Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
19 février 2015 4 19 /02 /février /2015 19:11

 

Roosbroeck.jpg

In 't Pallieterke van deze week (18 februari) bespreekt De Brave Hendrik de meesterlijke, niets onthullende biografie van Rob Van Roosbroeck (1898-1988) door Armand Van Nimmen.

Gisteren werd bekendgemaakt dat Het verdriet van Vlaanderen. Rob Van Roosbroeck en tijdgenoten (Gent, Academia Press, 2014, 449 p.) bekroond werd met de dr. Ferdinand Snellaertprijs 2015.

De uitreiking vindt plaats op zaterdag 21 maart om 15u in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Koningstraat 18, 9000 Gent.

Laudatio door prof. dr. Bruno De Wever.

*

Armand van Nimmen (°1935), doctor in de economische wetenschappen, volgde na zijn loopbaan bij de Wereldbank seminaries aan de universiteit van Wenen en legde zich o.m. toe op de studie van leven en werken van de na de oorlog bij verstek ter dood veroordeelde Vlaams-nationalistische historicus en politicus Rob Van Roosbroeck). Hij publiceerde opgemerkte bijdragen in Wetenschappelijke tijdingen.

HFJ

Partager cet article
Repost0
5 février 2015 4 05 /02 /février /2015 04:13

 

Lichtaart--centrum-van-kunst-en-cultuur.jpg

Op 8 oktober 2014 publiceerde van Frans Depeuter hier een bijdrage over Lichtaart centrum van kunst en cultuur in de roerige jaren zestig. In het rijkelijk geïllustreerde boek brengt Karl Wouters het verhaal van de culturele ontvoogding van de Kempen in de jaren '60 van de vorige eeuw en bevat een schat aan informatie zowel over de 'grande histoire' als over de 'petite histoire' van kunst en cultuur.

Zie: http://mededelingen.over-blog.com/article-lichtaart-centrum-van-kunst-en-cultuur-in-de-roerige-jaren-zestig-124740006.html

Hier dan een tweede bijdrage van Frans Depeuter

16 waren het er. Ik heb ze geteld, van de zolder tot de kelder, van de voorplaats tot de achterkeuken. In ons hele boerderijtje prijkten 16 beeltenissen van Onze Lieve Vrouw. Zelfs in de varkensstal hing een kapelleke, waar ik in de zomer een krans van blauwe korenbloemen voor vlocht.

Ja, die kapelletjes, daar wemelde het van in Vlaanderland, en vooral in de Kempen. In Lichtaart, Tielen, Kasterlee samen telde je er 213 (en daar was dan onze varkensstal niet bijgerekend). Dat kwam erop neer dat de voorbijganger 213 maal geacht werd 'Jezus, Maria, Jozef' of 'Geloofd zij Jezus Christus' te zeggen. Als ze niet gemetseld waren, dan hingen ze in miniatuurvorm tegen een muur, een schutting, een eik of een linde. Aan de kruispunten van de wegen, bij een brug of de splitsing van een veldweg, aan de rand van een bos of zo maar op een straathoek.

O ja, die vrome Kempen. Die stille Kempen, vol dokkerende boerenkarren en wiekende molens. Lichtaart was daar ongetwijfeld een eminent voorbeeld van.

Van cultuur hadden de Lichtaartenaren amper kaas gegeten. Cultuur dat waren de 17e eeuwse Boogschuttersgilde van Sint-Sebastiaen en de Kolveniersgilde van Sint-Antonius, die met hun teerfeest op het dorpsplein een gavotte of mazurka dansten.

Cultuur, dat was de fanfare 'Vreugd in Deugd' die in de parochiezaal een jaarlijkse operette, revue of toneelstuk opvoerden, wat allemaal werd ondergebracht onder de noemer 'concert'. De moord van Nijlen, In 't Witte Paard, Na is 't onzen toer, Hedde 't vast, Het Dorp der Mirakelen, De Gebroeders Kalkoen, De dodelijke kus, Pietje de Landloper, dat soort dingen. Gemengd mocht uiteraard niet, zodat de vrouwenfiguren allemaal behaarde benen en een baard in de keel hadden.

Cultuur was er ook met het Davidsfonds, dat omstreeks de eeuwwisseling onder het motto 'Godsdienst, Taal, Vaderland' te Leuven was opgericht om de katholieken weg te houden van het socialistische Vermeylenfonds en het vrijdenkende Willemsfonds, en dat in 1932 een hoogtepunt kende met 74.000 leden in 421 afdelingen.

Cultuur, dat was crochet, zo'n wedstrijd voor amateurzangers, weet je wel, een soort talentenjacht (die in de jaren '30 ontstaan was in Frankrijk, waar de afgekeurde kandidaten door een machinist van het podium werden gehaald met een haak, vandaar de naam 'crochet'). De presentator die zo'n crochetavond aan elkaar praatte, heette steevast Louis Baret, die zelf ook enkele hoogstaande liedjes ten beste gaf, zoals 'Ik heb een zwak voor pitjesbak' en 'Geef mij nog een kusje, daar komt uw autobusje,/ nu moeten wij weer van elkaar,/ tot 'tlaatste secondje mijn lippen op je mondje,/ het afscheid valt mij toch zo zwaar".

Cultuur was last but not least de cinema Pax, die in 1948 op de parochiale bodem verrees en elke week een hoofd- én bijfilm gaf, waaruit de minder stichtelijke fragmenten door de censuur van de dikke pastoor Smets zorgvuldig waren weggeknipt.

En cultuur was uiteraard ook de bib. De boekerij, zoals we dat noemden, was ondergebracht in een piepklein, amechtig lokaaltje van de jongensschool. Daar zat 's zondags na de hoogmis de eveneens piepkleine onderpastoor Lowieke Lowet erover te waken dat de juiste boeken in de handen kwamen van de juiste lezers. Daarbij volgde Lowieke trouw de 'Zedelijke Kwotering' van het Katholieke Lectuurrepertorium, dat zeven categorieën voorschreef: jeugdlectuur, lectuur voor allen, lectuur voor rijpere jeugd, lectuur voor volwassenen, voorbehouden lectuur, streng voorbehouden lectuur en verboden lectuur. Van de voorlaatste reeks had je er hoogstens een handvol, maar die zaten veilig achter het glas. Van de radicaal 'verboden boeken' van 'verwerpelijke' auteurs, die op de pauselijke 'Index librorum prohibitorum' (lijst van verboden boeken) stonden, was er uiteraard niks voorhanden. De meeste aldus verdoemden waren buitenlanders, vooral Fransen, zoals Alexandre Dumas, André Gide, Honoré de Balzac, Emile Zola, Jean-Paul Sartre. Slechts één Vlaming was opgeklommen tot deze index: Gerard Walschap. Dat was nogal weinig, vond de aartsbisschop, Kardinaal Van Roey, die er dan maar een eigen 'bisschoppelijke' index aan toevoegde, waarop méér Vlaamse auteurs terechtkwamen, zoals Marnix Gijsen, Hugo Claus en uiteraard de socialistische 'vuilschrijver' bij uitstek, Louis Paul Boon. Ja, zelfs Felix Timmermans 'Pallieter' heeft op die lijst geprijkt, tot de Lierenaar erin toestemde zijn boek in een 'gekuiste' versie op de markt te brengen.

Maar zie, dan gebeurde er iets in deze Kempen. Een contra-offensief als het ware. Eind jaren 50 begin jaren '60 waren hier een paar vreemde vogels neergestreken, die door de eerbare dorpelingen met schuine blikken werden bekeken. Ene Remy de Pillecyn was van over 't Scheldt gekomen, ene Edouard Verreycken was uit de Koekenstad overgevlogen, ene Jan Berghmans keerde uit Brussel terug naar zijn geboortestreek en ene Jan De Buck had zijn nest in Dendermonde verlaten. Ze zochten allen hun heil in de Stille Kempen, die door hun opvallende aanwezigheid al snel minder stil zou worden. De Lichtaartse Heide was hun uitvalsbasis. Ondanks politieke tegenstellingen werden kunstschilder Remy de Pillecyn, die een overtuigd nationalist was, en de even overtuigde belgicist, beeldhouwer Edouard 'baron' Verreycken, niet alleen buren maar ook goede vrienden, ja, zelfs gezworen drinkebroeders, die elkaar overtroefden met straffe verhalen en liters genuttigd bier.

De Pillecyn en Verreycken waren voorlopers zeg maar, anti-missionarissen die met hun 'slechte voorbeeld' de ontkerstening van de streek inzetten. Wat zijmet beitel en steen, met penseel en verf deden, zou de libertijn Jan Berghmans met het woord doen. Jan verscheen, zoals ik zei, terug tussen ons in het begin van de jaren '60. Nadat hij gedurende een aantal jaren het Brusselse onveilig had gemaakt, zou hij het eens in de Kempen komen doen. Een eigen artistiek café, dat was zijn ultieme droom. Een alternatief cultuurcentrum avant la lettre. En uit die droom ontstond in 1964 De Verbrande Hoeve, "trefpunt voor herders en koningen'. Jans gave kennende om elk initiatief te doen mislukken, zou het 'verbrande' avontuur helaas niet lang duren. In 1967 werd zijn droom begraven onder een berg van onbetaalde facturen.

Maar in die drie jaar had Jan het toch waargemaakt dat iedereen De Verbrande Hoeve, én de bijbehorende kastelein, kende en dat van heinde en ver, ook uit Nederland, 'herders en koningen' naar zijn trefpunt kwamen afgezakt. En mits enige overdrijving vragen we ons af of Jan misschien ook aan de basis lag van het feit dat in 1966 de progressieve paus Paulus VI, die met de keuze van zijn naam een teken gaf dat hij de 'moderne heidenen' wilde bereiken, de verdomde Index naar de papiermand verwees, zodat zelfs de meest gehaaide katholiek zich voortaan ook kon verlustigen aan Boon en Walschap en Claus.

Een andere verdienste van Jan de Eerste was dat hij, samen met Remy de Pillecyn, aan de basis lag van het oprichten van de Artepik door Jan de Tweede, De Buck genaamd en bedrijvig als leraar plastische kunsten aan het Heilig Graf te Turnhout. De Verbrande Hoeve diende als voorbeeld, Remi De Pillecyn was de motor die De Buck over de streep trok om in de pachthoeve van 'Hof ter Heide' te Lichtaart, op een boogscheut van Berghmans' doening, een soortgelijk etablissement in te richten: de Artepik. Jan II hield het langer uit dan Jan I. Tien jaar heeft zijn feest geduurd. Tien jaar boordevol tentoonstellingen, lezingen, jazzconcerten, zang en kleinkunst, mime, poëzie, debatavonden, voordracht, toneel, fanfaremuziek, dans. Van overal kwamen ze: van Londen, Eindhoven, Parijs, Keulen, Amsterdam, Kopenhagen, Stockholm, Zagreb, New-York, zelfs van het Brussels ministerie en van Sint-Jozef-Olen

O, er was zoveel te doen in de Kempen in de jaren '60! Het bruiste er van cultureel leven. De artistieke caféhoevetjes rezen als paddenstoelen uit de grond. In Kasterlee had je Atelier Grafiek van Fons Mertens, de Rommelpot van Mon Martens, de Seven Horses van Mel Turner, en later De Witte Veloo van, jawel, ene Karl Wouters. In Retie was er de Seven Arts van Jan Wets, in Wortel de Diept van de gebroeders Huet, in Dessel de Mallemuze van Leo Stijven, in Gierle de Burcht… Voor de eerste maal in de donkere geschiedenis van de Kempen straalde de culturele vrijheidszon over de heide. Of, zoals Karl het schrijft: Nooit eerder kleurde de heide zo purper!

Wie het fijne wenst te weten van die heerlijke bloei of er zelf bij betrokken was, vindt de hele dolle geschiedenis van de Jannen en het artistieke tuig dat bij nacht en ontij in hun kroegen tot leven kwam, terug in het door Berghmans Uitgevers mooi uitgegeven en rijkelijk geïllustreerde boek van Karl Wouters: "Lichtaart, centrum van kunst en cultuur in de roerige jaren '60'. Uit dat boek mag duidelijk blijken dat de one-liner van Marnix Gijsen, "Het platteland is de kortste afstand tussen twee steden", niet opgaat. En dat, wanneer Tessa Vermeiren – voorzitter van de Raad van Bestuur van 'Kempense cultuurpromotie vzw' en van de Kempische cultuurkrant 'Suiker', – in Antwerpen komt, dat de lieden van 'tStad ongelijk hebben als ze haar vragen of ze met de huifkar is gekomen.

Overigens: wat is er mis aan een huifkar? …

En voor wat betreft mijn ouderlijk huis, waarover ik het daarstraks had, de lieden van 'tStad kunnen gerust zijn: de 16 Lieve-Vrouwen zijn verdwenen en het is een parenclub geworden waar naar hartelust kan gevrijd, gebeft en gesandwicht worden. Ook dat zal wel deel uitmaken van de culturele evolutie van de Kempen, zeker?

Frans DEPEUTER

 

Karl WOUTERS, Lichtaart, centrum van kunst en cultuur in de roerige jaren zestig, Merksem-Antwerpen, Berghmans Uitgevers, 2014, 192 p., ill., hardcover, 45 €. Voorwoord: Walter VAN DEN BROECK. ISBN: 978-90-70959-99-9

Oplage: 250 exemplaren eigenhandig door de auteur genummerd en gesigneerd.

LievenSegers.jpg

In bijlage, aangeboden door het Frans Masereel Centrum, Kasterlee: de zeefdruk”herders en koningen”, speciaal voor het boek door Lieven SEGERS ontworpen.

Partager cet article
Repost0
30 décembre 2014 2 30 /12 /décembre /2014 10:30

 

Etherisch.jpg

Een week geleden verscheen een boek over het legendarische theatergezelschap. De man aan wie de redactie was toevertrouwd is Thomas Crombez. Naast een hoofdstuk van zijn hand hebben ook anderen hun herinnering aan en visie op het gezelschap geschetst. Maar!

De uitgave is de benaming boek niet waard. Een spuuglelijke lay-out, de teksten werden samengeperst waardoor je de rug moet kraken om de eerste en de laatste woorden van regels te kunnen lezen. Een papiersoort dat geen foto’s verdraagt. Zonder het onderschrift zijn de personen niet te identificeren en de historische druksels missen scherpte. Het voormalige gezelschap verdiende een meer verzorgde uitgave. Wat er nu is, lijkt op haast- en spoedwerk en op het proefwerk van een nieuwe medewerker op de afdeling Digitaal Drukwerk.


Geen totaalbeeld

 
De bijdragen van de redacteurs en oud-strijders van het Etherisch Strijkersensemble Parisiana zijn netjes, informatief en ze formuleren raak en ter zake welke plaats en waarde het gezelschap heeft ingenomen. Helaas zit er geen historiek in zodat een totaalbeeld ontbreekt. Moest de guillotine niet verroest zijn, het hoofd van Crombez rolde. Het aaneenplakken van anekdotes, voorzien van foto’s uit persoonlijke archieven is onvoldoende om de leek een keek op de week en de snoek op de koek van Parisiana te geven. Slechts de 50+ers kunnen de gaten dichten, zien een tijdlijn en begrijpen waaraan het gezelschap zijn bestaan dankte, waardoor het een averechtse steek had en waarom het zichzelf opblies. Slechts de aandachtige lezer en, herhaling, wie het gezelschap gekend heeft kan zich een idee vormen van the system in their madness.
Het pak bedrukt papier ontbreekt bovendien links naar inspirators, Monty Python voorop. Het surrealisme en de namen van de clubleden komen aan bod. Helaas, slordig. Satie zou Crombez’ persoonlijk verbaal aan stukken rijten, moest hij in de mogelijkheid zijn te zien dat zijn voornaam fout is gespeld.
Spijkers op laag water zoeken? Dat is het ook! Maar het is ingegeven door de treurnis die uw verslaggever beving toen hij de rommelige uitgave voor het eerst inkeek. Die treurnis heeft twijfel doen zaaien of dit prul een beschouwing verdient. Het respect voor de medewerkers en de leden van het gezelschap heeft het na een week verdriet gewonnen op de treurnis.


Drs. P


Promoteksten vindt de lezer op de website van de uitgever. Die hoeven dus niet hervormd herhaald te worden. Maar nog dit: Kiki de la Fauteuille, pseudoniem van Margaretha de Boevé en echtgenote van architect Pim De Rudder, had een caférestaurant in Assenede. Het plakte aan de Nederlandse grens. Op vraag van Kiki heb ik er op een zaterdagavond gedichten van Paul van Ostaijen geschreeuwd en gejankt. Aan de piano Drs. P [Heinz Polzer]. Na afloop weigerde hij met zijn koetsier [zoals hij deze sneltikker noemde] mee te gaan. Hij verkoos het gezelschap van Kiki. Toen zij niet in de echtelijke sponde verscheen, daagde Pim De Rudder op met een geweer. Hij dreigde de dief van zijn vrouw, waarvan hij uw verslaggever verdacht, neer te schieten. Toen Drs. P na een zoveelste dreigement zich met hemd en das maar zonder broek, maar wel met een rokend sigaartje in de hand, in het zolderraam posteerde, liet Pim zijn geweer zakken en verdween met zijn staart tussen de benen.
Toen ik Heinz ’s tegen de middag ophaalde, zei ik hem in de auto: ‘Ik dacht dat jij nooit vreemd ging, Heinz.’ Waarop hij droogweg, voor zich uitstarend, antwoordde: ‘Alleen in het buitenland, Guido.’


Kleur noch geur

 
Kijk, dit soort gebeurtenissen, de kleur en de geur van de ziel van het Etherisch Strijkersensemble Parisiana, ontbreekt. Het is dan niet verwonderlijk dat de uitgave warmte en wind mist.

Guido LAUWAERT


ETHERISCH STRIJKERSENSEMBLE PARISIANA – LannooCampus – 208 p. – 22,99 € ISBN 9 789401 421829 -

Partager cet article
Repost0
24 novembre 2014 1 24 /11 /novembre /2014 14:28

 

Els-Witte.png

Elk nationalisme, van welke natiestaat of beweging ook, zal zich steeds met het verleden trachten te legitimeren. Op elke politieke agenda is het de bepotelde zo niet de verkrachte dienstmeid. Gelukkig is geschiedschrijving een wetenschap die steeds in beweging is, die na ernstig onderzoek de mythes ontkracht, perceptie en verdichting bijstelt.

Het-Verloren-Koninkrijk.jpg

Van professor emeritus geschiedenis Els Witte ( Borgerhout 1941), oud-rector van de Vrije Universiteit Brussel verscheen Het Verloren Koninkrijk, Het harde verzet van Belgische Orangisten tegen de revolutie 1828-1850’.  Dit  indrukwekkende werk met liefst twintig bladzijden bronvermelding van nauwelijks onderzochte archieven, van documenten dikwijls in geheimtaal, is de neerslag van een jarenlang onderzoek naar een beweging die voor de Belgische ‘vaderlandse’ geschiedenis onbelangrijk was. Ik denk hier nu even aan de reeks ’s Lands Glorie  die mijn moeder met zuinig gespaarde punten van Artis-Historia voor mij verzamelde.

Na de nederlaag van Napoleon (Waterloo 1815) kwamen de Europese geallieerden tijdens het Congres van Wenen (1814-1815) overeen om met de sinds de zestiendeeeuw gescheiden noordelijke en zuidelijke Nederlanden een bufferstaat tegen het Frans expansionisme op te richten. Willem I van het huis Oranje-Nassau werd tot koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden uitgeroepen.

In het zuiden was op het vlak van godsdienst, taal en fiscus een onvrede gegroeid. Tegen de politiek van de Koning werden petities georganiseerd. Ook in het Noorden krijgt de autoritaire Willem I kritiek op zijn gevoerde beleid Ofschoon de staatsschuld die voor 90 procent door het noorden werd veroorzaakt maar voor de helft door het zuiden werd gedragen, voor het noorden was de industriële ontwikkeling van het zuiden en de expansie van de Antwerpse haven een doorn in het oog.

In een slecht economisch omgevingsklimaat en met een vanuit Frankrijk, na de Parijse Julirevolutie gefinancierde agitatie brak de Belgische revolutie van 1830 uit . Het vuur aan de lont was de opera De Stomme van Portici  op 25 augustus waarna rellen en collectief (betaald) geweld werden georganiseerd. Het ‘Voorlopig Bewind’ roept op 4 oktober de onafhankelijkheid uit waarop een harde en brutale epuratie in de overheidsadministratie en justitie volgt. De Belgische revolutie is dan ook veel gewelddadiger dan nu toe werd voorgehouden. Gedurende twintig jaar zal het Orangisme tegen het jonge België blijven ageren en trachten om het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I te herstellen.

 

Els Witte komt tot een aantal opmerkelijke conclusie.

Het orangisme is helemaal geen kleine beweging. Deze is stevig verankerd in een grote zuidelijke elite die tevreden is over het beleid van Willem I. Zij is hem bijzonder trouw en kende duizenden aanhangers niet alleen in de elite maar eveneens in andere sociale groepen zoals de commercieel georiënteerde middenklasse en de burgerij. Een volks orangisme is evenmin geheel afwezig. In steden als Gent, Luik en Antwerpen is er sprake van een zeker arbeidersorangisme omdat de beloften van de revolutionairen niet uitkomen, de recessie aanhoudt en de lonen dalen.

Het orangistische verzet is niet alleen een zaak van Vlaanderen die afwezig blijft in Wallonië. Belangrijke centra vinden we eveneens in Brussel en Wallonië terug. De beweging is overwegend Franstalig, de taal van de verfranste elite. Dit verklaart voor een deel de geringe contacten met de ontluikende Vlaamse beweging. Deze maakt nauwelijks deel uit van de orangistische organisatie en is dus helemaal geen steunpilaar. Het orangisme blijft een Franstalige aangelegenheid, de banden met de taalminnaren zijn beperkt.

Het orangisme bestaat niet alleen uit antiklerikale liberalen. Een flinke actieve minderheid van gelovige katholieken steunen de beweging en aanvaarden de religieuze politiek van Willem I. Niettemin hebben zij het niet gemakkelijk wegens de repressie van het episcopaat. Na de oprichting van België zien we dat de laïcisering gevoelig wordt teruggeschroefd en verwerft het katholicisme een voorkeurspositie. Op vrij geruisloze wijze integreren de katholieke orangisten zich dan in het Belgisch unionisme.

Jarenlang vormt het orangisme voor de nieuwe staat een bedreiging. Zo is er de bijna geslaagde coup van maart 1831 waaraan generaals en vooraanstaande uit Belgische regeringskringen deelnemen. Er is ook de Tiendaagse Veldtocht van begin augustus 1831 waarbij officieren uit het Belgische leger steun bieden. De overwinning van het Nederlandse leger wordt echter door een Franse interventie verijdeld. In 1832, in 1839 en in 1841 volgen nog contrarevolutionaire pogingen. In het noorden is er veel weerstand tegen de politiek van Willem I en het zal het zuiden uiteindelijk afstoten.

In haar epiloog beschrijft Els Witte de tragiek van een elite die op bestuurs- en politiek vlak werd geëlimineerd, met geweld werden de orangisten aan de kant geschoven en tot verliezers gemaakt. De impact van dat geweld blijkt van fundamenteel belang te zijn geweest:

'geweld tegen het regeringsapparaat en vooral tegen het juridisch en fiscaal apparaat, geweld tegen fabrieksmachines en hun eigenaars, geweld bij de gevechten en de bombardementen, geweld bij de verovering van de regeringsmachine, geweld bij de uitbarsting van de volkswoede en van de meestal georganiseerde volksrepressie. Vijf lange jaren worden de orangisten er met de regelmaat van de klok mee geconfronteerd en ook nadien flakkert dit geweld op.'

De angst voor dit geweld veroorzaken trauma’s die de slachtoffers hun leven lang meedragen. Velen wijken naar het noorden uit waar ze niet echt welkom zijn. Het parlement en de publieke opinie keert zich tegen hen. Ondanks kritiek laat het Nederlands koningshuis hen echter niet in de steek. Via deels geheime en eigen fondsen ontvangen zij financiële steun. In de diaspora vinden we bannelingen in Parijs, Pruisen, Rijsel en zelfs Latijns-Amerika.

« Je rêve toujours de mon beau royaume », schrijft orangist Marchot in 1848

De uitdoving van het orangisme is een pijnlijk proces. Door de afkondiging van de anti-orangistische repressiewet in 1834 wordt het orangisme een misdrijf en worden zij als criminelen behandeld. In 1838 komt het Verdrag van de 24 Artikelen tot stand. De verzoening tussen Willem II en Leopold I in 1848 en het aantreden van Willem III en de erfeniskwestie in 1849 betekent het definitieve nekschot. Orangisten verliezen veel:“hun posities, hun carrières, hun bezittingen, hun maatschappelijk prestige hun eergevoel en in meer dan één geval hun leven”. Hun drijfveer was het geloof in het beginsel van de legitimiteit en in het herstel van de koning. Hieraan gaven zij het beste van hun krachten. Teleurstellingen stapelden zich op.

Ingebed in een permanente rouwverwerking bleef weemoed over – een nostalgisch verlangen naar hun verloren koninkrijk”, aldus Els Witte.

Frank DE VOS

Els WITTE, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van Belgische Orangisten tegen de revolutie 1828-1850’,De Bezige Bij Antwerpen, 496 p., 39.99 € .

Partager cet article
Repost0
16 octobre 2014 4 16 /10 /octobre /2014 03:00

 

Antwerpen heeft zijn Letterenhuis, Brussel het Vlaams Theater Instituut [VTI], Leuven het Muziekarchief en Gent het Archief en Museum van de Socialistische Arbeiders Beweging [AMSAB].

De laatst vernoemde is zich in een al te grote stilte aan het bevrijden van het socialistische gedachtegoed, om zich te hervormen tot een Instituut van de Sociale Evoluties in de brede betekenis. Een andere naam zou zorgen voor een nieuw imago. Zoals Letteren, Theater en Muziek precies weergeven waar het om draait, zou dat voor Sociaal ook het geval zijn. Een nieuwe naam zou tevens zorgen voor een groter laadvermogen.

De oude papegaaien van het journaille weten waar het letterwoord AMSAB voor staat, maar de jonge hebben er het raden naar en zijn dan minder bereid de grammofoon van de publiciteit aan het zingen te brengen. Zingt die niet is het moeilijker volk op de kermis te krijgen. Nochtans is dat nodig. De letteren, het theater en de muziek zijn gegrondvest op de humanitaire golven in de gemeenschap. AMSAB is gevestigd in de Bagattenstraat 174 te Gent. De straat ligt pal tegenover het Kunstencentrum Vooruit. Een statig herenhuis dat echter te klein is voor wat het beoogt te zijn. En aan de gevel is nauwelijks iets te merken over de bedrijvigheid in de voormalige salons en privévertrekken. Onder meer het fabriceren van het driemaandelijks tijdschrift Brood & Rozen. Heel wat gerenommeerde mensen kunnen in het blad hun visie kwijt. Specifieke aspecten uit het culturele en sociale leven, met elkaar verweven door de Belgische geschiedenis met zijn vertakkingen naar de rest van de Westerse beschaving.

Om er maar enkelen te noemen: Yves T’Sjoen, Luc Devoldere, Luc Peiren, Joris Van Parys, Marcel Vanthilt (jaja), Ruddy Doom, Els Witte, Pascal Debruyne, Etienne Verhoeyen, Herman Balthazar, Gita Deneckere, Jan Willem Stutje, Peter Scholliers, Patricia Van den Eeckhout, Eric Vanhaute, Bruno Vanobbergen, Christophe Verbruggen, Marcel van der Linden, Anne Morelli.

Het is één aspect. Een ander omhelst kritieken op boeken getimmerd vanuit een engagement met het milieu en een drang naar wetenschappelijke uithoeken. Opvallend is dat voor de consumptie van de artikels je geen bolleboos [verouderd] of nerd [hedendaags] hoeft te zijn. Daar waakt hoofdredacteur Paule Verbruggen over. Ze staat achter ‘haar’ tijdschrift als Vladimir Poetin achter zijn troon.

Sommige artikels verwijzen naar een tentoonstelling. Een paar maal per jaar, net als het Museum dr. Guislain of het MAS in Antwerpen, worden er documenten, posters en brieven geëxposeerd in de kelder. Bij overvloedig en hoogst boeiend materiaal worden zelfs de gangen ingepalmd. Gezien de krappe ruimte probeert AMSAB zo veel mogelijk samen te werken met andere partners voor zijn publiekswerking. Vorig jaar maakte het samen met de UGent en het STAM de tentoonstelling over 100 jaar Vooruit. Een lijvig boek maakte deel uit van het project, dat gretig aftrek vond.
Bij de inwijdingen van de expo’s mag een man met naam en faam [al te weinig een vrouw] de feestrede houden, gebaseerd op zijn historische stock. Een grote opkomst verzekerd, sommigen uitgedost in het begrafenisuniform van de moderne wetenschapper, anderen met gescheurde spijkerbroeken uit stinkend rijke boetieks.

Paule Verbruggen is daarenboven constant op zoek naar bijdragen van jonge masters wier onderzoek meestal in de kast verdwijnt en die dikwijls zeer interessante scripties schrijven. Voor hen is Amsab en Brood & Rozen ook kans om hun onderzoek naar een breder publiek te brengen. Zoals de huidige tentoonstelling Aarde is aarde. Curator is Maud Seuntjens, die een paar jaar geleden afstudeerde op de rouw en grafrituelen bij de Turkse gemeenschap in Gent.
Tot eind december is de expositie te bezoeken. Wat mij vooral trof, is dat het overlijden en de uitvaart veel gemeen hebben met die van onze Vlaamse gemeenschap, een halve eeuw geleden. Mijn leeftijd zal er niet vreemd aan zijn. Opmerkelijk door deze tentoonstelling is tevens hoe zowel de oudere generatie als de jongere een band heeft met het land van afkomst, maar dat er toch al een sterke binding is met de nieuwe vestiging. Dat zorgt soms voor familieconflicten, zonder de dramatische gevolgen van huwelijken tussen mensen met verschillende culturen, zoals al te vaak helaas gebeurt.

Aarde is aarde is een wijze les over het stof van de geest en de as van het lichaam. Er is een bescheiden maar fraaie brochure voorhanden. De brochure is gratis en de tentoonstelling vrij toegankelijk tijdens de werkdagen.

Guido LAUWAERT

http://www.amsab.be/

Partager cet article
Repost0
7 septembre 2014 7 07 /09 /septembre /2014 05:42

 

SnoekHFJ.jpg

Paul Snoek () kende ik al lang. Op 1 september 1976 rond 20 uur, hadden we een gedenkwaardig gesprek in Vecu. Hic et nunc doet de inhoud er niet toe, maar ik wel ben blij dat er een visueel spoor van bestaat (en dat ik meteen uur en datum op de achterkant van de polaroid schreef – Paul nam ook een afdruk mee naar huis...).

*

Na de tentoonstelling van Guy Vandenbranden

(zie de vorige aflevering van dit feuilleton: http://mededelingen.over-blog.com/article-vecu-een-historiek-ii-124513789.html )

kwam Albert Szukalski (†) op 1 oktober aan de beurt met zijn '13 Grafzerken'. Op de bakstenen vloer van de tentoonstellingsruimte plaatste hij dertien bakjes met mini grafzerken en bloemetjes – te zijner eigen nagedachtenis. Zonder pathos, zonder retoriek, zonder rituele formules. Een koele, rationele, strakke ordening. Een soortement zen tuin.

SukalskiGRafzerken.jpgIn mijn inleidend woord stelde ik dat Albert met een minimum aan middelen, een maximale hardheid en tederheid met elkaar wist te verbinden. Het was in diezelfde periode dat hij zich, liggend in een lijkkist, liet fotograferen door Gerald Dauphin (). – Meer daarover wanneer ik de periode van vóór 1976 zal oproepen.

SzukalskiLijkkist.jpg*

Bij de presentatie van zijn verzamelde gedichten (Poëtisch inventaris, Manteau, 1972) maakte Karel Jonckheere pp () gewag van een 'grafzerkgevoel'. Op 7 oktober leidde ik zijn nieuwe bundel in, Na-zicht (Manteau). – Destijds werd ik door hem bestempeld als “meer dan impressario...”

JonckheereNazicht.jpg

Ik laat hier het woord aan Michel Bartosik pp:

Henri-Floris Jespers merkte op dat Jonckheere nog steeds niet tot een vergelijking genomen is met de tijd, dat, om met Jan de Roek te spreken, de moord op Chronos voor deze dichter een chronische bezigheid blijft. Ook het volgens Jespers typisch West-Vlaamse mengsel van weemoed en nuchterheid maakt nog steeds het hoofdbestanddeel van deze poëzie uit.

Paradox, luchtigheid en tegelijk zachte zelfdestructie kenmerkten ook de toespraak van Jonckheere zelf. Van achter zijn privé etalage (de dichter was als naar gewoonte met een zware goed met eigen verkoopartikelen gevulde boekentas toegekomen) bracht Karel Jonckheere hulde aan zijn Pinkbroeders, aan de organiserende instantie Vecu, aan de uitgeverij Manteau, aan het publiek.

Op ietwat humoristische wijze verzette hij zich tegen het gangbare denkbeeld als zou hij zowat de Vlaamse Victor Hugo zijn: een monsterachtige veelschrijver. Na enig (voorbereid) rekenwerk kam hij tot het besluit dat hij nooit meer schreef dan een dozijn gedichten per jaar. Men schrijft altijd teveel, aldus Jonckheere, maar men leeft toch nog altijd veel meer, zodat het schrijven steeds een filtreren, een begrenzende stilering blijft.

In wat ernstiger bewoordingen sprak hij over Na-zicht, een bundel waarvan de titel letterlijk verwijst naar zijn sedert een paar jaar gelukkig weer genezen ogen. Jonckheere besloot dan de avond met de voorlezing van enkele gedichten, waaronder een sentimenteel, ontroerend vers over zijn blinde zoon Floris. Hij lichtte zij teksten op sterk anekdotische wijze toe.

Tot slot nog dit pikante detail: de kelners kwamen ongeveer een kwartier te vroeg met de schuimwijn, midden in de speech van de gevierde dichter. Alsof zij een stille wenk wilden geven: Mijnheer Jonckheere, uw tijd is om. U hebt lang genoeg gepraat. Uiteraard ving de geboren redenaar dit incident zeer stijlvol op.

*

Ach, bij dit alles ben ik geneigd allerlei zijpaden te bewandelen om een en ander duidelijker te contextualiseren en te becommentariëren. Dat is echter voer voor mijn memoires. Hier reik ik niet meer, maar ook niet minder dan gedocumenteerde bouwstenen tot de historiek van Vecu (om esthetische redenen verkies ik die grafie boven de meer correcte V.E.C.U. of VECU).

*

Op 15 oktober werd de tentoonstelling geopend van de ten onrechte totaal vergeten Leo Nelen () geopend. 's Anderendaags werd Les Alentours d'Y van Nic van Bruggen feestelijk boven de doopvont gehouden. Dat komt aan bod in de volgende aflevering van dit ellenlange feuilleton.

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)

Partager cet article
Repost0
6 septembre 2014 6 06 /09 /septembre /2014 05:17

 

VECU.jpg

Logo van VECU, ontwerp: Marl Verstock

Belofte maakt schuld. Op 6 augustus maakte ik hier mijn voornemen bekend geregeld bouwstenen aan te reiken – geen herinneringen, maar gedocumenteerde informatie – als bijdrage tot de geschiedenis van de club aan de Moriaanstraat.

 

http://mededelingen.over-blog.com/article-vecu-een-historiek-124310384.html

Vanaf de tweede helft van de jaren zestig was ik er stamgast. Na de perikelen rond de tentoonstelling 'Matrakkensabbat' (1967) – waarover later meer – werd de kroeg gered door de krachtdadige inzet van Jef Denkens (†). Met Nic van Bruggen (†) en Louis Gevaert () nam hij jarenlang het beleid op zich.

VECUrvb.jpg

Van l. naar r.: HFJ, Louis Gevaert, Guy Vandenbranden, Staf Breugelmans, Jef Denkens

De kroeg werd omgevormd tot privé-club. Het tempo van de culturele activiteiten kwam in een versnellingsfase. Begin de jaren zeventig werd de club het hoofdkwartier van Pink Poets. Medio de jaren zeventig werd Jef Denkens opgevolgd door Gustave Breugelmans (). Guy Vandenbranden () en ik waren toen al lid van de raad van bestuur.

Dat zal nog allemaal wel te zijner tijd ter sprake komen. Het klasseren van archivalia met de hulp van Jan Scheirs als amanuensis (alléén kom je er nooit toe...) was de rechtstreekse aanleiding tot die serie bijdragen. Bovendien herlas ik het hoofdartikel van Gustave Breugelmans in VECU-Express, in een kleine oplage verschenen in oktober 1976. “Teveel speelt er zich af in onze bescheiden vereniging, waarom zou het dan niet eens terug verteld en geschreven worden?”, aldus Staf.

VECUeen.jpg

Volledige collecties van dit tijdschrift zijn zeldzaam geworden. Omdat ik lui ben, komen in de volgende afleveringen gemakshalve eerst en vooral de goed gedocumenteerde tweede helft van de jaren zeventig aan bod. Zijsprongen en flashbacks zijn allerminst uitgesloten. Ik heb geen werkplan en zal dus geheel willekeurig te werk gaan.

*

In de zomer van 1976 waren er verbouwingen aan de gang. Op 20 augustus, nauwelijks twee dagen na de heropening van de club, organiseerde Contramine 'Zomer te Antwerpen', een poëzieavond waar Maris Bayar, Hendrik Carette, Renaat Ramon en Tony Rombouts aan deelnamen en de vijfde aflevering van Ramons tijdschrift Radar voorgesteld werd.

PhilGVDB.jpg

Staf Breugelmans en Phil Mertens

Kort daarop, op vrijdag 10 september, werd het werkingsjaar geopend met een tentoonstelling van Guy Vandenbranden, geopend door Phil Mertens (), eerstaanwezend assistent bij Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel, die zich onder meer ijverig inzette voor de herwaardering van de avant-garde schilderkunst van de jaren twintig, en o.a. publiceerde in het onvolprezen tijdschrift Artisjok van Werner Spillemaeckers (). Bij die gelegenheid werd ook haar boek ter gelegenheid van Guy's vijftigste verjaardag voorgesteld, een drietalige (Nederlands, Frans, Duits) uitgave van VECU met 19 full page kleurreproducties en 12 wit-zwarte pagina's fotodocumenten, in een lay-out van Mark Verstockt.

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)

Partager cet article
Repost0
12 août 2014 2 12 /08 /août /2014 23:30

 

AlbertCestius.jpg

Albert Szukalski (†), Cimitero acatolico, Rome, 1979. Op de achtergrond: de piramide van Cestius

Jageneau.jpg

Marieken van Damme, Lambert Jageneau (†) en Daan Anthuenis, Antwerpen, Boekenbeurs 1981

HESPEL.jpg

Kasteel III Koningen, Beernem, begin jaren 80.

Van l. naar r.:

eerst rij: Jan Vercammen (†), gravin Hélène d'Hespel (†), Marcel Coole (†)

tweede rij: Luc Decorte

derde rij: Henri-Floris Jespers, Fernand Auwera en Renaat Ramon

vierde rij: Fernand Bonneure en Herman Vos (†)

EemansHFJ.jpg

In gesprek met Marc. Eemans (), Antwerpen, 1994

*

Coda

La tristesse est une visite plus sereine qu'on ne croit.” (Roger Nimier)

MetPierre.jpg

Partager cet article
Repost0
9 août 2014 6 09 /08 /août /2014 20:18

 

Licentieverhandeling.JPG

De licentiaatsverhandeling

Emeritus prof. dr. Theo Venckeleer, romanist en mediëvist, is een specialist wat betreft de historische linguïstiek en de lexicologie van het Frans, waarin hij argumenten vindt voor de mentaliteitsgeschiedenis. Hij werd op 11 april 1936 in Berchem geboren maar conceptus intra muros Antverpienses is hij dus een rasechte Antwerpenaar. Aan het Stedelijk Onderwijs van Antwerpen volgde hij de lagere school; humaniora doorliep hij aan het Koninklijk Atheneum van Berchem. Van 1953 tot 1957 studeerde hij Romaanse filologie aan de R.U.G waar hij afstudeerde met de licentiaatsverhandeling over het bewuste ‘Le Manuscrit ( Vaudois) A.6.10 de la Bibliothèque de Trinity College à Dublin’. Venckeleer was dit boekje van 13 op 9 cm op het spoor gekomen in het kader van een oefening waar hij op een publicatie van Mario Esposito was gestoten. (1) Deze had het document aan de Waldenzen toegeschreven. Theo Venckeleer analyseerde het manuscript op basis van een microfilm die de bibliothecaris van het Trinity College hem had toegezonden. Zijn thesis werd in artikelvorm in 1960 in de Revue Belge de Philologie et d’Histoire  opgenomen. (2) Voor zijn artikel ontving hij felicitaties van Antoine Dondaine O.P. die in 1939 het Liber de duobus principiis, een van de zeldzame Kathaarse teksten, had ontdekt.

Tot 1965 gaf hij les aan het Atheneum van Lier en Antwerpen. In het kader van de verdere uitbouw van de Faculteit Wijsbegeerte en Letteren door de UFSIA werd hij als assistent van prof. Renson in 1965 door de rector, pater Dhanis S.J. Aangetrokken. Het artikel dat in 1960 in de Revue Belge de Philologie et d’Histoire verscheen, was de Jezuïeten niet ontgaan. In 1974 doctoreerde Venckeleer te Straatsburg op het proefschrift Rollant Li Proz, Contribution à l’histoire de quelque qualifications lauditives en français du moyen âge.

La-these-d-Etat.JPG

In 1975 wordt hij docent aan de UFSIA, in 1978 docent aan de UIA, hoogleraar in 1980 en vanaf 1985 gewoon hoogleraar tot zijn emeritaat in 2001. Samen met professor Messelaar van de K.U.L verzorgde hij een complete herziening van het Wolters Woordenboek Nederlands-Frans / Frans Nederlands.'Pour la petite histoire'nog even verklappen dat hij door de vereniging Als Catars  (3)  in 2012 tot Ridder in de orde van Bélibaste werd geslagen (4).

Met een begeesterd iemand zoals prof. Venckeleer over het Katharisme een boom opzetten, is zoals de soep in een plat bord uitscheppen. Deze blijft overlopen. Een koel glas Picpoul de Pinet  heeft ons gesprek gedurende drie uur begeleid. Heel vernieuwend voor mij is zijn visie dat ons denken té Cartesiaansis. Wij hebben nood aan organigrammen, aan kapstokken om alle gegevens die op ons toestromen op te hangen. Wij lijden aan etiketteringsdrang. Vandaar ook dat uit deze nood mijn vraag is onstaan i.v.m. de vele citaten uit het Oude Testament in de glosa. Niets is eenduidig en misschien is deze glosa van een andere oorsprong dan uit de Midi. De bron kan mogelijk afkomstig zijn van de kerk van Concorezzo in Lombardije waar de gelovigen Paterini  werden genoemd. Er waren dus ook Katharen en dan vooral dezen uit de absoluut dualistische hoek, die het O.T. wel kenden maar deze heel selectief gebruikten. Zo verwierpen zij de historische boeken van het O.T. maar behielden wel de Psalmen. Bij dezen neem ik me voor dat ik ooit alle citaten uit het bewuste manuscript op een rijtje zet. (U ziet, Descartes blijft me achtervolgen…) We zien ook dat zij in een latere fase tijdens de vervolgingen in hun verdediging de syllogismen van de Dominicanen aan wie de Inquisitie was toevertrouwd, overnemen.

Clio, mijn liefhebbende muze van de geschiedenis vertelt soms een verhaal van recuperatie. In het onderzoek naar de Albingenzen worden gemakkelijkheidshalve alle ketters op een hoop gegooid. Zo worden steevast de eerste (gekende) brandstapels die vanaf het jaar 1022 worden aangestoken (Orléans, het Rijnland, Luik) bij het Katharisme betrokken. Ook daar had ik moeite mee. Over hun geloof is weinig bekend en wat mij betreft is de enige overeenkomst de Apostolische armoede van de eerste Christenen dat zij met de Katharen en ook Waldenzen deelden. Het ongenoegen over de decadente Roomse kerk, ondanks de Gregoriaanse hervormingen, kristalliseerde zich wellicht rond de lagere clerus.

Het dogmatische monster blijft tot op vandaag het verhaal van de mens cyclisch en cynisch inkleuren. Het blijft gonzen van vervolgingen van dissidenten, anders denkenden, van zij die afwijken, van diegenen die moeten vernietigd worden. Om de woorden van Theo Venckeleer te gebruiken: 'Ketters waren sociale wratten die uit de samenleving dienden weggesneden'.

'De ketterij is een zonde waardoor men verdient niet alleen van de kerk — door de banvloek — maar ook van de wereld te worden uitgesloten. Wanneer de ketter in zijn dwaling volhardt, is de Kerk genoodzaakt alle poging tot redding te staken en moet zij het heil der overige mensen indachtig zijn en hem door een banvonnis uit haar schoot verwijderen. Al het andere laat zij aan de wereldlijke rechter over, wiens taak het is hem door de dood van deze aarde te verbannen.'

Met deze woorden van Thomas van Aquino, “Doctor Angelicus” met het predicaat ‘Heilige’, sluit ik af.

Frank DE VOS

 

  1. M. Esposito, « Sur quelques Manuscrits de l’ancienne Littérature religieuse des Vaudois du Piémont », Revue d’Histoire Ecclésiastique, XLVI (1951).

  2. Revue Belge de Philologie et d’Histoire, t. 38, 1960, p. 815-834 en t. 39, 1961, p.759-793

  3. Deze vereniging is te ontsluiten op: http://www.katharen.be/

  4. Guillaume Bélibaste is de laatste gekende 'Parfait' die in 1321 op de brandstapel in Villerouge-Termenès levend werd verbrand.

Partager cet article
Repost0
8 août 2014 5 08 /08 /août /2014 22:20

 

T.Venckeleer.JPG

Em. prof. dr.Teo Venckeleer

Mijn interesse voor de Kathaarse dissidentie in de Languedoc zal wel nooit slijten. Noem het gerust een chronische aandoening. Ook die zachte weemoed naar mijn vergane Leuvense studentenjaren, doordrenkt van het verleden, blijft mijn ziel zalven. Als ik de gelegenheid heb om iemand nog eens met ‘Professor’ aan te spreken, kan ik het niet laten om nadien O Jerum, jerum, jerum. O quae mutatio rerum te neuriën. Dit was het geval na mijn telefoontje met emeritus prof. dr. Theo Venckeleer die ik contacteerde i.v.m. met zijn publicatie van een Kathaars manuscript in 1960.

Onlangs neusde ik nogmaals in Le vrai visage du Catharisme van Anne Brenon (1). In haar bibliografie omschrijft zij dit bewuste manuscript (foutief zoals zal blijken) als Le Rituel Occitan de Dublin.

*

In mijn enthousiasme over de Languedoc, mijn prille ontdekking van de kruistochten tegen de Albigenzen in dit beloofde land (2), en met de nodige jeugdige overmoed gaf ik over dit onderwerp begin de jaren negentig de eerste maal een summiere causerie voor een gezelschap van de Faculteit voor Vergelijkende Godsdienstwetenschappen (FVG) te Wilrijk. In dit kader ontving ik het artikel van Theo Venckeleer 'Un receuil cathare: le manuscrit A.6.10 de Dublin' dat in 1960 in de Revue belge de Philologie et d’Histoire verscheen (3). Het betreft een manuscript dat in het Trinity College te Dublin wordt bewaard en tot voor Venckeleers publicatie aan de Waldenzen werd toegeschreven. Na zijn onderzoek bleek het een Kathaars geschrift. Het kan onmogelijk van Waldenzische oorsprong zijn wegens het feit dat dezen doopten met water in tegenstelling tot de Katharen die enkel het consolamentum of een spirituele doop toedienden. Ook omdat – typisch Kathaars – er sprake is van een panem nostrum supersubstantialem Daarom is dit manuscript een zeldzame en ook cruciale bron omdat het rechtstreeks van een Kathaarse hand afkomstig is. Tot voor zijn publicatie waren er maar drie bekend. (4) In La Religion des Cathares onderkent niemand minder dan Jean Duvernoy het belang van deze tekst: ‘Ces œuvres furent éditées par T. Venckeleer…ce recueil est de la plus haute importance, et n’a pas retenu jusqu’ici l’attention qu’il méritait’ (5)


Een rituaal dat geen rituaal is


Het manuscript bestaat uit drie delen. A is een apologie: 'Nos volem recontar alcun testemoni de las sanctas scrituras per donar entendre e conoiser la gleisa de Dio'.(6) B een glose, een verklaring bij het Pater noster en C handelt over de Heilige Kerk, de Gleisa de Dio. Er is geen terminus ante quem voor de datering van dit document beschikbaar. Venckeleer situeert A het in het eerste kwart van 13e eeuw, de periode waarin de kruistochten in volle hevigheid toeslaan. B kan nog later zijn geschreven, wanneer de systematische vervolging door de Inquisitie zich over het hele Zuid-Franse gebied blijvend zal uitstreken. Verklaart dit de de felle, verbeten toon van de auteur die de vervolgingen aanklaagt van die gleisa malignant romana, de kwaadaardige Romeinse kerk: 'Aquesta Gleisa sufre las persagacions e tribulacions e martiris per lo nom de Christ….Nota en cal maniera tota aquestas parolas de Christ son contrarias de a-la gleisa maligna romana' en 'Mas de contra aquestas cosas la gleisa malignant romana di e aferma que hom deo jurar, e di que Dio jure e l’angel’. (7)

Ritueel-van-Lyon.jpg

Dit staat in schril contrast met de zachte toon in het Occitaans Kathaars Rituaal (Lyon) dat hierdoor vroeger moet geschreven zijn, omdat de Katharen in de voorafgaande periode hun geloofzonder vijandigheid konden beleven. (8)

In tegenstelling tot A en C waar uitsluitend naar het Nieuwe Testament wordt verwezen, wordt in B overvloedig uit het Oude Testament geciteerd. En dat terwijl het Katharisme zich uitsluitend op het Nieuwe Testament beriep en het oude verwierp als zijnde van de Demiurg, de slechte God die men Satan noemt – Et Deum malitiam vocabunt Satanam. Dit was althans wat ik in de literatuur over dit onderwerp en zeker in de ritualen had gelezen. (Bij René Nelli, Jean Duvernoy of Michel Roquebert.). Verder is er niets over een rituaal of voorschriften te lezen. Met A en C, maar vooral met B wist ik dus geen blijf en na twee decennia werd het tijd voor een gesprek met prof.Venckeleer, die me blijgezind ontving.

Frank DE VOS

(slot morgen)

 

(1) Anne Brenonn, Le vrai visage du Catharisme,Éditions Loubatières, 343 p. ISBN 2-82266-106-0

(2) http://mededelingen.over-blog.com/article-katharen-van-ketters-naar-anders-denkenden-119825223.html

(3) Revue Belge de Philologie et d’Histoire, t.38, 1960, p.815-834en t.39, 1961, p.759-793

http://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/rbph_0035-0818_1960_num_38_3_2328

http://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/rbph_0035-0818_1961_num_39_3_2375#

(4) De rechtstreekse Kathaarse bronnen zijn nu: het Liber de duobus principiis toegeschreven aan Jean de Lugio, een anoniem traktaat waaruit in Liber contra Manicheos door Durand de Huesca wordt geciteerd, een Latijns ritueel, en het Nieuw Testament in het Provençaals gevolgd door een Kathaars ritueel van Lyon dat lange tijd eveneens aan de Waldenzen werd toegeschreven.

(5) Jean Duvernoy, La Religion des Cathares, Bibliothèque historique Privat p.405 ISBN 2-7089-2325-0

(6) ‘Wij willen een getuigenis afleggen over de heilige schriften om de kerk van god te begrijpen en te kennen’

(7) ’Deze kerk lijdt onder de vervolgingen en de beproevingen en het martelaarschap in de naam van Christus…Noteer op welke wijze al die woorden van Christus in tegenstelling zijn aan de vervloekte kerk van Rome’ en ‘Te meer daar tegenover deze zaken de vervloekte kerk van Rome zegt en stelt dat men moet zweren, en dat God heeft gezworen en de engel’

(8) Odon de Saint-Blanquat over Rituel cathare. Introduction, texte critique, traduction et notes,Christine THOUZELLIER. Paris, Éditions du Cerf, 1977. In-8°, 344 pages. (Sources chrétiennes, 236. )in deRevue Belge de Philologie et d’Histoire, t 137, 1979, p. 166-168 http://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/bec_0373-6237_1979_num_137_1_450158_t1_0166_0000_2

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche