Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
9 février 2015 1 09 /02 /février /2015 15:14

HendrikTafel.JPG Op woensdag 4 februari was de dichter Hendrik Carette (° Brugge, 1946) te gast bij ExLibris. De uitnodiging vermeldde met zoveel woorden dat hij een afdoend antwoord ging trachten te geven op de vraag: 'Hendrik Carette, een Vlaamse poète maudit?'

Ik was ongetwijfeld de enige niet om heel benieuwd te zijn naar het 'afdoende antwoord' op een vraag die niemand zich stelt.

DSC00337.JPG

Ludo Simons, Toon Brees, Maria Brocatus en Jo Gisekin

Tussen neus en lippen omschreef Carette de “poète maudit” als “een verboden dichter als kwaad gezelschap of stoorzender”. Is dat wel van toepassing op Prosper van Langendonck en Albrecht Rodenbach? Terloops wees Hendrik op de bloemlezing Gedoemde dichters (ondertitel: “Les poètes maudits”, 1957) samengesteld en scherpzinnig ingeleid door Paul Rodenko, een publicatie die blijkbaar grote indruk op hem maakte. Hij vernoemde even “de vermaledijde” Marcel van Maele. (Vermaledijd, vervloekt, verwenst? Marcel was al vroeg een cultfiguur, kreeg de Sinjaalprijs, de Arkprijs van het Vrije Woord en de Prijs van De Vlaamse Gids). Carette beschouwt “poète maudit” als een “geuzennaam”, een “eretitel” waar hij blijkbaar impliciet aanspraak op maakt. Waarom blijft mij een raadsel, ook na zijn lezing. Kortom, ik blijf op mijn honger zitten.

*

Gelukkig maar, het optreden van Carette bestond vooral uit de even plechtstatige als gedreven lezing uit eigen werk. Hij volgde voordrachtkunst aan het Koninklijk Conservatorium in Gent bij Ast Fonteyne. Kennelijk met vrucht.

Carette nam wel de gelegenheid te baat om ook zijn (lange) “Brief aan de dichteres Jo Gisekin” integraal voor te lezen. (1)

*

Onder de aanwezigen o.m. Bert Bevers, Maria Brocatus, Toon Brees, Frank De Vos, Richard Foqué, Rita Heeb, dr. Paul Hoffbauer, Dirk Maeyens, Jan Parez, prof. em. Ludo Simons, prof. em. Walter Simons, Jan Vaes, Joke van den Brandt, Frank Ivo van Damme, Willem Vandereyken, Mieke Van Dessel, Jos Vervloet en Gert Vingeroets.

Foto's: Frank Ivo van Damme

*

Op 4 maart spreekt Jo Gisekin (°1942) over haar nieuw werk.

Dooitijd.jpgJo GISEKIN, Dooitijd, Gent, PoëzieCentrum, 2012, 70 p. Beeld omslag en frontispice: Karel Dierickx (1940-2014), Nocturne, 2012

Zoals gewoonlijk is iedereen al vanaf 19.30 uur welkom in het ExLibris-lokaal: Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.

HFJ

(1) Cf. Zo, denk ik, wordt liefde weer nieuw. Over de poëzie van Jo Gisekin, Leuven, P, 2008, pp. 118-123.

Partager cet article
Repost0
31 janvier 2015 6 31 /01 /janvier /2015 02:08

 

HFJ2010.jpg

Henri-Floris Jespers

Cultureel erfgoed: Fransschrijvende Vlamingen”, zo luidt de titel van de lezing die Henri-Floris Jespers donderdagmiddag hield op uitnodiging van de Seniorenacademie van de KU Leuven in het Antwerpse campus Carolus.

VerhaerenServaes.jpg

Het onderwerp drong zich vanzelf op na de publicatie van Paul Servaes' monumentaal boek Emile Verhaeren. Vlaams dichter voor Europa (Antwerpen, EPO, 2012, 1074 p.)

Verhaeren (1855-1916) was al bij leven een markante figuur in de Europese literatuur. Stéphane Mallarmé, André Gide en Marinetti hebben hun waardering uitgedrukt voor “le poète flamand”. In het Duitse taalgebied werd Stefan Zweig zijn vaandeldrager en biograaf. Raymond Trousson (Université Libre de Bruxelles) onderstreepte in 1981 dat Verhaeren bij geen enkele school hoort maar dat hij ze als voorloper allemaal grondig beïnvloedde. Zijn geestelijke inwerking op de historische avant-garde werd in kaart gebracht door o.m. Dada-kenner Michel Décaudin (Sorbonne) en Cocteau-specialist David Gullentops (Vrije Universiteit Brussel).

In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1 augustus 1922 stelde Karel van de Woestijne onomwonden voorop:

Verhaeren behoort U, Fransschrijvende Vlamingen, Fransschrijvende Belgen. Maar hij behoort ook ons, en in geen mindere mate, die in de taal schrijven van het volk dat ons hier omringt.”

Decennia later pleitte Hubert Lampo, voorzitter van de VVL (Vereniging van Vlaamse Letterkundigen), bij herhaling en met nadruk voor het openstellen van het lidmaatschap van de vereniging voor de Fransschrijvende Vlamingen.

*

In 1998 werd de Verhaeren Leerstoel ingehuldigd aan de VUB. De inaugurale rede werd verzorgd door prof. Anne Marie Musschoot (Universiteit Gent), die de verstrengeling van twee culturen in het Belgische fin de siècle belichtte. Verhelderende bijdragen over de wisselwerking tussen Nederlandstalige en Franstalige literatuur werden gepubliceerd door prof. David Gullentops, die bijzondere aandacht aan de dag legde voor Verhaerens opvattingen over multilinguïsme en multiculturalisme.

Het Provinciaal Museum Emile Verhaeren te Sint-Amands herbergt een rijke collectie.

http://www.emileverhaeren.be/indexT1.html

Het Letterenhuis te Antwerpen bewaart een aanzienlijke Verhaeren-collectie, en het 'Salon Emile Verhaeren' wordt bewaard in het Museum Plantin Moretus. De Eekhoud-collectie van het Letterenhuis is onovertroffen en kwam vorig jaar ruim aan bod met een verbluffende dubbeltentoonstelling in samenwerking met de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, waarbij ook een beroep werd gedaan op andere, prestigieuze Europese archieven en bibliotheken.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Niet alleen de Vlaamse overheden hebben er geen probleem mee het Franstalige literaire erfgoed de publieke plaats te geven die het inderdaad verdient, ook in de dominante Vlaamse media komt het aan bod.

En zo hoort het”, aldus Jespers.

Emile-Verhaerenlaan--c-Bert-Bevers-.JPG

Emile Verhaerenlaan, Antwerpen (foto: Bert Bevers)

Spreker verwees niet alleen naar de negentiende eeuwse meesters Charles De Coster, Georges Rodenbach, Maurice Maeterlinck en Max Elskamp, maar ook naar een hele rits auteurs die in de twintigste eeuw debuteerden en hun Vlaamse roots en inspiratie nooit onder stoelen en banken staken, maar wel uitsluitend in het Frans schreven: André Baillon (1875-1932), Franz Hellens (1881-1972), Marie Gevers (1883-1975), Paul Neuhuys (1897-1974), Paul Willems (1912-1997), Guy Vaes (1927-2012), Alain Germoz (1927-2013), Françoise Mallet-Joris (1930), Nicole Verschoore (°1939) en Jan Baetens (°1957).

Ook een hele reeks auteurs die zowel in het Frans als het Nederlands schreven / schrijven (en ook vaak als bruggenbouwers fungeerden / fungeren) debuteerden in de vorige eeuw: Clément Pansaers / Jul Krekel (1885-1922), Jean Ray / John Flanders (1887-1964), Paul-Gustave van Hecke (1887-1967), André de Ridder (1888-1961), Roger Avermaete (1893-1988), Paul van Ostaijen (1896-1928), Rose Gronon (1901-1979), Michel Seuphor (1901-1999), Marc. Eemans (1907-1998), Remy de Muynck / Saint-Rémy (1913-1979), Marie-Jo Gobron (1916-2008), Albert Bontridder (°1921), Jacqueline Ballman (1922-2000), Freddy de Vree (1939-2004), Henri-Floris Jespers (°1944), Jacques de Decker (°1945), Frans De Haes (°1948) en Herman Portocarero (°1952).

Francis Cromphout (°1947) schrijft in het Nederlands en het Spaans – en debuteerde zopas in het Frans met de roman Les plus beaux.

*

Tot slot citeerde spreker een uitspraak van de Antwerpse journalist, dichter, aforist en toneelauteur Alain Germoz (pseudoniem van Alain Avermaete):

Een Fransschrijvende Vlaming in Antwerpen, in Vlaanderen, dat is toch een verdacht anachronisme!

Dat een Vlaming in Parijs of in Amerika carrière maakt in het Frans of het Engels wordt normaal gevonden, ja zelfs toegejuicht. Vlaanderen zendt immers zijn zonen uit – en carnavaleske culturele ambassadeurs, van wie de meesten zich haasten elke Vlaamse culturele identiteit publiek te verloochenen.

Maar dat iemand weigert zomaar met alles te te breken en zich bovendien nog goed voelt in zijn natuurlijke biotoop, dat is bedenkelijk...

Hij zal zich wel voelen als een soort binnenlandse balling. Niets van!

In het dagelijkse leven spreek ik Nederlands en ik ben heel gelukkig wanneer ik 'Antwaarps' kan spreken, de taal die ik met moeder sprak, een smakelijke dialect dat mijn zinnen prikkelt.

Ik geniet van een zekere versplintering van de persoonlijkheid, al bewaar ik een sensibiliteit waarvan vaak blijkt dat ze fundamenteel Vlaams is. Hoe dikwijls had ik geen heftige woordenwisselingen met koppige en niets begrijpende Brusselaars die me voor flamingant uitscholden. En ja, op dàt ogenblik hadden ze nog gelijk ook! Soms moet je je herkomst opeisen, al was het maar om de stommelingen het zwijgen op te leggen en afstand te houden.

Literatuur is geen onderdeel van de geschiedenis: de geschiedenis is een stuk literatuur. Ik leef in en voor de literatuur, en de taal treedt daar slechts als figurant op. Voor sommigen is de taal hun vaderland, voor mij is ze een gewest. Mijn vaderland is dat niet te omschrijven land met een veelheid van talen: de literatuur.”

De druk bijgewoonde lezing werd besloten door een levendige gedachtewisseling tussen publiek en spreker. Tussen de aanwezigen in het auditorium: Simone Delandtsheer, Hugo de Ridder, Dirk Maeyens, Thierry Neuhuys, Dirk Rochtus (die de spreker inleidde) Guy Vande Putte en Emmanuel Van de Putte.

Achteraf vroegen een aantal aanwezigen per mail om een lijst van de door spreker vernoemde Fransschrijvende Vlaamse schrijvers. Vandaar dit kort, zakelijk verslag (met dank aan Henri-Floris Jespers die de aantekeningen voor zijn gesmaakte, geïmproviseerde lezing ter beschikking stelde).

Partager cet article
Repost0
26 janvier 2015 1 26 /01 /janvier /2015 17:54

 

Kopie-van-HFJ.jpg

Henri-Floris Jespers

KU Leuven Seniorenacademie deelt graag haar expertise en deskundigheid binnen tal van vakgebieden.

De eerstvolgende voordracht vindt plaats op donderdag 29 januari.

Henri-Floris Jespers behandelt het thema “Cultureel erfgoed: Fransschrijvende Vlamingen”.

Campus Carolus, Korte Nieuwstraat 33, 2000 Antwerpen.

Van 14.30 tot 17 uur.

Ticket: 10 €.

Graag inschrijven bij mevrouw Simone De Landtsheer:

simone.delandtsheer@kuleuven.be 

Partager cet article
Repost0
16 janvier 2015 5 16 /01 /janvier /2015 05:10

 

Een-trobairitzILL.jpg

Een Trobairitz

Over katharen en troubadours verschenen op Mededelingen reeds enkele bijdragen (1). In ‘Trobairitz: dames-troubadours’ behandelde ik het fenomeen van vrouwelijke troubadours. Het lange sirventès of dienaarslied van Gormonda de Monpeslier is het enige dat onder haar naam tot ons is gekomen. In alle opzichten is het exceptioneel voor haar tijd. Het wordt beschouwd als het eerste politieke gedicht dat door een vrouw werd geschreven.

Omdat het alludeert op de dood op 8 november 1226 van de Franse koning, Lodewijk VIII kunnen we met zekerheid stellen dat het werd geschreven tussen 1226 en 1229, het jaar van het Verdrag van Meaux. Het is een heftige repliek tegen de sirventès van Guilhelm Figueira, het is aan hem gericht en tegen de ketters. Strofe voor strofe herneemt zij zijn lied, imiteert het rijmschema en de rijmen maar in omgekeerde zin, dus tegen de ketterij. Het begint met een lofzang op Rome en terzelfder tijd richt zij haar verwijten aan haar vijanden: de troubadour Figueira en ketters. Volgens haar is het zelfs door deze laatsten dat de hoofse waarden verdwijnen. Totz bos faitz cortes e.ls encausse’ e.ls enserra.

Pegz de Sarrazis e de plus fals coratge/ Hereties mesquis son. Qui vol lur estatge,/ Ins el foc d’abis va se.n loc salvatge/ En dampnatio.

Zij verwijt Rome dat deze niets onderneemt tegen de Saracenen, de ketters echter zijn nog slechter. Dit kadert in de door Bernardus van Clervaux (1090-1153) gevormde katholieke visie op ketterij. Heresie komt van het Griekse woord hairesis(αἵρεσις) wat ‘keuze’ betekent. Zich doelbewust van het orthodoxe geloof afkeren was een zwaarder vergrijp was dan ongeloof. Zij weerlegt stuk voor stuk de aantijgingen van Figueira tegen de Roomse kerk zoals Le Sac de Béziers (juli 1209) waarin hij deze van christenmoord beschuldigd. Dit is voor Gormonda geen valabel argument want ze waren allemaal ketters. Trouwens Si no.s pess’en pas / Non es chrestias/ ….Totz es fols e vas. Ketters zijn gluiperig en verdorven en behouden in het geheim steeds hun geloof. Zij preciseert echter deze nergens. Het is dus waarschijnlijk dat niet enkel de katharen worden geviseerd. Fals heretges quetz,/ Que non temon vetz. Zij constateert dat dezen nooit een mirakel hebben verricht, een bewijs dat de ketterij niet deugd. Qu’anc negus vertutz non fe. Heftig, haast fanatiek valt zij de ketters aan. Enthousiast verdedigt zij het spirituele en absolute gezag van de katholieke kerk en rechtvaardigt de repressie.

Men kan aannemen dat Gormonda de Monpeslier door het imiteren van de Sirventès van Figueira in combinatie met haar kennis van de politieke gebeurtenissen een niet verwaarloosbare eruditie bezat. Het is eveneens mogelijk dat de katholieke clerus zijn boodschap in de volkstaal heeft willen overbrengen om zo de ketterse middens te bereiken die het Occitaans en niet het Latijn gebruikten. Misschien stond zij dicht bij de mentaliteit van de Dominicanen aan wie de Inquisitie was toevertrouwd.

Frank DE VOS

http://mededelingen.over-blog.com/article-katharen-van-ketters-naar-anders-denkenden-119825223.html

http://mededelingen.over-blog.com/article-katharen-theo-venckeleer-en-zijn-uit-de-hand-gelopen-licentiaatsthesis-i-124329353.html

http://mededelingen.over-blog.com/article-katharen-theo-venckeleer-en-zijn-uit-de-hand-gelopen-licentiaatsthesis-ii-124333894.html

http://mededelingen.over-blog.com/article-troubadours-het-engagement-van-een-poetische-avant-garde-124224847.html

*

Hertalingen:

Zij jagen op alle goede hoofse dingen en sluiten ze op

Slechter dan Saracenen en met vals hart

Wanneer men aan vrede denkt is men geen christen….Men is zot en vals

De mentaliteit van een Sarraceen , en met een heel slecht karakter zijn ketters onbetrouwbaar. Wie hun verslaan wil gaat naar het vuur van de afgrond in een wilde plaats, in de verdoemenis”.

Omdat zij nog nooit enige deugdelijke daad (mirakel) stelden.

Partager cet article
Repost0
8 janvier 2015 4 08 /01 /janvier /2015 18:09

 

DSC09682.jpg

Theo Venckeleer

Ieder zijn Middeleeuw” was de intrigerende titel van de lezing van prof. em. Theo Venckeleer voor de eerste, druk bijgewoonde lezing van 2015, voor de Culturele Vriendenkring Exlibris. De spreker drukte de vrees uit dat wij, elk van ons, de Middeleeuwen zullen blijven benaderen vanuit een strikt persoonlijke en geconditioneerde visie. Tijdens zijn academische loopbaan heeft hij twee domeinen geëxploreerd: de evolutie die de Franse taal heeft gemaakt van Latijn tot wat ze nu is, en de studie van op schrift gestelde documenten, met speciale aandacht voor de middeleeuwse teksten. Hij voert, en dit nog steeds, een zoektocht naar de wijzigingen in het wereldbeeld van groepen en maatschappijen en komt tot de vaststelling in de historiografie vaak wordt gevarieerd op gekende thema’s waarbij mythen als feiten worden beschouwd, en gelukkige formules het vertrekpunt van standaardinterpretaties worden. ( Dan Brown – De Graallegende, Umberto Eco – de Inquisitie). Objectieve geschiedschrijving verzandt meestal in “des ideées reçus” en het beeld dat wij ons vormen van vroegere periodes is vaak gekleurd door vooroordelen enz. Venckeleer verwijst hier ook naar het collectief geheugen dat grotendeels onbewust is overgeleverd. (De zondvloed, de Guldensporenslag enz.)

Wij hebben de geschiedenis opgedeeld in chronologische periodes die algemeen aanvaard worden. Onze kennis van de Middeleeuwen berust grotendeels op geschreven bronnen. Maar deze boeken werden voortdurend overgeschreven, telkens met de onvermijdbare fouten en verdraaiingen van de feiten. De orale overlevering, het vertellen, was ook een bron van overdracht. Wat overgebleven is zijn documenten die grotendeels verzorgd en bewaard werden in klerikale middens. Volgens Theo Venckeler bevindt zich in Italië in de “coventi soppressi” nog een schat aan informatie, waaraan toekomstige filologen nog jarenlang werk kunnen hebben.

Een ogenschijnlijk onbelangrijk taalkundig gegeven heeft Theo Venckeleer jaren geleden aan het denken gezet. De aanleiding was het boek van Huizinga Herfsttij der Middeleeuwen waarin de auteur beweert dat er een onmisbare continuïteit is in het wereldbeeld van de vijf eerste eeuwen van het tweede millennium en dat dit bleek uit het taalgebruik. Theo Venckeleer heeft dan hierover een zeer uitgebreide vergelijkende studie gemaakt aan de hand van namen die in verschillend formules voorkwamen in verhalen en chanson. Hij ziet een evolutie in de kwalificaties die aan de beschreven personen gegeven worden. Daarin ontdekt men een mentaliteitsverandering, er wordt niet alleen een beschrijving gegeven, men nuanceert en oordeelt ook.


Mieke De Loof, René Broens en prof. Walter Simons

Theo Venckeleer besluit met de boodschap dat niets ons moet beletten om individueel de periode te benaderen vanuit onze eigen ervaringswereld en Tristan en Isolde te lezen als een fatale liefdeshistorie of een ongelijkzijdig triootje, Parsival als een heilsboodschap of als de jeugd van een naïeveling die tegen alles opbotst, en waarom niet de Reynaert als een politieke persiflage of als een karikatuur van de heilsboodschap volgens Johannes. (Met een knipoog naar René Broens...)

Joke VAN DEN BRANDT

Foto’s: Frank Ivo van Damme

Partager cet article
Repost0
6 janvier 2015 2 06 /01 /janvier /2015 23:17

 

Op zoek naar een roman van Christian Signol in Le Somail, een schilderachtig plaatsje aan het Canal du Midi in de Languedoc, stootte ik in een even schilderachtige boekenschuur op Troubadours et Cathars en Occitanie Médiévale, een verslag van een colloquium dat plaats vond in augustus 2002 (1). In de encyclopedie van de Mededelingen van het CDR verscheen reeds een artikel over troubadours.(2) In haar bijdrage La poésie des trobairitz gaat Gwendoline Hancke dieper in op het voor mij voorheen onbekende fenomeen van vrouwelijke troubadours in de Languedoc.

Troubadours-et-Cathares.JPG

 

Deze trobairitzzijn een uitzonderlijke verschijning in de hoofse poëzie van het middeleeuwse westen. We vinden ze uitsluitend in de Occitaanse lyriek. De term trobairitzwerd door henzelf niet gebruikt. Hij komt evenmin voor in de Vidas of biografieën noch in verhandelingen over grammatica en poëzie uit de dertiende en veertiende eeuw. Het woord verschijnt de eerste maal in de Roman de Flamenca die in het Occitaans door een onbekende troubadour aan het hof van de heren van Roquefeuil na 1287 werd geschreven. Rond 1170, vanaf de derde generatie mannelijke collega’s duiken zij op. Hun literaire activiteit duurt tot ongeveer 1260.

Onlangs struinde ik opnieuw door De Waanzinnige Veertiende Eeuw  van de grote historica Barbara Tuchman (1912-1988). Ze formuleert er haar wet, de Wet van Tuchman: ‘Het vastleggen van een gebeurtenis vermeerdert ogenschijnlijk de omvang van elke (betreurenswaardige) ontwikkeling vijf tot tienvoudig’. (3) Veelvuldig gebruikt ze ‘mogelijk’ en ‘waarschijnlijk’, twee nederige woorden die elke historicus steeds in het achterhoofd moet houden. Het chronologisch kader dienen we dus met het nodige voorbehoud te lezen. Van vele sirventes of ‘liederen van de dienaars’ is de datering onzeker. Bovendien weten we niet of het grootste deel van hun literaire productie effectief tot ons is gekomen. Er blijven dus meer vragen dan antwoorden.

 

Valer de deu mos pretz et mos paratges / et ma beutaz e plus mos fis coratges. (4)

 

De belangrijkste trobairitztot nu toe gekend zijn: Alamanda de Castelnau, Azalais de Porcairagues, Maria de Ventadorn, Tibors, Castelloza, Garsenda de Proença, Gormonda de Monpeslier en Beatriz Comtessa de Diá.

Comtessa-de-Dia-copie-1.jpg

Beatriz Comtessa de Diá.

 

Waarschijnlijk behoorden zij tot de hoge adel. Enerzijds kunnen we niet alle dichteressen met zekerheid identificeren, anderzijds is dit deels gebaseerd op de vidas van troubadours waarin een achttal trobairitz van goede afkomst met grote eruditie worden vermeld. Feit blijft dat zij samen met hun mannelijke collega’s aan de adellijke hoven met hun cours d’amours verbleven.

Omwille van deze adellijke context stelt Hancke de vraag of deze trobairitz tegenover de adellijke dames in Noord-Frankrijk en andere Europese landen een superieur sociaal statuut bezaten. Of namen deze dameshet woord als compensatie voor hun situatie die ongunstig evolueerde? In tegenstelling tot hun collega’s in het noorden, erfden de Occitaanse edelvrouwen op voet van gelijkheid met hun broers de bezittingen van hun vader. Vanaf de twaalfde en dertiende eeuw zien we dat door de renaissance van het Romeins recht, deCodex Justinianus zowel op het vlak van erfenis als huwelijksrecht hun situatie verslechtert. Pas wanneer ze douairièreof adellijke weduwe worden kunnen ze volledig over hun bruidsschat beschikken en worden ze economisch onafhankelijk.

 

E sabia bien trobar et fazia bellas coblas et amorosas. (5)

 

 Volgens Gwendoline Hancke zijn er tussen drieëntwintig en zesenveertig liederen bewaard gebleven, een ruime marge. In tegenstelling tot de troubadourspoëzie waar de vrouw de passieve rol van Domna vervult, is er bij de trobairitzeen rollenconflict. Langs de ene zijde bezingen en geven zij zich over aan hun geliefde, langs de andere zijde behouden zij hun statuut van Domna.Het klassieke schema van drie personages: de troubadour, de Domna en de lauzengier of lasteraar vinden we bij hen eveneens terug. Door dit contradictorische rollenpatroon is zij enerzijds de Domna die het hof wordt gemaakt en anderzijds een actieve vrouw die zelf versiert. Op enkele punten wijken zij af: de natuuringang tijdens het begin van de lente en de trobar clus of de gesloten, meer obscure stijl van troubadours. Zij gebruikten meer negatieve woorden zoals non, ni, anc, niens, nulhs. Hun stijl is directer, met minder woordspelingen, kent een eenvoudiger rijmschema en is steeds in de verleden tijd gesteld. Door de regels niet zo nauw te nemen rijst ook hier de vraag naar de vrijheid die deze dames namen en of dit in een meer realistische visie op de liefde kaderde, zij deze soms parodieerden. Soms wordt de liefde niet verborgen (het celar). Zij wilden hun amants bij zich en kenden niet de liefde van verre, de ultieme vorm van de fin’d’amors. In enkele gedichten beklagen zij zich hun zwangerschap, verzetten ze zich tegen kledijvoorschriften of reageren ze tegen vrouwenhaat; thema’s die we in de poëzie van troubadours niet terugvinden. De sensualiteit van de Trobairitz, besluit Hancke, is een niet reële, gedroomde sensualiteit.

Frank DE VOS

 

http://mededelingen.over-blog.com/article-christian-signol-120042154.html

Troubadours et Cathares en Occitanie Médiévale, Actes du colloque de Chandelade (24 er 25 août 2002) L’Hydre éditions 191 blz ISBN 2.913703.

 

http://mededelingen.over-blog.com/article-troubadours-het-engagement-van-een-poetische-avant-garde-124224847.html

 

De Waanzinige Veertiende Eeuw,Barbara Tuchman , Elsevier 1980, 744 blz ISBN9789010029065

 

Ik moet mijn prestige en mijn afkomst doen gelden/ en mijn schoonheid en meer nog in mijn hart.

 

En zij kon goed dichten en maakte mooie verzen over de liefde.

Partager cet article
Repost0
4 janvier 2015 7 04 /01 /janvier /2015 21:29

 

DeWolken

Op 30 december had ik het hier over dagboekaantekeningen van Hugo Claus gepubliceerd door Mark Schaevers in De Wolken (Amsterdam, Bezige Bij, 2011).

http://mededelingen.over-blog.com/article-henri-floris-jespers-aantekeningen-claus-over-sterckx-en-van-hoeck-125297898.html

*

Na Piet Sterckx en Jozef van Hoeck, kwamen in het dagboek 1958 ook Jan Christiaens (8 mei 1929-12 november 2009) en Ben Klein (° 1928) aan bod:

'Theedrinken van Jan Christiaens gezien en opnieuw getoetst aan mijn werk natuurijk, gefroisseerd omdat ze hem het meest 'avant-garde' noemen. Ik vond er de allergemakkelijkste situaties in, de twee zeikende oudjes, regelrecht met hun manier uit Ionesco weggelopen, de twistende saboteur en de regime-partizane zo uit Colette Audry, Sartre, noem maar op. Hier en daar een flits, die op een soort studententikoze nonchalance uitdraait. Verder elektronische muziek en zeemzoet gedeclameer. Ben ik dan meer avant-garde met mijn niet loslatende realistische ondergrond? Nee, ik wil ook niet dit soort avant-garde begeren te zijn. Onhandig uitgedrukt, maar snel.'

Jan Christiaens (8 mei 1929-12 november 2009) In 1949 deed hij zijn verplichte legerdienst en ontmoette er Fernand Auwera, Jan Christiaens en Hugo Claus (alle drie ook in 1929 geboren). In 1950 is hij één der initiatiefnemers (met Fernand Auwera en Jan Christiaens) tot het oprichten van de kunstenaarsvereniging De Nevelvlek, waarvan hij in 1951 het voorzitterschap van Frans Buyens overneemt. De Nevelvlek, waar ook Hugues C. Pernath en Gust Gils actief waren, organiseerde lezingen en discussieavonden, bood een platform voor beeldende kunsten (Jan Dries, Vic Gentils en Jef Verheyen), muziek en toneel en richtte het literaire tijdschrift Het Cahier op, dat later gecontinueerd werd door Ben Klein. Vooral op het vlak van avant-garde theater (Dom. De Gruyter, Julienne de Bruyn en Walter Tillemans) vervulde De Nevelvlek een bijzonder belangrijke maar nog altijd onderbelichte speerfunctie.

KAHIER.jpg

Vanaf 1957 werd het redactiesecretariaat van Het Cahier (later: Het Kahieren Het Kahier X)waargenomen door Fr. De Wispelaere (alias Ben Klein). De lectuur van het tijdschrift (en wellicht vooral van Kleins bijdrage 'Contra Claus, Snoek en Brulin')ontlokte Claus een tweede notitie waarin zijn soms ambigue houding tegenover het begrip 'avant-garde' centraal staat.

'Een zekere Ben Klein in Het Cahier ergert mij ook zozeer dat ik gewoon pisnijdig ben. Door de klemtoon te leggen op het moderne – Arrabal zou nu ineens dé held zijn – , het onconventionele, raakt hij mij in zover dat ik het als bluf en zich ophijsen aan hedendaagse termen niet voldoende kan kelderen. Hij schrijft waarheid, ik wéét die ook, maar hij trekt alleen studentenconsequenties. Ik trek er geen. Mijn weg is moeilijker. Veiliger ook.'

Hier werd al vaak de aandacht gevestigd op het oeuvre van Ben Klein. Hij is nog altijd alive and kicking en zijn elektronisch verspreide tijdschrift HA bewijst dat zijn integere, onvermoeibare gedrevenheid niet de minste tekenen van slijtage vertoont... (Wie HA (gratis) wil ontvangen richte zich tot ftf.vermeulen@gmail.com.)

NEVELVLEK-copie-1.jpg

Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift wijdde een volledig nummer aan 'De Nevelvlek. Parijs aan de Schelder. Antwerpen 1950-1958' (jg. 15, nr. 57, winter 1997) en focuste op de 'Drie Musketiers': Fernand Auwera, Jan Christiaens en Hugo Raes (jg. 17, nr. 65, winter 1999). Twee zonder meer onmisbare afleveringen.

In de Mededelingen van het CDR werd Jan Christiaens herdacht door Henri-Floris Jespers (nr. 147, 27 november 2009, pp. 3-6) en door Fernand Auwera (nr. 148, 30 november 2009, pp. 2-3). Ook Ben Klein kwam in Mededelingen bij herhaling aan bod. Zie ook, wat hem betreft, de onvolprezen website 'Schrijversgewijs': http://schrijversgewijs.be/schrijvers/klein-ben/

*

Wie zal zich nu eindelijk wagen aan een monografie over de metamorfosen van het tijdschrift Het Cahier?

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
1 janvier 2015 4 01 /01 /janvier /2015 20:14

 

ZL13-4.jpg

De vierde en laatste aflevering van de lopende, dertiende jaargang van Zacht Lawijd zorgt voor heel wat intellectueel genot. Prof. em. dr. Georges Wildemeersch gaat acribisch in op de tweede roman van Claus, De hondsdagen (1952) die hij nu na grondig onderzoek niet aarzelt te bestempelen als “autobiografische kroniek”. Meer en grondiger dan wie ook heeft Wildemeersch met zijn talrijke studies zonder fioritures bijgedragen tot de Claus-studie. In 2013 stelde hij De plicht van de dichter mee samen, een baanbrekende essaybundel over Claus en de politiek. (Zie mijn recensie in Mededelingen van het CDR, nr. 208, 1 mei 2013, pp. 12-14).

*

Mede aan de hand van brieven uit het deel van de literaire nalatenschap van Hubert Lampo dat nog in familiebezit is, reconstrueert Jan Lampo nauwkeurig hoe zijn vader bij de Nederlandse uitgever A.A.M. Stols terechtkwam – “een verhaal vol misverstanden”. Uitgangspunt: in 1949 engageerde Hubert Lampo zich om voor Elsevier een roman te schrijven over de oliewinning in de Nederlandse provincie Drenthe...

*

Op vraag van mr. Carlos De Baeck (later senator, eerst voor de CVP, dan voor de PVV) schreef Maurice Gilliams in november 1946 een tekst ter verdediging van de dichter J. L. de Belder die in de gevangenis zijn proces afwachtte. De Belders 'Ode aan den Führer' (1944), gepubliceerd in DeVlag, woog zwaar in zijn dossier door. Ik heb daar destijds gesprekken over gevoerd met Line Lambert, weduwe van Jef de Belder (1907-2005, zie mijn in memoriam in Mededelingen van het CDR, nr. 49, 15 juni 2005, pp. 2-3), die mij een kopie van de tekst van Gilliams ter hand stelde. (Tussen haakjes: Carlos De Baeck verdedigde ook Paul De Vree, Karel De Cat en Jet Jorssens).

Om allerlei redenen was ik al lang van plan iets te schrijven over Gilliams' analyse van de beruchte 'Ode aan den Führer'.

De veelzijdige vorser Elke Brems, docent aan de KULeuven, bespaart mij nu die moeite. Onder de nuchtere titel “Maurice Gilliams verdedigt J. L. de Belder” publiceert zij immers in ZL een voorbeeldig dossier over die zaak die wellicht meer zegt over de Florentijnse Gilliams dan wel over de wat naïeve De Belder.

*

'Na zijn debuut in februari 1914 verovert Charlies Chaplin stormenderhand de hele wereld', aldus Matthijs de Ridder in zijn essay over Charlot en het ontstaan van de nieuwe tijd. Paul van Ostaijen Gaston Burssens voeren hem op. De Ridder publiceert tevens een tweeluik van Burssens dat ontsnapt is aan zijn editie van Burssens' Verzamelde verzen : 'Twee Silhoeëtten. I. Nazimova. II Chaplin'. De gedichten verschenen op 30 april 1922 in het kosteloos bijblad van het zondagnummer van De Schelde. Pol de Mont was toen hoofdredacteur van de Vlaams-nationalistische krant.

ZL13-3.jpg

In mijn beschouwing over Pol de Mont

 (http://mededelingen.over-blog.com/article-pol-de-mont-wetenschappelijke-tijdingen-en-zacht-lawijd-125263199.html)

kwam het themanummer 'Schrijvers in de Eerste Wereldoorlog' van Zacht Lawijd ter sprake, een lijvige en voortreffelijk geïllustreerde bundeling van gevarieerde en stuk per stuk verhelderende en boeiende bijdragen waarin o. m. Ernest Claes, August van Cauwelaert, F. C. Gerretson, Emile Verhaeren, Henri Picard en Anton Kippenberg aan bod komen.

Twee bijdragen reiken relevant nieuw materiaal aan. Manu van der Aa handelt over de 'activistische en andere avonturen' van Paul-Gustave van Hecke tijdens de Eerste Wereldoorlog, een episode uit het leven van Pégé dat tot hiertoe onvoldoende belicht werd. Destijds heb ik er terloops op gewezen, nu heeft Van der Aa als eerste de zaak grondig uitgezocht.

De biografie van Theo van Doesburg wordt significant aangevuld door Hans Renders & Sjoerd van Faassen die zich op de jaren 1914-1915 focussen.

 *

Het driemaandelijkse literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd is de parel aan de kroon van uitgeverij Garant. Wie belangstelling koestert voor de ontwikkeling van de Nederlandse letteren kan gewoon niet zonder. (Je geraakt er trouwens verslaafd aan.) De kernredactie bestaat uit Manu van der AA, Sjoerd van Faassen, Hans Renders, Jan Stuyck en Geert Swaenepoel (redactiesecretaris). De uitgave wordt mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het Vlaams Fonds voor de Letteren.

Henri-Floris JESPERS

Zacht Lawijd, literair-historisch tijdschrift, jg. 13, nr. 3, juli-augustus-september 2014, 311 p., ill.; jg. 13, nr.4, oktober-november-december 2014, 95 p., ill.

De abonnementsprijs voor een jaargang (4 nummers) bedraagt 30 €.

Partager cet article
Repost0
30 décembre 2014 2 30 /12 /décembre /2014 19:05

 

PietSterckx66.jpg

Piet Sterckx in gesprek met Henri-Floris Jespers (Antwerpen, Atelier Marialei 40, 1966)

In 1958 ging Claus kijken naar Slakken en naalden van Piet Sterckx (1925-1987) in het Nederlands Kamertoneel te Antwerpen. Hij noteerde in zijn “dagboek 1958”:

Niet al te boeiend op het geheel gezien, maar wel in fragmenten. Had hij het realistischer gehouden gehouden en niet zo versnipperd in kleine scènes! Hij weet geen weg met fantasie en de plots filosofische redeneringen die wél ouderwets-rationeel aandoen. Gags die uit het circusarsenaal van het absurde komen, via Beckett-Ionesco, zijn altijd welkom omdat zij hopeloos fris zijn. (Waarom weer hopeloos voor dit adjectief? Gemak, snelheid.)

Piet Sterckx had toen al enkele absurdistische stukken geschreven en was zowat huisauteur van het Nederlands Kamertoneel. Slakken en naalden (1957) werd in 1958 bekroond met de Staatsprijs voor toneelliteratuur en verscheen in 1960 in boekvorm bij Ontwikkeling..

Piet Sterckx was journalist bij De Nieuwe Gazet. Zijn rubriek “De dagschuimer” was een vaste waarde, net als “Muizenissen voor de muze” van romancier Frans de Bruyn. Met beiden had ik een kameraadschappelijke relatie.

*

In hetzelfde postuum uitgegeven dagboek schreef Claus:

Las ook Voorlopig vonnis van Van Hoecke (sic). Hoe laag bij de realiteit, hoe tam ontwikkelt zich 't historisch verhaaltje. (ib., 103)

(Editor Mark Schaevers had wel de naam van de auteur stilzwijgend mogen verbeteren...)

Met Voorlopig vonnis (1957) verwierf Jozef van Hoeck (1922-1996) grote bekendheid, ook in het buitenland. Het verhaal gaat over een Duitse fysicus die onder Hitlers bewind zijn vaderland verlaat, in Amerika meewerkt aan het ontwerpen van de eerste atoombom, maar om het evenwicht tussen de grote machten te herstellen, geheimen aan de Russen uitlevert.

VoorlopigVonnis.jpg

Het vaak opgevoerde stuk werd een klassieker. In de reeks “Moderne Nederlandse auteurs” (De Sikkel), met lectuur voor de hogere klassen van het middelaar onderwijs, bracht de schooluitgave van Jozef van Hoeck het tot meer dan 200.000 exemplaren.

Van Hoeck kreeg in 1961 de Staatsprijs voor het stuk Appartement te huur. Hij was directeur van het Kunst- en Cultuurverbond van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel.

*

Claus kreeg viermaal de staatsprijs voor toneelliteratuur (1955, 1967, 1973, 1979). Ik vermoed dat de namen Piet Sterck en Jozef van Hoeck bij de jongere generaties geen belletje meer doen rinkelen.

Wat natuurlijk geen criterium is...

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
26 décembre 2014 5 26 /12 /décembre /2014 16:16

 

Celbrieven.JPG

Tijdens een slentermoment over het zondagsmarktje aan de Sint-Jansvliet te Antwerpen valt mijn oog op Celbrieven van activist Wies Moens (1898-1982), goed voor 6 €. Deze mooie uitgave met inleidende teksten van Anton Van Wilderode, Arthur De Bruyne en Eric Verstraete werd verlucht met acht houtsneden van Frank-Ivo Van Damme.

In 1916 is Moens 18 jaar wanneer hij zich met zijn Vlaams enthousiasme inschrijft aan de ‘Von Bissinguniversiteit’, de door de Duitsers vernederlandste Rijksuniversiteit van Gent, om er Germaanse filologie te studeren. De vernederlandsing was een programmapunt van de Vlaamse Beweging dat door de bezetter in het kader van de Flamenpolitik werd gerealiseerd. Moens is dus een ‘inciviek’ die na de eerste wereldoorlog met enkele jaren cel en 2000 fr. schadevergoeding wordt bedacht. Hij komt uit het AKVS ( Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond) waar hij sterk wordt beïnvloed door Lodewijk Dosfel:solidariteit, pacifisme, religieuze waarden en sociale gelijkheid zijn de kernwoorden. Dosfel is later zijn gevangenisbuur die samen met hem mag wandelen wanneer ze worden gelucht.

In 1926 wordt hij lid van de Frontpartij. In 1928 treed hij toe tot het Vlaams-nationaal Direktoriumwaarvan hij secretaris wordt. Op initiatief van dit Direktoriumkomt het AVNV (Algemeen Vlaams Nationaal Verbond) tot stand dat zich uitspreekt voor de organische staatsidee en het christelijke solidarisme, de sociale leer van de katholiek kerk. De encycliek Quadragesimo anno (veertig jaar later) van paus Pius XI in 1931 actualiseert het Rerum Novarum uit 1891.

Tijdens de verkiezingen van mei 1929 wordt hij niet verkozen. Daarop sticht hij het VNV (Vlaams Nationaal Verbond), niet te verwarren met het latere VNV van Staf de Clerq. In 1931 sticht hij samen met Emiel Thiers en Joris van Severen, het weze benadrukt, het fascistische en ook antisemitische VERDINASO  (Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen) dat hij na de ‘Nieuwe Marsjrichting’ in 1934 verlaat. In zijn tijdschrift Dietbrand blijft hij zijn Groot-Nederlands en solidaristisch gedachtegoed verdedigen. Tijdens de Duitse bezetting is hij directeur van Zender Brussel. In 1943 geeft hij zijn ontslag omdat deze omroep steeds meer onder invloed komt van de Algemene SS-Vlaanderenen DeVlag. In de septemberdagen van 1944 duikt hij onder en vlucht hij naar Nederland. Bij verstek wordt hij ter dood veroordeeld.


Adieu. Het wordt donker. En ik moet mijn stroozak nog bewerken!”


Zoals Oscar Wilde tijdens zijn gevangenschap zijn De Profundis  neerpent, zo schrijft Wies Moens tussen 1919 en 1921 zijn Celbrieven, twaalf in totaal. In de diepste kerkers van eenzaamheid en verwerping zijn het tragische helden die met een schrijnende pen hun pijn belijden.

Wies-Moens.gifHij is een twijfelende drenkeling: “Maar het is toch klaar jongen! Waarom was je nu ook zo dwaas om ‘Vlaming’ te zijn?” Hij leeft in ‘oudbakken omstandigheden’: “Niet alleen het brood maar de lucht en het licht. Het lijkt wel of de lucht…uit konservenblikjes kwam. En het licht… is niet het licht van vandaag, het lijkt veeleer het licht van voor een maand, glansloos en versleten.” En hij klampt zich vast aan zijn geloof: ‘adem is door Gods adem geweven’, een geloof in Vlaanderen, God en kerk doordesemt elke brief. Hij ontmoet Rosa de Guchtenaere, ‘een zegening van ons volk!’ en met veel mededogen bekijkt hij zijn analfabete lotsgenoten, eenvoudige medegevangenen die naar hem als geletterde opkijken: “Meneer, geen nieuws over de pardonnatie?’ – In hun oogen zijn wij de ‘meneeren’, die kranten lezen, bezoek ontvangen en lang buiten wandelen.” Het zijn de ‘arme broeders’ van Moens. Hij heeft een onverzettelijk geloof in de goedheid van zijn medemens en vurig pleit hij tegen egoïsme: “Egoïsme maakt de mensen koel-glad, zoodat zij elkander afstoten als biljartballen”. Op 10 september 1920 stort hij in en belandt in de ziekenboeg ‘met een hoofd als een molensteen zoo zwaar: geestelijk en physich als het ware door mekaar geschud!”. ‘Zwarte weemoed’ kreeg hem te pakken. Celbrieven vormen een aangrijpende, ontroerende en beklijvende getuigenis van een intens en diep menselijk drama.

 

In elk gedicht dat ik schreef, leefde ik tienvoudig het leven dat mij ontstolen werd.

 

In zijn  In Memoriam  schrijft Anton Van Wilderode: “Als weinig anderen heeft hij in onze literaire geschiedenis een belangrijk vernieuwingsmoment gemarkeerd, het expressionisme van de twintiger jaren waaruit men zijn naam noch zijn poëzie kan wegdenken…”

 

 

Laat me mijn ziel dragen in het gedrang!

Tussen geringen staan en hun ogen richten

naar boven, waar blinken Uw eeuwige sterren.

Ik wil een snoeier zijn in den wijngaard,

een werkman bij de druivenpersen.

Laat me mijn ziel dragen in het gedrang!

Mijn woord in den mond van stamelaars,

mijn hand voor hen die liggen langs het pad.

(Uit De Boodschap)


 

Wies Moens is zoals het AVV-VVK of Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor Kristuseen exponent van het katholiek integrisme, een leuze die de Vlaamse Beweging heeft beheerst waardoor ten dele de vrijzinnigheid tijdens het interbellum werd weggedrukt zo niet afwezig bleef en naar het antikamp vluchtte.

Frank DE VOS

Wies Moens, Celbrieven,Uitgeverij Danthe N.V., 174 bladzijden, ISBN 9064670358

 

 

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche