy schreven gedichten naar aanleiding van de tentoonstelling “Berlinde De Bruyckere. Sculpture & Drawings” die in het Gemeentemuseum Den Haag van 28 februari tot 23 mei loopt. De gedichten werden in Poëziekrant in een treffend geïllustreerde special opgenomen.

Over Berlinde De Bruyckere op deze blog, zie o.m. de bijdragen van Guido Lauwaert:

http://mededelingen.over-blog.com/article-berlinde-de-bruyckere-romeu-my-deer-124984108.html

http://mededelingen.over-blog.com/article-met-tere-huid-berlinde-de-bruyckere-in-londen-125111006.html

*

De bundel Eigen terrein (Leuven, WEL, 2013, 142 p.) waarin Bert Bevers (° 1954) zijn gedichten 1998-2013 verzamelde, wordt deskundig besproken door Hedwig Speliers (° 1935), die zijn waardering niet onder stoelen of banken steekt:

'Alleen al om de bundel Lambertus van Sint-Omaars beschrijft de wereld gun ik Bert Bevers een voorname plaats in mijn anthologie der Nederlandse letteren. […] De bundel Arrondissementen is representatief voor Bert Bevers' dichtkunst. Intellectuele glans, originele metaforen en klankrijkdom zorgen voor een bijzondere uitstraling. Ja, wat graag ruim ik in mijn virtuele anthologie een voorname plaats in voor een dichter die te lang heeft in de luwte van het Nederlandstalige poëzielandschap.'

Op deze blog introduceerde Bert Bevers een aantal rubrieken: 'Dichter op het stadsplan', 'De tafel van 1', 'Cinema trivia', 'De onbewoond Eilandkeuze' en, zopas, 'De Passage'.

Uiteraard werd Eigen terrein hier gesignaleerd:

http://mededelingen.over-blog.com/article-bert-bevers-41-jaar-feilloos-dichterschap-121533286.html

*

Poëziekrant, (hoofdredacteur Carl De Strycker, °1981) is gewoon onmisbaar! Meer in een volgende post.

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
14 février 2015 6 14 /02 /février /2015 02:44

 

LesPlusBeaux.jpg

Dichter, novellist en essayist Francis Cromphout (° 1947) debuteerde zopas met de autofictionele roman in het Frans, Les plus beaux. Hij is romanist, doceerde Frans, Spaans en didactiek. Als journalist (o.a. voor Knack) focuste hij op het Zuid-Amerikaanse continent. Met grote regelmaat publiceerde hij gedichten en essays in literaire tijdschriften. De dichtbundel Als een pas vernielde stad verscheen in de Yang poëziereeks (1978). Het kortverhaal El Susto werd in 2007 bekroond met de Premio Internacional Mosaico de narración breve.

FrancisCromphout.jpg

Francis Cromphout zelf typeert zijn sterk autobiografische roman als “een soort initiatieke ontdekkingstocht”. Toneelregisseur, journalist, acteur, schrijver en organisator Freek Neirynck (°1949), die ik hierna aan het woord laat, twijfelt er niet aan dat hoofdpersonage Merle samenvalt met de auteur.

'Met sprongen van soms wel eens enkele tientallen jaren komt Merle, o.a. op de Expo 85 in Brussel terecht en later aan de Gentse unief waar hij zijn rebellie leert ontdekken, maar ook filosoof Schopenhauer, Zappa en het hippie/ bohemienleven; en vervolgens ook in Peru waar hij zijn passie voor het avontuur volop beleeft… om tenslotte terug naar Gent te komen en er te settelen. Hij verdiept er zich onder andere in de jazzmuziek, gaande van Sidney Bechet tot Steve Lacy en wordt saxofonist bij de Fanfare van de Lo[o]chte Genteneers.

In Gent ontluikt zijn schrijverschap en hij wordt daardoor opgenomen in het bloeiende en warme artistieke wereldje van de Stroppenstad en neemt er onder andere deel aan (ludieke) literaire manifestaties, zoals die met Daniël Van Rijsel, Pjeroo Roobjee, wijlen Ludwig Aleene… en ondergetekende. Op een nacht gingen ze met zijn allen poëzie sluikplakken op blanke gevels en pissijnen. Tot hun grote treurnis werden ze evenwel niet opgepakt.

Op een dag besluit de volwassen en inmiddels ook latinojazzmuzikant geworden Merle op zoek te gaan naar zijn natuurlijke moeder… En dan schrijft men in filmtermen: Vervolg Op Het Doek! In dit geval: Boek, een pil van net geen 280 bladzijden.'

Francis Cromphout signeert zijn boek op 28 februari op de Brusselse Foire du Livre (Tour&Taxis, stand 415).

*

Les plus beaux  heb ik nog niet in de boekhandel gevonden, maar kon nog net op tijd de publicatie vermelden tijdens mijn lezing over Fransschrijvende Vlamingen, 29 januari op de Antwerpse campus van de KU Leuven.

(Zie hier: http://mededelingen.over-blog.com/article-de-taal-gans-het-volk-125461903.html)

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
12 février 2015 4 12 /02 /février /2015 22:44

Peter-De-Voecht--foto-Bert-Bevers-.JPG

Foto: Bert Bevers

 

 

Zie: www.detafelvan1.blogspot.com

Partager cet article
Repost0
12 février 2015 4 12 /02 /février /2015 01:41

Op een nacht kwam ik mezelf tegen. ’t Is te zeggen, de meest arrogante van mijn neven, want elke mens bestaat uit meerdere neven, zoals u ongetwijfeld weet. Het aantal neven hangt af van de verbeelding die elke mens bij zijn geboorte heeft meegekregen. Ik ben de neef met groene vingers, en die ook, ik ben er zo fier op dat ik het niet kan laten het te vermelden, de kunst van het schaken is toevertrouwd. In wat ik u vandaag te vertellen heb, speelt dit echter geen rol, we stappen er dus snel overheen. Ik vroeg hem wat hij de laatste maanden had uitgespookt. Het leek wel of hij van de aardbodem was verdwenen.
‘Ik ben voor het eerst in mijn leven enkel met een bepaald project bezig geweest,‘ antwoordde hij bits. ‘Ik had zelfs geen tijd om me wat dan ook aan te trekken van de overige personages en waar ze mee bezig waren. Net zo min interesseerden ze mij als alle andere mensen, behalve de wens om ze
neer te schieten, op een paar vrouwen na. Vrouwen die elke avond mijn voeten wassen, terwijl ik een boek lees, en op zondag tussen het middageten en het obligate dutje liederen van Mahler zingen, tot meerdere eer en glorie van mijn slecht karakter. Een componist die het zwartste in de mens bovenhaalt. Heerlijk.’
Ik wilde protesteren maar ik kreeg de kans niet.
‘De aarde zou er wel bij varen, bij de dood van alle andere mensen, en ook ik, en onze overige neven. Het neerschieten van hen, en jij, ja ook jij, zou ik ook wel willen maar al schiet je er op los het heeft geen zin. Al de neven zijn onsterfelijk zolang ik leef. Wat mij wel verheugd is het simpele feit dat zij met mij sterven. Gelukkig is er geen leven na de dood zodat we elkaar niet opnieuw ontmoeten. Het is een troostende gedachte.’
‘En waar was je dan mee bezig?’ vroeg ik, ik… het personage van mezelf dat het hele jaar door in de weer is om andere mensen te helpen, en daarom arm blijft.
‘Met het schrijven van mijn memoires,’ snauwde mijn arrogante neef. ‘Drie vrienden – dat mag je misschien verbazen maar ik heb ook vrienden, weet je – drie vrienden hebben er voor gezorgd dat ik gedurende een paar maanden een professorenkamer kreeg in Maison Biermans-Lapôtre in Parijs, het Belgisch-Luxemburgse huis dat deel uitmaakt van La Cité Internationale Universitaire.’
‘Een paar maanden,’ zei ik verwonderd. ‘Was dat niet wat kort om wat je in zeventig jaar hebt meegemaakt uit te schrijven?’
‘Natuurlijk is dat veel te kort. Om dat project tot een goed einde te brengen heb ik au moins drie jaar nodig.’
‘Dat moeten die vrienden toch ook geweten hebben,’ zei ik.
‘Ja, natuurlijk weten ze dat. Maar ik heb ze gezegd dat ik, als ze dan toch per se willen dat ik mijn memoires schrijf, een gedetailleerd grondplan wilde opstellen en daarvoor is afzondering noodzakelijk. Een plek waar ik door geen mens gestoord kan worden.’
‘En dat heb je dan gedaan?’
‘Wat?’
‘Een grondplan opgesteld.’

Geen haar op mijn hoofd dat er aan dacht het te doen. Net zomin, als het schrijven van mijn memoires. Ik ging gewoon mee in hun wens.’
‘Je hebt je vrienden bedrogen!’
‘Wat is daar fout aan? Ik wilde gewoon weg uit dit land, onder meer om eens van mijn zeurende vrouw verlost te zijn. Een goed mens, daar niet van, een pracht van een mens zelfs, een veel beter mens dan ik, een groter verschil tussen een slecht en een goed mens bestaat er niet, maar ze wil om de paar weken mijn haren knippen, zodat ik er deftig voorkom. Net wat ik niet wil. Ik wil niet dat de mensen door dat deftig voorkomen gaan denken dat ik een beter mens ben geworden, een mens waarmee te praten valt.’
‘Wat heb je dan al die tijd in Parijs gedaan? Musea bezocht, naar het theater geweest, een filmpje meegepikt?’
‘Ben je bedonderd. Gelezen! De hele Proust doorworsteld. Het werd tijd. Hier in huis komt het er niet van. Je wordt voortdurend gestoord door lelijke mensen die aanbellen en je een kaart onder de neus duwen: “Geen werk. Ik honger hebben. Een klein beetje geld a.u.b.” Doe ik nooit! Ze werk geven, en zeker geen geld. Je wordt by the way voor die dingen niet beloond. Toen ik eens een bedelaar verzocht even te wachten haalde ik het half brood dat ik makkelijk kan missen en hield het hem voor. Hij wilde het niet aannemen en wees met gestrekte vinger meermaals op de tekst van het kaartje. “Maar je hebt honger”, zei ik. “Wil je er misschien een pot chocopasta bij”, en maakte aanstalten om die te halen. Al maanden stond er een waarvan de smaak mij niet bevalt; die kon ik dus makkelijk missen. Nog maar een kwart gedraaid of hij begon me uit te schelden. Wat hij zei weet ik niet. Het was in een taal die ergens in Oost-Europa gesproken wordt. Is het jou trouwens al opgevallen dat de meeste zwervers, bedelaars, vluchtelingen en wat er aan tuig nog rondloopt flink in het vet zitten. Waar halen ze dat?’
‘Proust dus,’ zei ik, het personage dat sneller schrijft dan zijn schaduw.
‘Ja, Proust,’ zei hij. ‘Hooguit eens de boulevard overgestoken om een wandeling te maken door Parc Montsouris. Kwestie om te bekomen van Prousts ellenlange uitweidingen waarvan de helft boeiend is, en de andere helft de slaap verwekt als je hem niet nodig hebt. Veel trimmers in het park, maar niemand die een blik, een woord tot je richt. Een pracht van een park. Glooiend. Engelse stijl. Eind negentiende eeuw. Op het hoogste punt staat een toren. Lijkt op een vuurtoren maar is het niet. Het is een toren van het weerkundig instituut. Verder artificiële rotspartijen en een riviertje met watervallen. Het water stroomt aan een gezapig tempo. Elke dag. Niet ’s nachts. Dan draait de parkwachter de knop om en valt de motor stil, al reutelend. Waarop hij een laatste ronde maakt om te kijken of alle wandelaars en trimmers uitgewandeld en leeggetrimd zijn, sluit de poorten en gaat naar huis. Enkel de eenden blijven over, en wat zwervers. Wat mij naast de schoonheid van het park vooral bijgebleven is, is de goudvis in een van de kunstmatige vijvers. Een kolossaal groot exemplaar, zeer oud, zat nog weinig goud aan. Waarschijnlijk jaren geleden daar gedropt door iemand die hem beu was. Telkens ik passeerde kwam de oude goudvis aan de oppervlakte en keek mij aan. Hij opende en sloot zijn mond voortdurend. Het leek alsof hij iets wilde zeggen. Ik begreep echter wel wat hij wilde. Kruimels brood. Nu een schepsel mijn brood wel lustte had ik er geen bij. Toen hij begreep dat ik een gierigaard was, wat ik ook werkelijk ben, keerde hij zich om en zwom langzaam weg, zijn staart als roer gebruikend. Of was het om mij duidelijk te maken dat ik moest ophoepelen?’
‘Maar je hebt je memoires niet geschreven,’ zei ik. ‘Niet eens aanstalten gemaakt om er aan te beginnen.’
‘Waarom zou ik? Mijn belevenissen zijn wat mij betreft saai. Of anderen dat ook vinden interesseert mij niet. Als de schrijver niet met dol enthousiasme aan het werk gaat, staat de lezer twaalf jaar onafgebroken verveling te wachten.’
‘Twaalf jaar! Stel dat je toch je memoires schrijft, zijn die dan goed voor een dozijn jaar lezen?’
‘Zo lang ja. Met tussenposen, zoals ik door het lezen van de roman van onze vriend en collega Proust af en toe de deur uit moest voor een rustkuur. Die je op adem laat komen, zonder echter de verveling te verliezen. Dat lukt gelukkig niet. Met geen middelen. De verveling is niet beïnvloedbaar. Het is een volkomen zelfstandig iets. Geen greep op te krijgen. Hij komt en gaat naar eigen wil en wens.’
‘Weten jouw vrienden dat je geen letter op papier hebt gezet, en dat ook niet van plan was?’
‘Ben je gek! Ze hebben mij moed ingesproken. De dag voor ik vertrok een laatste mail gestuurd met de hoop dat het een vruchtbare periode zou worden. Mijn tijd moest nemen. Ik een formule zou vinden, zo eigen aan mijn karakter dat het de lezer zou boeien. Een vernieuwing zou betekenen van de hedendaagse Vlaamse literatuur. En meer van dat. Ik was het met hen eens, heb geantwoord dat ze verbaasd zouden staan, er in mijn hoofd wat broedde. Het zal een ei zijn waar zelfs Columbus geen raad mee wist. Al die jonge snaken met hun grote smoelen en vette pretentie zouden jaloers zijn. Ik wist al wat ze zouden zeggen: Dat het eindelijk eens tijd werd dat ik iets leesbaar had geschreven. Zoiets, en alle varianten erop, kan natuurlijk maar gezegd worden door ezels. En je weet, waarde neef, wat ezels het beste kunnen.’
Ik keek hem aan maar hield mijn mond. Hij verzon al zeventig jaar een fraaiere versie van je mening.
‘Wat zij het beste kunnen is balken. Naargelang de wind waait is het een variatie op hun bij de geboorte meegekregen lied.’
‘Hebben zij niet gevraagd, toen je weer in het land was, naar het resultaat van je werkbeurs?’
‘Natuurlijk hebben zij dat gevraagd,’ riep hij uit.
O, dit gesprek mocht niet lang meer duren. Ik kan mijn mond niet houden maar hij houdt van korte dialogen, al is hij niet vies van een monoloog, zoals de aandachtige lezers, een uitstervende soort, al vermoedde, mag ik veronderstellen.
‘Een bankier met een leesverslaving, een directeur van een culturele instelling en de hoofdarchivaris van het Letterenhuis. Twee mannen en een vrouw. Ik heb haar een netjes gelumbeckt boek gegeven, A4-formaat, ruim 300 bladzijden, met de vraag om het na lezing door te geven aan de andere leden van het triumviraat.’
‘Dus heb je toch wat geschreven!’ riep ik uit.
‘Nee!’ schreeuwde hij. ’Ik heb geen letter op papier gezet.’
‘Maar wat staat er dan in dat pak papier?’
‘Niets, man. Niets!’
Mijn mond viel open, en na een tijd had ik moeite hem weer dicht te krijgen. Met het ouder worden, is het eerste waar je last van hebt de scharnieren van je botten.
‘Kijk, ik zal het je uitleggen. Hoewel je een neef van mij bent, een naaste verwant, heb je blijkbaar moeite mijn spelletjes te begrijpen, hoewel we elkaar al zeventig jaar kennen. Wat een sukkel ben jij toch! Jij, de bekendste neef van ons bijeengescharrelde en verzamelde en geordende en gebundelde en toch ongrijpbare ik.’
Hij had gelijk, maar dat hoefde hij niet te weten. Daarom dat ik geen krimp gaf. Het beste was wachten op zijn uitleg. Het werd beloond. En hoe!
‘Ik heb haar, de hoofdarchivaris – kan je nog volgen? – gezegd dat ik het eerste deel, mijn jeugdjaren, tot ik naar de lagere school ging heb uitgeschreven.’
‘Geschreven! Wie schrijft er nu nog? Iedereen heeft een laptop.’
‘Die heb ik ook. Het leek mij na heel wat gepeins echter beter, heb ik haar gezegd, te schrijven. Met de vulpen. Dan ga je rustiger te keer. Komen er, door het langzame tempo, meer details bovendrijven. Ga je voorvallen en mensen beter plaatsen en helderder verklaren.’
‘Je hebt met de pen geschreven maar waar zijn dan de letters gebleven?’
Mijn traagheid van begrip begon hem blijkbaar op de zenuwen te werken. Zijn stem werd zwaarder en hij sprak langzamer.
‘Kluns. Ik heb haar gezegd dat ik met onzichtbare inkt heb geschreven.’
‘Onzichtbare inkt! Had je daar in Parijs een scheikundedoos mee?’
Mijn sneer zakte naar de bodem van de luchtzee tussen ons.
‘Zij doorbladerde de bundel, zag niets dan blanco bladzijden en zei langzaam “Onzichtbare inkt”, op een wijze waaruit duidelijk op te maken viel dat ze me niet geloofde. En toch heb ik haar overtuigd.’
‘Je hebt haar overtuigd!?’
‘Ja. Je weet toch, of je zou althans moeten weten, dat ik, eenmaal op dreef, iedereen kan overtuigen, welk verhaal ik ook opdis.’
‘En wat was dan het vervolg van het verhaal waardoor zij toch geloofde dat de bundel het verhaal van je eerste zeven jaar bevat?’
‘Dat het onzichtbare inkt is die door een bevriend professor van de Gentse universiteit werd gemaakt. Hij hoefde die niet eens uit te vinden. Hij had die inkt al geruime tijd geleden ontwikkeld voor de spionagedienst van Buitenlandse Zaken. Zeer geheim. Hij had beloofd er met niemand over te spreken, maar voor mij maakte hij een uitzondering. Voor alles moet er een uitzondering zijn, heb ik haar gezegd, en zij was het met mij eens. “Pas na mijn dood zal jij een brief ontvangen, mevrouw, in bewaring gegeven bij mijn vrouw, waarin de formule staat hoe de tekst zichtbaar te maken.”’
‘En daar liep zij mee weg?’
‘Volgens mij wel, want zij vroeg of er geen gevaar op vernietiging bestond als zij alvast de tekst zou scannen. – Ja, dat weet ik niet, zei ik haar. Het beste lijkt me geduld te hebben. Zolang zal ik niet meer leven. Ik voel mijn krachten afnemen. Hooguit een paar jaar, en kan u dan zichtbaar maken wat nu onzichtbaar is.’
‘De twee anderen… hoe reageerden zij? Ik kan niet geloven dat geen van hen je verhaal heeft geslikt.’
‘Wat kan mij dat schelen, man! De bankier heeft de bundel naar verluidt diagonaal bekeken, hem aan het labo van zijn bank gegeven met het verzoek de zaak te onderzoeken en een verslag op te stellen. Daar staat in, naar ik vernam, dat de kans dat er niets in staat even groot is dan dat er wel iets in staat. En als er iets instaat dat elke bladzijde goed gevuld is, zo goed dat er geen randen meer zijn. Het geschrift, indien dat er is, minuscuul is. Zeer moeilijk te lezen zal zijn. Het is een verslag van een tiental bladzijden. De eindconclusie luidt dat een definitief oordeel pas geveld kan worden na verder onderzoek, dat wel eens heel wat tijd en energie in beslag zou kunnen nemen, door een team dat uitgebreid wordt, en de aangezochte wetenschappers zullen gaan lopen met een flinke hap van het budget.’
‘En de derde man? Ik bedoel de tweede man van het trio?’
‘Die heeft de bundel van de bankier gekregen, nadat hij tot het besluit was gekomen dat hij belazerd werd door zijn laboranten. De directeur van de culturele instelling heeft, vernam ik van de hoofdconservator, ziekteverlof genomen en zit heelder dagen in zijn bed naar de pagina’s te staren. Zijn vrouw is ongerust. Staren is een gevaarlijke bezigheid. Ze heeft er al een bevriende psychiater bijgehaald. Hij schudde zijn hoofd, hoorde ik van een kennis die zijn mond niet kan houden.’
Ik was werkelijk met de kerel begaan. Hij heeft me al vaak gesteund. ‘Zou je de arme man niet uit zijn lijden verlossen. En als jij het niet doet, doe ik het.’
‘Jij vertelt hem niets. Hij is gelukkig, daar ben ik zeker van. Wordt hij helemaal gek, zal hij heel gelukkig zijn. In welke mate weet ik niet. Wat ik wel weet is dat hij veel gelukkiger zal zijn dan de meeste mensen. Ze wenden slechts voor dat ze gelukkig zijn. Ze normale mensen zijn. Wel, dat soort mensen zit opgescheept met de last en de miserie van het leven. Begrepen!’
Mijn arrogante neef sprong opzij en bleef de dagen daarop uit mijn buurt. Soms dacht ik hem in de verte te zien, met zijn rug naar me toe. Eenmaal moet hij zijn hoofd omgedraaid hebben, om naar mij te lachen. Vorige nacht zag ik hem weer. Hij passeerde me, al pratend met een andere neef van mij. ‘Hallo,’ riep ik. ‘Ik ben het.’
‘Laat mij met rust,’ mompelde mijn arrogante neef zonder zijn stap te vertragen.
‘Het komt in orde… maak je niet ongerust,’ zei mijn neef die immer tussen alle neven bemiddelt bij familietwisten. Kleine of grote. Hij doet niets liever. Hij kijkt er naar uit. Gretig, gulzig. Samen liepen beide neven de ochtend tegemoet.
‘Doe wat je niet laten kunt,’ riep mijn neef, de diplomaat, me na, terwijl hij het eerste gore daglicht binnendrong.
En dat is wat ik heb gedaan. Wat moeilijker was dan ik dacht. Schrijven is namelijk een andere neef toevertrouwd. Komt hij te weten dat ik, de groene jongen, deze belevenis heb geschreven zal hij me negeren. Me straal voorbijlopen. Tenzij. Tenzij ik hem het verhaal vertel en vraag het uit te schrijven. De eerstvolgende maal dat ik mijn neef bedreven in de kunst van het bemiddelen ontmoet, zal ik dit idee aan hem voorleggen.

Guido LAUWAERT

Partager cet article
Repost0
1 février 2015 7 01 /02 /février /2015 16:09

 

Vanaf heden vindt u in deze Mededelingen met enige regelmaat De Passage, een rubriek van onze nieuwe medewerker Peter De Voecht.

peter-de-voecht-ua-kopie-copie-1.jpg

Peter De Voecht (° 1982) is redacteur van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Hij promoveerde aan de Universiteit Antwerpen op een proefschrift getiteld The Other City: The Fictionalized New York in Paul Auster’s The New York Trilogy and Steven Millhauser’s Martin Dressler. Desondanks is hij best gezellig.
Eerder publiceerde hij in Samplekanon, Revolver, Nynade, Muziek en Woord, en Gierik & NVT. Dit voorjaar verschijnt zijn debuutroman Slachtvlinders   bij uitgeverij In de Knipscheer.

Miller---Sexus.jpg

 

Een goeie literaire passage is een doorgang naar zoveel meer. Berustend op niets dan vrije associatie en goesting, zijn dit speelsels van extrapolatie. Een leesdagboek, maar dan in fragmenten. Deze keer – niet voor de laatste keer – Sexus van Henry Miller.

 

To write, I meditated, must be an act devoid of will. The word, like the deep ocean current, has to float to the surface of its own impulse. A child has no need to write, he is innocent. A man writes to throw off the poison which he has accumulated because of his false way of life. He is trying to recapture his innocence, yet all he succeeds in doing (by writing) is to inoculate the world with a virus of his disillusionment. No man would set a word down on paper if he had the courage to live out what he believed in. His inspiration is deflected at the source. If it is a world of truth, beauty and magic that he desires to create, why does he put millions of words between himself and the reality of that world? (…) The truly great writer does not want to write: he wants the world to be a place in which he can live the life of the imagination.”

 

Ik schrijf over een schrijfsel over schrijven. Het is een beeld van een beeld en tegelijkertijd heel dicht bij de werkelijkheid. Het is dat verband waar ik het in deze passages vaak over zal hebben. Hoe alles wat geschreven, werkelijk is. Hoe werkelijk alles is, wat geschreven is.

 

We dromen in onze woorden met open ogen, want anders kunnen we niet lezen. Een bekentenis: de realiteit en ik zijn niet altijd beste vrienden. Via de tussenwand van het woord kom ik al een heel eind verder. “Tell all the truth but tell it slant,” dicteerde Emily Dickinson.

 

Henry Miller heeft met Sexus eind jaren ’40 de nodige schandalen veroorzaakt vanwege de vele plastische seksscènes. Vaak wordt daardoor voorbijgegaan aan passages zoals deze. Op een manier worden dit soort meditaties over waarachtigheid dus verborgen achter de nood tot een authentieke weergave van (seksuele) beleving. Woorden worden middel tot, en barrière tussen de wereld van ‘truth, beauty and magic’ en het zelf van de auteur.

 

In deze passage wordt ook de onschuld aangehaald die de schrijver opnieuw wil vangen. Maar wat is onschuld, hoe schrijf je als schrijver nog onschuldig? Tegen de leeftijd dat je kan schrijven, is je blanke leegte al beklad. Literair scheppen wordt zo een erg dubbel proces: enerzijds maakt elke schrijver zich schuldig aan het verzuimen van de werkelijkheid, en anderzijds levert elk schrijven een perspectief op, dat, in sommige gevallen, je kan helpen met nieuwe ogen te kijken, die je doen herinneren aan hoe je vroeger keek.

 

Nogmaals Dickinson: “The truth must dazzle gradually / Or every man be blind—” Elk afzonderlijk woord – ook elk woord dat er niet  staat – wordt zo een trede om de waarheid gradueel te bestijgen. Die waarheid is dan misschien wel die blanke, onbeschreven onschuld. Of hoe woord medium en ruis is, werktuig en hindernis. En zo wordt het hier beschreven schrijven geboren uit frustratie, uit onvrede met een werkelijkheid die zo illusoir is dat ze ontmaskerd dient te worden, en dat liefst via het zo authentiek en eerlijk mogelijk schrijven.

 

Dat wordt extra interessant in een boek dat verondersteld wordt grotendeels autobiografisch te zijn. Schrijf over wat je kent, wordt vaak aangeraden. Maar wat met het schrijven over wat enkel in je eigen hoofd zit – hetgeen je zou willen  zien in plaats van wat je ziet? De utopie die als gevolg van die wil ligt blijft meestal onbeschreven; de drang die aan de basis voor die wil ligt daarentegen wordt maar al te veel – en ongewild – neergepend.

 

Er valt nog veel meer over te zeggen. Daarom: meer volgt.

 

P.

Partager cet article
Repost0
28 janvier 2015 3 28 /01 /janvier /2015 02:06

PeterDremanns

 

"Ze behoren tot een uitstervend ras maar ze bestaan nog: schrijvers voor wie schrijven een raison d'être is. Ze beschouwen literatuur niet als een amusant uitstapje of een opstapje naar DWDD-roem, maar als een duizelingwekkende en riskante rit op de rug van Pegasus. Of die rit nou een sprong naar de sterren is of een reis naar de Helicon, de berg der muzen, in beide gevallen weet de ruiter dat hij slechts met alle kracht van zijn hart en zijn hoofd in het zadel zal blijven."

*

"Het tijdperk van de Pegasusridders is voorbij. Ons paard is vleugellam, uitsluitend nog welkom in het slachthuis. Bang als men is voor de van euro-metaal gesmede guillotine zal niemand nog zijn nek durven uit te steken om dit edele dier te redden. Zijn alom verguisde berijder rest slechts twee mogelijkheden: ten onder gaan in de anonimiteit van het voetvolk of een eervolle harakiri."

(Peter Drehmanns, in NRC.nl-Boeken, 11.09.2013)

 

In zijn autobiografische boek Voer voor psychologen (1960) schreef Harry Mulisch: "Literatuur is geen aanbod op een vraag, het is een aanbod dat de vraag schept." Helaas blijkt deze uitspraak uit het midden van de vorige eeuw vandaag de dag niet meer toepasselijk.

Dat is ook de boodschap die Peter Drehmanns uitdroeg in een paar krantenstukken. We citeren: "De tijden dat literatuur een dominante en even provocerende als richtinggevende rol speelde in de maatschappij zijn allang voorbij. De luis in de pels is een schoothondje geworden." (NRC.nl-Boeken, 11.09.2013) "Wijd en zijd worden auteurs met een respectabel oeuvre respectloos geloosd, met als meest schrijnende voorbeeld PC Hooft-prijswinnaar H.C. ten Berge, die gedwongen is zijn laatste roman in eigen beheer uit te brengen." (DeVolkskrant, 03.12.2012)

Drehmanns weet waarover hij spreekt. Hij heeft zelf bij gerenommeerde uitgeverijen een tiental romans gepubliceerd, die een overwegend goede pers kregen maar beslist niet tot het populaire leesvoer behoren. Zijn proza wordt wel eens vergeleken met dat van Michel Houellebecq, W.F. Hermans en Jeroen Brouwers, en dat wil toch wat zeggen. In tegenstelling met deze goedlopende auteurs werden Drehmanns' romans echter absoluut geen sellers. En het gevolg laat zich raden: nadat de uitgave van zijn De schrijver en zijn meisjes bij Querido slechts met de hakken over de sloot geraakte en "dramatische verkoopcijfers kende" (sic de auteur zelf), moest hij alweer op zoek naar een andere uitgever. Van een leien dakje liep dat nochtans niet, zegt Drehmanns in zijn artikel 'Schrijvers die niet gaan voor DWDD-roem1worden liever geloosd' (De Volkskrant, 03.12.2012): "De poorten van zowel de gevestigde als de meer avontuurlijke uitgeefhuizen waar ik aanklopte, bleven gesloten. Er waren uitgeverijen die mijn manuscript omstandig prezen, maar die het gezien 'de stagnerende markt' niet aandurfden met mij in zee te gaan. Ook bleken er uitgeverijen te zijn die niet eens de moeite wilden nemen mijn manuscript te lezen omdat het 'bedrijfseconomisch gezien zeer onverstandig' zou zijn een nieuwe Drehmanns te offreren."

In dat zelfde artikel schiet Drehmanns met scherp op de geestelijke nivellering, waarbij de uitgevers zich niet meer laten leiden door de kwaliteit van een boek maar haast uitsluitend door de verkoopcijfers: "Romans die literair gezien meer voorstellen dan het zoveelste schrijfsel van een BN'er of een als autobiografische 'shock novel' aangekondigd debuutromannetje (zoals Ik ben Maanvan mijn 26-jarige echtgenote), kunnen niet langer worden uitgegeven vanwege de auteursnaam die eraan verbonden is. () Men gaat slechts nog voor het snelle geld en voor volslagen risicoloze ondernemingen - ongemakkelijke boeken van allerminst sexy auteurs zijn niet langer welkom."

[Ik ben maan  is de debuutroman van Maan Leo, de echtgenote van Peter Drehmanns. Het boek, een soort van Vijftig tinten grijs, is provocatieve literaire half-porno over een biseksueel meisje, dat Maan heet, met als meest opvallende attributen een indrukwekkend borstvolume (cupmaat 65J) en een op maat gesneden fetisjistische outfit met SM-toebehoren. De fysieke overeenkomsten van het Maan-personage en de Maan-auteur bracht Arjan Peters ertoe te schrijven: "Met volle borsten en een leeg hoofd kun je nog ver komen. Dat laat de Zeeuwse met de absintkleurige ogen en de onwaarschijnlijke naam Maan Leo (1986) zien in haar romans Ik ben Maan (2012) en het recente Huwelijkse voorwaarden (2014). 'Zoals gezegd heb ik helemaal niets te zeggen', stelt ze niet ongeestig, en haar debuut van twee jaar geleden noemt ze nu 'een en al vorm, omdat de vent niet thuis gaf'." (De Volkskrant, 29.11. 2014)]

In een ander artikel, 'Stop de vertrutting. De Nederlandse literatuur moet weer smoel krijgen', gaat Drehmanns verder de verontwaardigde toer op: "Keurig ingekapseld in de amusementsindustrie manifesteert de literatuur zich tegenwoordig, het wemelt van de onschadelijke schrijvertjes die dienen als stoffering van lifestyle-magazines of tv-programma’s die iets met cultuur doen. Ook op trendy literatuurfeestjes als Achievers on Stage en Literaturfest mag de literatuur de catwalk op om haar geile rondingen te tonen. Getapte jongens als Toine Donk2houden leessessies in een badkuip en het enthousiasme van het publiek wordt aangezwengeld door drankspelletjes en geinige quizjes: LOL." (NRC.nl-Boeken, 11.09.2013)

Of het in Vlaanderen ook zo'n dramatische vaart loopt, laten we over aan het oordeel van de lezer, maar dat ook hier de molm in het uitgeversbedrijf zit, is een feit. We zouden ze niet aan de dis willen, de 'serieuze' auteurs die geen uitgever meer vinden. Nu dient ook gezegd dat het heir van schrijvenden onoverzichtelijk is geworden. Was het dertig, veertig, vijftig jaar geleden anders? ik weet het niet, maar toen bleef alleszins het gros van de schrijfsels in de lade liggen. Vandaag loopt het schrijvend volkje, en vooral de dichters en thrillerschrijvers, elkaar voor de voeten. Zowat iedereen zit op het klavier te trommelen en dat is goed, dat is beter dan naar de 6927e aflevering van The Bold And The Beautiful liggen te zien, maar ook wil zowat elke trommelaar al dat getrommel in de openbaarheid brengen, waardoor het internet gaat bulken van onbenulligheden.

Daarbij komt dat een literair auteur, zelfs indien hij/zij met barnumreclame op de markt wordt gestuwd, niet kan optornen tegen de BV's (voor Nederland: BN's) wier namen en gezichten niet uit de ether weg te denken zijn. Koks, politici, zangers/zangeressen, sporters, feuilleton- en filmvedetten, topadvocaten, audiovisuele omroep(st)ers, beautyqueens, presentatoren en -trices, quizmasters, seksuologen (m/v, maar toch vooral v), stand-upcomedians, het wil allemaal met zijn/haar zelf gelegde of door een ghostwriter gepoepte ei in de etalage liggen. De Dag-Allemaalisering neemt zienderogen toe. En dat beseffen ook de handigste literaire auteurs, die wat graag (zouden willen) inspelen op die trend en hun uiterste best doen om in de kongsi van BV's/BN's te worden opgenomen. Om aan die 'verbrusselmansing' het hoofd te bieden, is heus méér vereist dan een degelijke pen.

Een derde aspect van de malaise in de uitgeverswereld, is dat het allemaal vooruit moet gaan. Er moet tempo inzitten, er moet vaart gezet worden. Een boek van een jaar oud heeft afgedaan. Waar het vroeger zes, zeven jaar in het uitgeversfonds en de boekhandels aanwezig bleef, daar moet het nu, op een zeldzame uitzondering na, in enkele maanden tijds bewezen hebben dat het een verkoopsucces wordt, zoniet wordt het genadeloos verramsjt. Rendement is het sleutelwoord. Slapend kapitaal is verlieslatend kapitaal. Zoals in het tv-landschap de kijkcijfers doorslaggevend zijn, zo geven de verkoopcijfers de maat aan in het uitgeversbeleid3. Of, met de woorden van Peter Drehmanns: "Het literaire hart van de hedendaagse uitgever wordt ondermijnd door zijn bedrijfseconomische brein".

Datgene wat Drehmanns en Ten Berge meemaken, mag als exemplarisch gelden voor wat gaande is in letterenland. Wié editeert, koopt, leest nog een roman van Claude van de Berge? Waar zijn de schitterende boeken van Paul de Wispelaere gebleven? Welk medium besteedt nog aandacht aan Willy Spillebeen of Hedwig Speliers? Hoeveel regels worden nog besteed aan een werk van Fernand Auwera? Wie vraagt nog naar Piet Van Aken, Ivo Michiels, Simon Vestdijk, Hugo Raes, Marnix Gijsen, Mireille Cottenjé, Arthur van Schendel, Gerard Walschap, Jan Wolkers, Daniël Robberechts, Marcellus Emants, Cyriel Buysse, Louis Couperus, Jan Siebelink, Johan Daisne, Hubert Lampo, Anna Blaman, Ward Ruyslinck, Theun de Vries…?

Ja, op den duur zou een mens zich nog gaan afvragen waarom al die lettermeiden en -knechten eigenlijk geschreven hebben? Rekenden zij soms op een eeuwige verblijfsvergunning in het walhalla van de literatuur? Of waren ijdelheid en financiële baat dan toch de enige motieven?

Frans DEPEUTER

 

P.S. De enige mogelijkheid om een niet-commercieel boek uit te (laten) geven is dat de uitgever met een flinke subsidie bedacht wordt door het Fonds voor de Letteren, maar ook daarvoor blijkt de naam van de auteur vaak doorslaggevend. Gelukkig viel Peter Drehmanns bij het toekennen van de projectsubsidies 2014 in de gunst van de jury die hem honoreerde voor zijn nieuwe boek, De brand in alles, dat net als zijn vorige, De man die brak (2013), bij de uitgeverij Marmer zal verschijnen in het voorjaar van 2015.

1DWDD staat voor 'De wereld draait door', het populaire televisieprogramma van de VARA dat wordt gepresenteerd door Matthijs van Nieuwkerk en een mengeling is van nieuws, informatie en amusement.

2Oprichter van Das Magazin, "literair tijdschrift voor prille zielen" en recensent bij Literaturfest, "literatuurkritiek niet gehinderd door enige kennis van zaken".

3De commercialisering van het uitgeversbedrijf is niet volkomen nieuw. Één voorbeeld slechts: in 1987 presenteerde ik het manuscript van mijn lijvige, door de KNTL bekroonde studie over Paul Snoek, De zwarte doos van Icarus, aan enkele uitgeverijen, waaronder Hadewijch. De toenmalige directeur, Julien Weverbergh, liet me in een vriendelijk briefje weten dat hij, hoewel "met ontzag vervuld", het werk niet kon uitgeven om markteconomische redenen. Waarmee ik alleen maar wil zeggen dat er ook voor een uitgever een financiële grens is: een uitgeverij is hoe dan ook een bedrijf en geen liefdadigheidsinstelling.

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche