Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
19 février 2015 4 19 /02 /février /2015 13:46

 

Schermafbeelding-2015-02-17-om-16.27.31.png

Om de paar maanden dondert het Muntmagazine in de brievenbus. Kwalitatief op hoogstaand niveau, zowel grafisch als inhoudelijk. Heldere artikels over de komende producties. De eerstvolgende is een nieuwe opera van Pascal Dusapin, gebaseerd op de sage van het matriarchaat der Amazones. Hun jeugdige koningin Penthesilea wordt in de Trojaanse oorlog gedood door Achilles, volgens het basisverhaal van Homerus. Maar niet zo voor Heinrich von Kleist [1777-1811]. In zijn toneelstuk uit 1806/1807, genoemd naar de koningin doodt zij de legendarische Trojaanse held. Het decor is van Berlinde De Bruyckere. Waarom?

Eén
Het toneelstukPenthesilea wordt gedragen door exploderende emoties. Zelfs Goethe was er hevig van geschrokken! Ze vinden hun oorsprong in de onverklaarbare en dus onverzoenlijke strijd tussen de beide seksen. In de Ilias krijgt dit gestalte door op het slagveld de mooiste vrouw tegenover de machtigste man te plaatsen. Achilles wordt tijdens het tweegevecht stapelverliefd op haar en zij op hem. Maar terwijl hij de liefde als een spel ziet, ziet zij haar als een passie. Von Kleist bijt zich vast in dit niet onbelangrijke onderdeel van het existentialisme, het erotische. Het leidt altijd tot conflicten waarbij bloed vloeit. Is het niet letterlijk dan figuurlijk.
Berlinde De Bruyckere moet zo hevig door het figuurlijke gefascineerd zijn geweest dat zij als scenografe het letterlijke naar een visuele taal wil omzetten, terwijl zij de eenzaamheid ervan tracht te behouden, al verlangt zij die te doorbreken. Maar juist dit onvoltooid en onoplosbaar verlangen is een mystiek element van haar creatief proces. Zij is er door bezeten.

Twee
In het boek van Homerus snellen de Amazones de Trojanen te hulp. Paris schaakt Helena [niet tegen haar zin], de vrouw van Menelaos. Dat is voor de Grieken een stap te ver. Helena terug of oorlog. Als het om liefde gaat is oorlog niet ver weg, of dat nu voor een gezin dan een staat gaat. Heinrich von Kleist heeft dat conflict verder uitgeboord. Want het gaat hier om een van de fundamentele vrijheden: die van de vrouw. Geen staatswet, geen godsdienstwet is er tegen opgewassen. Zij waren altijd, en in een aantal landen met een beperkte logica is dat nog steeds het geval, in het voordeel van de man. De bemoeienis van de Amazones is kortweg gezegd een feministische daad. Ook de vrouw heeft recht op een morele vrijheid.
Onderhuids moet dat meegespeeld hebben in de beslissing van Berlinde De Bruyckere. Het kan ook bovenhuids zijn, maar zij is een vrouw en heeft dus andere spelregels dan de man.

Drie
Het is de eerste maal dat De Bruyckere meewerkt aan de creatie van deze theatervorm. Dat siert haar. Er is een zwaar risico aan verbonden. In het eigen atelier werkt de kunstenaar een eigen idee uit. Het is een origineel kunstwerk dat zelfstandig blijft, zelfs als het een schakel wordt van een tentoonstelling, een plaats krijgt in een museum of een privéverzameling. Voor het theater gelden andere wetten. Er moet voor het eindresultaat een evenwicht gevonden worden met de regie in de eerste plaats, maar ook met het libretto, de belichting, de kostumering, kortom met de gehele enscenering. Voor de opera komt daar nog bij dat de dirigent zich in het decor moet thuisvinden, ter wille van de drift en de vervoering.
In tegenstelling tot wat men zou denken als men Berlinde De Bruyckere ziet, steeds minzaam en luisterbereid, is zij een zoekende naar het eigen zoeken. Als één van de dragende zuilen van de intelligentie: de twijfel [de andere zijn, volgens professor Jean Paul Van Bendegem: kennis van zaken, kritisch denkvermogen, zelfkritiek en dialoog]. Teruggekeerd naar De Bruyckere. De betrachting greep te krijgen op een fractie van haar twijfel heeft alle andere ‘hinderpalen’ genekt.

Vier
Het Trojaanse probleem wordt beslecht door een list van Odysseus, in de vorm van een paard. Het paard is voor Berlinde De Bruyckere een blijvend icoon van haar talent. Meer dan mannen hebben vrouwen iets met paarden. Voor mannen is het een gebruiksvoorwerp, voor vrouwen evenwaardig aan een mens. Het paard verdient respect. Voorbeeld: Koningin Elizabeth II heeft bij paardenrennen, zoals blijkt uit documentaires, meer oog voor het paard dan voor de jockey.

Schermafbeelding-2015-02-17-om-16.27.57.png
Hetzelfde geldt voor De Bruyckere. Het Paard van Troje, hoewel niet opdravend in het toneelstuk, speelt in haar achterhoofd een belangrijke rol. Vanuit het instinct, door sommigen ook bestempeld als het buikgevoel. Een vermoeden van het instinct als drijfveer voor De Bruyckere schuilt in een interview met Krystian Lada in het Muntmagazine: ‘Ik vroeg me af of iets in mijn werk gelinkt kon worden. En dat bleek het gevoel te zijn dat opkwam bij het lezen van het libretto: ik kwam uit bij wat ik ervoer bij een huidenhandelaar in Anderlecht. Ik kwam daar in 2013 met mijn zoon om paardenhuiden te selecteren. Misschien was het wel de hoeveelheid beschikbare huiden, netjes opgestapeld op ijzeren paletten, of de geur van pas geslachte beesten, het zout van de grond dat zich vermengde met bloed in een natte stroom. Ik weet het nog steeds niet, maar ik zag krachtige beelden. Huiden opgestapeld op elkaar – een massagevoel van anonimiteit van de dood, dat ik koppel aan het massale aantal doden in een oorlog – in de Trojaanse oorlog in het libretto van
Penthesilea en in elke oorlog vandaag.’

Besluit
Het talent van componist Pascal Dusapin wordt algemeen erkend. Net als dat van Pierre Audi als regisseur. Als Berlinde De Bruyckere slaagt in haar examen als scenografe zou
Penthesilea wel eens de belangrijkste productie van dit seizoen van de Munt kunnen zijn. En de conceptuele architectuur overgenomen worden door andere operahuizen. Zoals dat bijvoorbeeld het geval was bij Woyzeck van Alban Berg, de opera, met een ‘gekochte’ regie, waarmee De Munt tot de top vijf van de operahuizen doorstootte.

Guido LAUWAERT

Partager cet article
Repost0
13 février 2015 5 13 /02 /février /2015 16:23

 

Peniskoker.jpg

Daar moet je nu 57 jaar voor geworden zijn! Normaal vult een bijna-zestiger zijn vrije tijd met een potje biljarten of een partijtje jeu de boules. De stramsten houden het bij bingo of monopolie of halen het ganzenspel van de zolder. Sommigen gaan tangolessen volgen, anderen doen aan nordicwalking. Er zijn er zelfs die er eindelijk komaf mee maken om hun verzamelde postzegels te sorteren of die aan het stillevenschilderen of karamellendichten gaan. O, een waaier van mogelijkheden gaat open om de derde leeftijd op een zinvolle wijze in te vullen. Fitness, taichi, amateurtoneel, palingvissen, kleurenwiezen of zwartepieten, museumbezoek, of gewoon achter het raam zitten en de auto's tellen die voorbijrijden. Maar nee, voor een kwikstaart als Marcel Vanthilt volstaat dat niet. Marcel laat zich niet zomaar uit het medialandschap wegdrummen, zie je, hij huppelt nog altijd als een twen over het scherm, steeds op zoek naar iets waar pit in zit. En ditmaal had hij weer zo'n pittig item gevonden, iets om duimen en vingeren van af te likken. Nadat hij voor 'Ook getest op mensen' een ganse dag had rondgelopen met aan beide kanten een nepborst van 1000 gram (teneinde de ongemakken van een zware boezem aan den lijve te ondervinden), wijdde hij zijn aandacht aan… de lengte van de Vlaamse penis. Een voorwaar considerabel, maar door iedereen vergeten topic die dringend aan nader onderzoek toe was. Hup met de fluit! moet Marcel gedacht hebben, ik zal daar eens werk van maken, zie, ik zal die koe eens bij de horens pakken. En hij ritste zijn broek open, nam een meetlat (geen lintmeter! verwittigde hij ons) en begon zijn zelfstandigheid te meten. 17,5 cm! Nou ja, Marcel leek danig in zijn nopjes toen hij dat op MNM in de ether kwam gooien. Hoewel… als je eventjes naar de peniskoker van een pygmee (en dan is dat nog maar een pygmee!) gluurt, dan is 17,5 niet direct een cijfer om op je hoed te plakken. (Wordt een paling van nog geen 20 cm. ook niet sowieso terug in het water gekieperd?) Maar nee, voor Marcel was 17,5 een superprestatie, waarmee hij wat graag uitpakte. En tegelijk inviteerde hij zijn publiek – en voor een dergelijke materie zal dat wis en zeker niet ontbreken! – om eveneens de lat te hanteren. Daartoe reserveerde hij zelfs een gratis telefoonlijn waarlangs het resultaat van de toetsingen kon worden meegedeeld. En zo kwam hij tot de verrassende bevinding dat de doorsnee Vlaamse hatsieflatsie in wakkere toestand slechts 14,8 cm zou scoren. Nou, dat deed de hippe jongen met 'kop en schouders' boven het gemiddelde uitsteken. Op basis van dat overwicht verwierf hij ontegenzeglijk een A-attest, dat hem een prominent plaatsje verzekerde in de galerij der Vlaamse Groten. O, wat waren wij opgelucht! En wat krulde onze neus omdat we in Vlaanderland dan toch nog iemand vonden die met de essentialia van het leven bezig is – want voor het knelpuntberoep van falloloog zijn de kandidaturen eerder zeldzaam. Danke, Marcel, danke dat u de Vlaamsche Mensch alweer op een hoger niveau hebt getild. Wij hebben aan uw wetenschappelijk onderzoek niets toe te voegen. Tenzij misschien deze kleine hint: waarom bij gelegenheid eens geen 'diepgaande' research verrichten omtrent de ideale dimensies van het parallelle vrouwelijke bestanddeel? Want dat moet toch ook aan bepaalde proportionele eisen voldoen, dachten we…

Frans DEPEUTER

Partager cet article
Repost0
8 février 2015 7 08 /02 /février /2015 23:00

 

 

Aansluitend bij “Een schouderklopje voor het Belgisch-Nederlands ?”, de door vele lezers gesmaakte bijdrage van Luc Pay van 6 februari, reageert nu ook Lukas De Vos op "De Standaard Folie"...

http://mededelingen.over-blog.com/article-een-schouderklopje-voor-het-belgisch-nederlands-125495677.html

De Pezewevers (of Zemelknopers) van de Moedertaal

 

Twee woordenboeken staan altijd binnen handbereik aan mijn werktafel. Ze zijn allebei opgemaakt en geschreven door Jozef Vercoullie (1857-1937), toen hij nog leefde “Professor in de Nederlandsche Philologie te Gent”. Het ene heet Beknopt Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal (derde verbeterde en zeer vermeerderde uitgave), gepubliceerd in 1925 door Van Rysselberghe & Rombaut, Gent, Kouter 1, 547 blz. Het tweede vermeldt geen jaar van uitgave. Ik heb het opgezocht, het verscheen in 1927. Het Groot Nederlandsch en Fransch Woordenboek/Grand Dictionnaire français et néerlandais beslaat 741 blz., werd eveneens in Gent uitgebracht, nu door de N.V. v/h Vanderpoorten & C°, Pollepelstraat 18. Voor een geboren West-Vlaming uit Oostende was dat geen kleine prestatie.

 

Waarom ik ze koester, is niet ver te zoeken. Ze hebben me een ongebreidelde liefde voor de taal bijgebracht, in haar ontwikkelingsgang en in haar verscheidenheid. Zonder Vercoullie zou ik nooit het woord “kauwoerde” geleerd hebben, dat nu nuffig en gemeenzaam als “courgette” in de winkel ligt, maar veel juister door Vercoullie als “courge” en “cucurbite” wordt omgezet. Alleen striptekenaar E.P. Jacobs van Mortimer & Blake zou dat laatste woord nog in de mond durven nemen hebben (zoals ik bij hem dan weer het woordje “olibrius” ontdekt hebt, “pochhans” of “blaaskaak” volgens Vercoullie. En Willy Vandersteen). Zonder Vercoullie zou ik nooit geweten hebben dat “aubergine” een “melanzaanappel” is, helemaal naar het Italiaans geboetseerd. Beide naslagwerken eindigen op “zwoerd” (dat wij “zwos” noemen). Ik heb dergelijke woorden vaak bewust gebruikt, ook voor radio, om mensen wakker te schudden dat het Nederlands één van de rijkste talen ter wereld is, zeker wat woordenschat betreft. Wie mij niet gelooft leze de 400.000 trefwoorden uit het 43-delige Woordenboek der Nederlandsche Taal (1851-1998). Een wereldrecord.

 

Vercoullie werd algemeen geprezen in Vlaanderen én Nederland. Voor zijn oorspronkelijk Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal uit 1890 kende de Académie royale de Belgique (toen nog een eentalig gremium) hem een De Keynprijs toe. Het leverde hem een jaar later het lidmaatschap op van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden. (Hij werd ook nog doctor honoris causa in Utrecht in 1927). Nederland was zeer onder de indruk van een man die het allereerste woordenboek, dat de wortels van onze taal natrok, had uitgewerkt, Martinus Nijhoff (Den Haag) was niet te beroerd om het samen met Julius Vuylsteke (Gent) uit te geven. Een man die ook een hoogwaardige spraakkunst uitbracht, en nog Gotisch doceerde.

 

Vercoullie zette de toon voor een sterke samenhang tussen de aanpak aan de vier toen bestaande universiteiten. Alle hoogleraars waren zijn leerlingen geweest, Scharpé, Mandion, Verdeyen, Duflou, Blancquaert, zelfs Willem Pée. Blancquaert schreef nog ontroerende woorden over hem: hij was geen particularist zoals Gezelle. “Hij erkende het feit dat het algemeen beschaafd vooral in het Noorden een levende taal was, en dat de Vlamingen zich daarnaar hadden te richten. (…) Zijn theorieën over de vroege Germaanse kolonisatie in onze gewesten hebben nog lang niet uitgedaan. (…) Ook in de Vlaamse taalstrijd liet hij zich niet onbetuigd en gaf soms in lastige omstandigheden blijk van een rotsvaste overtuiging. (…) De geleerde, de professor en de flamingant Vercoullie vormden een harmonisch geheel”.

 

O Tempora, o Mores. Het is fout gegaan toen de zedenprekers (de ”agogen”) het laken naar zich toe trokken. Meer bepaald moet het zo rond 1967 geweest zijn dat het domineedom de spellingshervorming van Willem Pée en Wesseling genadeloos de grond inboorde. Traditie moest boven logica gaan, en met de meest populistische middelen (de pijnlijke omzetting van bastaardwoorden, waarvan men zich maar één enkel herinnert: “odeklonje” – waar Keuls water een bestaande niet-merknaam was) werd de frisse benadering van de hoogleraren de grond in geboord. Van Kollewijn, die al in 1891 komaf wou maken met de achterhaalde spelling van De Vries en Te Winkel (zie zijn “Onze lastige spelling” in Nieuws van den Dag, 1891), zijn ten minste de belangrijkste vereenvoudigingen overgenomen. De klok is helaas na Pée-Wesseling fors teruggedraaid, helemaal in de stijl van een samenleving die met de jaren opnieuw naar rechts opschoof. Vooruitstrevend Nederland en Vlaanderen gebruikten veelal de toegelaten progressieve spelling, maar in 1996 beslisten enkele duffe achterdeurtjes om terug te keren naar de “kostschoolse gewaden” (denk aan de midden-n, aan de -isch uitgang, aan de anglofiele schrijfwijze van eigennamen, aan de c die de kappa vervangt, en zo meer). De linkse uitgeverij Sun in Nijmegen was de laatste die weerstand bood, en consequent “konsekwent” schreef, de -ies uitgang zoals Van Ostaijen in ere herstelde, en gruwde van germanismen en anglicismen. Maar de notarissen zwaaien weer de plak: het nieuwe Groene Boekje van 2015 herziet zelfs geen enkele spelling.

 

Want dat is de eigenlijke oorzaak van de klachten over het taalonderwijs, en de verspilling van tijd én inzichtelijkheid in de logische regels van de schrijfwijze. In plaats van de c, de x en de y te lozen, is men op sluipende wijze veel verder aan de taal gaan sleutelen dan ooit de bedoeling van de Taalunie was. De gruwelijkste bedenksels van de nooit aanvaarde Blauwe Boekjes. Eentje wou de schrijfwijze vastleggen van aardrijkskundige namen. Het kwam uit de koker van volkomen geflipte eindredacteurs bij het persagentschap ANP: Schrijfwijze van Buitenlandse Namen (1987). Je kwam tot de meest waanzinnige beelden: je moest Bayruth schrijven als gewoon Beiroet werd bedoeld. Of Kuwayt waar de gewone mens over Koeweit sprak. Gewone, sinds lang met ons vergroeide benamingen als Gotenburg of Celebes mochten in één klap niet meer. (Zodat Hollanders ook zonder enige schroom of schaamte rustig Ixelles begonnen te schrijven, en het was niet de brouwerij met die naam in Brussel, die gewoon XL heette). Veel erger is het imitatie-Engels dat sindsdien steevast wordt toegepast op namen als Soedan, Honoloeloe, Kongo, Kairo en dies meer (Sudan, Honolulu, Congo, Cairo); Hollanders gruwen voor de eigen taal en voor het Duits, hoewel. Geen jaar later maakten Onze Taal enNederlands van Nu brandhout van dat groepje wereldvreemde kinkels dat graag zijn eigen kennis van het buitenland wou etaleren, maar niet eens ordentelijk zijn eigen taalschat kon beheren. Marlies Philippa had nochtans in Neerlandia zonder omwegen al dat soort dwaze experimenten naar de vuilnisbak (“vuilbak” volgens het BIVV) verwezen. Ze bleef met bedenkingen zitten. We zijn niet erg blij, schreef ze in 1993 (!) met “Kenya, Tokyo en Qatar. Waarom niet gewoon Kenia, Tokio en Katar. Saudi-Arabië heeft als hoofdstad Riyad, terwijl we liever Saoedi-Arabië met Riaad hadden gezien. Ingeburgerde spellingen als Rwanda en Hercegovina zijn vervangen door Ruanda en Herzegowina”. Ja, waarom ? Zelfs de Rwandezen schrijven Rwanda, en de Kongolezen noemen zichzelf Bakongo. De Duitsers schrijven de v met een w, de c kan in het Nederlands nooit de uitspraak ts hebben (wel tsj als in cello, maar dat kun je zonder c makkelijk oplossen).

 

Een totaal gebrek aan taalfierheid, dat is het. En een voor politiek correct en verdraagzaam gehouden slordigheid, even goed in de schabouwelijke twittertaal als in de uitspraak. Een spraakgebrek als de huig-r is opgevijzeld tot standaardnorm, en zelfs afgezwakt tot een valse w, het Engels achterna, alweer. Adieu conservatorium. Het tweede Blauwe Boekje was een parodie op al dat samenzwammen. Kennislink maakte op 1 april 2006 de wereld kond dat eindelijk een spellinggids door LOT, de Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap, was ontworpen voor computergebruikers. “De blauwe spelling is een alternatieve spelling voor Internet-gebruikers”, verluidde het. “Net zoals iedereen zijn eigen politieke voorkeur heeft, kiest straks iedereen ook de spelling van zijn voorkeur, aldus de directeur van LOT”, Martin Everaert. Die Middeleeuwse pirouette werd domweg geslikt door een flink deel van de Noord-Nederlandse goegemeente.

 

Beide Blauwe Boekjes hebben één ding gemeen: het zijn amateurs die een eigen spelling in elkaar flansen. Het zijn dilettanten die een eigen norm uittekenen. Bij gebrek aan een toezichtsorgaan als de Académie française, is het zeer de vraag wie zich het recht mag toeëigenen te bepalen wie welke woorden mag gebruiken en hoe hij of zij ze moet schrijven. Noorwegen mag best richtinggevend zijn. Daar bestaat geen standaardtaal. Finland mag richtinggevend staan. Daar is elke schrijfwijze volstrekt fonetisch. Alleen in het Nederlandse taalgebied is de roep om dirigisme een stuk luider dan die om verscheidenheid. Niemand heeft zich ooit gestoord aan de volkstaal van Simon Stevin of Jan van Boendale, niemand heeft de taal meer verrijkt dan Koot & Bie, Marten Toonder of Drs. P. De beunhazen van managers gieten, gewoontegetrouw, alles in een lijstje en gaan dan swaffelen.

 

Nog zo'n lijstjesvreters zijn samenstellers Ludo Permentier (anders nochtans geen taalheidene) en Rik Schutz van “de taal van De Standaard”. Het is net als gratis bijlage geleverd bij de krant. Wat bevreemdend is, want zelfs in de krant van 6 februari schrijven zij nadrukkelijk: “Dit boekje is een werkinstrument voor de redactie”. Waarom dan argeloze lezers lastigvallen met een interne nota, en een probleem waar ze zich compleet niet bewust van waren ? Het bevat “1.000 Belgisch-Nederlandse Woorden”, met de retorische vraag: Hoe Vlaams mag uw Nederlands zijn ? De vraag stellen is een bevestiging zoeken voor het zelf gegeven antwoord: als wij bepalen dat het algemeen gangbaar is in onze kolommen, dan is het prima. Als Het Laatste Nieuws of De Tijd die vaak kromme woordenschat of regelrechte gallicismen niet gebruiken, dan zijn het ouwerwetse kneusjes. Het uitgangspunt is voor nogal wat tegenspraak vatbaar. Het gaat wel over “Belgisch” Nederlands, hetzelfde euvel dat de laatste Dikke Van Dales ook al invoerden: een staat verwarren met een volksgemeenschap. Maar tegelijk zijn het “de Vlamingen” die van flinksheid moeten getuigen. Want “Vlaanderen heeft behoefte aan een taalnorm, maar een die realistisch is en ruimte geeft aan woorden en uitdrukkingen die 'beschaafd sprekende Vlamingen' voortdurend in de mond nemen”. Permentier en Schutz bedoelen: de fouten die onze redacteurs geregeld maken zijn best verschoonbaar. Want zij hebben de norm op zijn kop gezet. Jeroen Brouwers had overschot van gelijk toen hij, naar het woord van Zijlstra, betoogde: “Vlaamse auteurs beheersen de Nederlandse taal niet of nauwelijks en profiteren bij voortduring van een culturele integratie waar Nederland geen enkele baat bij heeft”. Dat klopt. Wie niet op de hoogte is van de norm kan er niet bewust van afwijken en verzaakt aan levende taalverrijking. Jeroen Brouwers toonde zich ook van zijn smalste kant omdat hij die “culturele integratie” bekeek als een zakelijke uitwisseling. Want zonder Vlamingen, geen Statenbijbel. Zonder Vlamingen, geen wiskunde. Zonder Vlamingen, geen biologie. Zonder Vlamingen, geen boekhoudkundig taalgebruik. Zonder Vlamingen, geen oorspronkelijke aardrijkskunde. Nederland profiteert hooghartig van al die vaak dwaas, vaak goed, vaak inspirerend bedoelde bijdragen van Vlamingen die hun cultureel netwerk én opwaarderen én een spiegel van benepenheid voorhouden.

 

Maar ik maak niet het proces van Brouwers, die kan schrijven. Ik maak wel het proces van De Standaard, die hoogst onzorgvuldig mag schrijven. (Uit goedertierendheid zwijg ik over De Morgen, die nergens een sterk werkwoord kent, de West-Vlaamse onwetendheid over het betrekkelijk voornaamwoord 'dat' veralgemeent, de Waaslandidiotie van 'noemen' met 'heten' te verwarren bestendigt, en zich verbergt achter taalkliederaars die zogenaamde “opinies” afscheiden).

 

Want volgens Permentier en Schutz (Abbott en Costello, P&S) is het feit dat “de” Vlaming de “beschaafd sprekende Vlaming” niet hoogacht en volgt, debet aan de heersende onzekerheid over zijn taalgebruik. Een hindernis die pakweg Rik Coppens of Wannes Van de Velde of Robbe De Hert spelenderwijs als ware het een molshoop namen. P&S bezondigen zich aan drie wezenlijke misstappen. Ze stellen zich, in goeie Van Severentraditie, elitair op. Taal moet voor hen van boven naar beneden worden opgelegd, het na te volgen voorbeeld, zoals de tafelongemanierdheid van de Franse koningen. Ze scheppen een machtspiramide die meer belaagde groepen brandmerkt. De Vlamingen van het genaaste gebied in Noord-Frankrijk, bij voorbeeld, behelpen zich zo goed als ze kunnen, onder de hooghartige druk van een centralistisch bewind in Parijs, in en met hun eigen taal. Dat ze hiaten opvullen met leenwoorden begrijp ik uitstekend, zoals de schepen (o jee, de wethouder) (de Saksische wetgeving spreekt trouwens van 'scapine', en heeft dus eerstegeboorterecht) van Sint-Winoksbergen mij zonder omwegen of terughoudendheid liet verstaan. Dat ze “onbeholpen” schrijven in hun plaatselijk dialect moet eerder bron zijn van waardering dan van neerbuigendheid. Ik heb zo een klasje van oudere vrijwilligers bijgewoond in Godewaersvelde, en ik was zeer onder de indruk van de bijna kinderlijke gehechtheid aan een idioom waarvan ze weten dat dat hen onvermijdelijk zal ontglippen. De derde verwerpelijke implicatie is van politieke aard. Juist door de elitaire opstelling versterken P&S de zwenking naar een controlegericht taalgebruik. Ik kan het niet genoeg herhalen: lees het nawoord over Nieuwspraak bij George Orwell (1984), pas dan besef je waaraan een taal kapot gaat.

 

Zeker niet onder het mom van “alles wat leeft, vernieuwt zichzelf, waarbij ze (d.i. de standaardtaal) tegelijk haar identiteit weet te bewaren”. P&S zien allicht geen verband met het kortstondige optreden van ITS in het Europees Parlement (2007). Een fractie onder leiding van japanoloog Bruno Gollnich (Front National, op Wikipedia al even onzorgvuldig bij AS gekazerneerd), met onder meer de Bulgaarse knokploeg Ataka (nomen est omen), de irredentisten van de Partij Groot-Roemenië, de neofasciste Alessandra Mussolini van Alternative Sociale (AS), en het Vlaams Belang. ITS stond voor Identiteit, Traditie, Soevereiniteit. Dat spreekt boekdelen en voor zichzelf. Het hele identiteitsdebat van vandaag (dat door Marine Le Pen alweer is omgetoverd tot 'soevereinisme') is niet meer dan een besmuikte voorhang die de ware redenen van uiterst rechts moet verbergen: Inspraakverwerping, Toegeeflijkheidsafwijzing, Sterk Bewind. ITS, inderdaad. Ik verdenk P&S er niet van dat ze zich bewust inschrijven in dat programma. Wel dat ze hooguit als “nuttige idioten” of “objectieve hulpverleners” dienen voor dat soort verwerpelijk denken.

 

Ik overdrijf ? In genen dele. Zij hebben zich uitdrukkelijk gekeerd tegen de grijze zone (die nochtans het vruchtwater van een levende taal is), en de duizend woorden “zorgvuldig gewogen en waar nodig knopen doorgehakt”. Met welk gezag ? Met welke motivering ? Met welk beroep op (rechts)geldigheid ? Niemand ligt er wakker van dat Jeroen Meus “look” gebruikt (wel van zijn pleonastische toevoeging “ik lust dat graag”) en de onbestaande keukenpieten van de Achterhoek “knoflook”. Dat ik mijn “lief” graag zie, en Jan Decleir alleen zijn “geliefde”. Dat mijn vrouw haar eten opwarmt in de “microgolf”, en Joke Van Leeuwen in de “magnetron”. De hageprekers van de zestiende eeuw stoorden zich evenmin aan al die plaatselijke verschillen en begrepen maar al te goed van elkaar waar de afgodsbeelden aan diggelen moesten geslagen worden. Maar dat “mazout” stookolie is, gaat er bij mij niet in. Ik heb in elk geval genoeg mazout in mijn leven gedronken om te weten dat er geen teer of aardolie in mijn glas zat. Voor hetzelfde geld, mocht ik voor De Standaard schrijven, kan ik met recht en reden hun aanpak “labbernottig” noemen, want zo zeggen ze dat “bij ons”. Onachtzaam dus, slordig, slonzig, onaandachtzaam.

 

Er staan ook onbedoelde grapjes in dat woordenlijstje. “Parking” hoort Vlaams te zijn, klaarblijkelijk. Ik heb nog nooit anders gehoord, in Utrecht niet, in Groningen niet, in Breda niet, in Vaals niet, in Amsterdam niet (want parking is daar niet). Het doet me altijd denken aan de bedillerigheid van de Académie française, die parfors dat Angelsaksische woord wou uitbannen en “parcage” invoerde. Voorwaar een schoon alternatief. Dat niemand ooit gebruikt. (Was het niet Hooft die “vernufteling” lanceerde om het lelijke “ingenieur” uit te bannen ?) Dan toch maar liever de Ijslanders, die àlle bastaardwoorden weren, en eensgezind in de media een gelijkwaardig (let op, ik gebruik nooit het germanisme “evenwaardig”) woord bedenken voor een vreemde invloed. Zelfs “computer” heet er niet “computer”, zelfs niet “ordinateur”, maar gewoon “tölva”, een berekeningsapparaat dus.

 

Mijn grootste probleem met dat soort schoolmeesterdespotisme (achter het mombakkes van begrijpelijkheid) is het onuitgesprokene. Dat bij kwaadwillige taalpuristen, bij bedenkelijke 'managers', bij gelovigen in de onaantastbaarheid van Het Woord, onvermijdelijk leidt naar omzwachtelend, verhullend, leugenachtig taalgebruik. Ik zit naar het afgrijselijke quizprogramma in het Brabants bargoens van Ben Crabbe (de é laat ik weg, want dat was een burgerlijke opeising van een hogere stand die de familie nooit had) te kijken. Ik hoor een “logistiek goederenbeheerder” (een man met een vorklift in de loods van Ikea) het opnemen tegen een “sanitair coördinator” (een WC-dame). Ik doe een poging de beleidsnota te doorgronden van de Vlaamse minister voor onderwijs, die niet aflaat haar minderwaardig (“secundair”) onderwijs aan te prijzen. Ik lees het ontwerp voor de vernieuwing van Canvas, en zie de rooie oortjes van de eigenste Raad van Bestuur – een collega van me gebruikt de tekst nu in het Hoger Onderwijs om uit te leggen hoe je in géén geval moet schrijven, argumenteren of overtuigen.

 

Taal is een speeltuin. Mijn speeltuin. Jouw speeltuin. Taal is mijn boetseerklei. Vorm en afval. Waarin ik eigenzinnig beelden uitteken, onderdelen aan elkaar knoop, luister naar het ritme en de klankrijkdom, en vooral de vooronderstelde normen naar eigen believen ombuig. “Kakofonie is nefast voor een krant”, stelt hoofdredacteur Karel Verhoeven in zijn voorwoord. Maar met al die idiosyncratische afwijkingen die als voorbeeld worden gegeven lijkt het er meer op dat er geen eindredactie meer gebeurt. Bij geen enkele van onze kranten, en ternauwernood bij de VRT. Entertainment is belangrijker geworden dan de precisie van het meegedeelde. Zorgvuldigheid is opzijgezet voor hypes. En dan lees ik in de woordenlijst dat “nevel” gelijkgesteld wordt met mist, in Vlaanderen, volgens de samenstellers toch. Je zou willen dat ze ongemerkt oplossen in de nevelen van de historische taalkunde, verdwijnen met blozende kaken (ik zeg dus niet: wangen) in de vergeetput van de taalijveraars.

 

Geen enkele taalgebruiker is een oen. “The competence of the native speaker”, die Chomsky als deus ex machina in zijn TGG moest inwerken, staat rechter dan ooit. Het échte probleem is gedwongen aanpassing. Is taalmimicry naar het model van medemensen van wie vermoed wordt dat ze tot een hogere categorie, en dus een beter onderlegde groep behoren. Die laatsten laten zich dat met graagte welgevallen. Ze spuien mist (geen nevel, die hangt boven de grachten en de beemden) over hun vermeende alwetendheid met als enig doel een mentaal overwicht uit te oefenen. Het gaat zoals met de verfransing: langs de geldbeugel (Jeroen Brouwers' baten) en langs de maatschappelijke ambitie; langs middenstand en vrouwen om dus. Het resultaat is gortdroge ontaal. Zo staat op bladzijde 85 een onuitwisbaar embleem voor alle pretenties waarmee dit boekje meent te mogen pronken. Het woord “poepen” (zeer gangbaar bij Claus, Boon en de jonge mooie goden). Uiteraard is dit “informeel” taalgebruik, zoals het verplichte icoontje meteen aangeeft. Poepen is neuken staat er. Volgt “extra informatie”. Ik citeer volledig. “Eigenlijk in beide aangebrande betekenissen te vulgair voor gebruik in de krant, al komt de defecatiebetekenis (hier houden we het beschaafd) nog wel eens voor in een citaat. In Nederland is de cohabitatiebetekenis onbekend”.

 

Dat zegt alles over de schijnheilige opzet van dit soort overbodige boekjes. Woorden als “stront” en “gezeik” en “in de zeik nemen” en “te kakken zetten” zijn allicht ingeburgerd genoeg, om – niet zonder even betekenisvol met de ogen te rollen – doordeweeks te gebruiken. Maar dat brave woordje “poepen” (wat verder langs de weg ligt bij ons een bordeel met snolletjes dat Poepemie's heet, uiteraard met een spellingfout), dat moet “defeceren” worden. Daar heb ik het schijt aan. Vogelen moet “cohabiteren” worden. Daar heeft mijn flurk een broertje aan dood. Maar “wij zijn toch beschaafd” klinkt het in het Standaardboekje. Biechtstoelopenheid. Als je ze laat voortdoen moeten de Engelsen straks hun “poop” achteraan het schip laten wijzigen in iets als “derrière”. Zelfs bij Vercoullie staan de scheten (zie blz. 299 en 302) – zelf zou hij allicht veesten (zie blz. 362-3) gezegd hebben – hoog op het lijstje: “poepelderij, v., met epenthet. dvan dial. Poepelen + Hdd. puppeln: frequent. Van poepen. Vergel. Fr. Pétiller van peter”. En “poepen ono. w. + Mndl. pûpen, Eng. to pop: onomat. Van hier het verbaalabstr. poepin alle bet.”. In alle bet.

 

Voetstoots nemen P&S de onwrikbaarheid aan van de taalkringen, die altijd gekoppeld zijn aan sociale lagen. Nog even, en ook bij ons wordt de vieze Amerikaanse, puriteinse gewoonte overgenomen om f*** te schrijven, of in een film de “fuck” te overbiepen (zou dit wel Nederlands zijn ? En wie heeft dit niet begrepen ?) Het is trouwens al begonnen, ik las ettelijke artikels in De Morgen die zich zediger willen opstellen dan de Vatikaanse curie (moeilijk is dat niet), en wel voluit de namen geven van beschuldigden (niet: veroordeelden) maar geen oerdegelijk Vlaams woord durven uit te schrijven. Kijk, daar moet ik een bolus van draaien. Ik zal maar naar het gemak gaan, om te verhinderen dat ik nog “w.c.” moet uitleggen. Of “koer”. Of “gents”. Ik krijg echt heimwee naar Lanseloet van Denemerken die zonder omwegen meedeelt: “Nu is hi met haer in die camere geweest”. Zonder bakerpraatjes. En vooral zonder zielenzorgers.

 

De Vlaamse beweging is nog lang niet uit haar onderpastoorstijdperk gegroeid. En de Taalunie kan ik maar één raad geven. Schrap in alle woordenboeken al die denigrerende afkortingen bij de opgenomen woorden. Taalverrijking gebeurt alleen als men er ook kennis wil van nemen. Aandacht. En verwondering. Staat daar een onbevlekte Hollander naast me bij het ontbijt in een Ramadahotel. “Platte kaas ? Is dat Belgisch ?” Ik leg hem het verschil tussen uit tussen kwark en platte kaas. En blij toe, tussen kop, hoofdkaas en kipkap. Hij heeft uiteindelijk een krakeling gegeten. En ik een kadetje. Samen dronken we koffie. Die was niet verkeerd.

Lukas DE VOS

Partager cet article
Repost0
6 février 2015 5 06 /02 /février /2015 13:59

 

Veel reacties op het boekje “Hoe Vlaams mag uw Nederlands zijn?", een bijlage van De Standaard.

Luc Pay schreef een grondige bijdrage over het “Gele Boekje”.

*

Vandaag in De Standaard (pp. 42-43):

  • Hans Vandevoorde (docent aan de VUB) houdt een hartstochtelijk pleidooi tegen een eigen Belgisch Nederlands:

  • Dirk Caluwé (Taaltelefoon, Vlaamse overheid) dient de critici op de lijst van antwoord;

  • Auteurs Ludo Permentier en Rik Schutz vatten (mede namens de eindredactie van De Standaard) de “spelregels” van de lijst nog eens samen.

(HFJ)

 

*

 

De Standaard publiceerde zonet, als bijlage, het boekje Hoe Vlaams mag uw Nederlands zijn?, samengesteld door Ludo Permentier en Rik Schutz en met een inleiding door hoofdredacteur Karel Verhoeven (1). Het boekje beoogt klaarheid te scheppen over de vraag of bepaalde Vlaamse woorden en wendingen al dan niet aanvaardbaar zijn: "Van de ruim 4.000 woorden die in Van Dale als 'Belgisch' worden gemarkeerd, selecteerden wij er 1.000. Omdat ze vaak gebruikt worden, veel discussie uitlokken, of omdat ze kleurrijk zijn." (p. 4). De geselecteerde woorden worden netjes alfabetisch van A tot Z opgelijst, zoals het een handig lexicon betaamt; een facebook-achtig icoontje (duimpje omhoog of omlaag) maakt de beoordeling duidelijk, en die is in zowat een kwart van de gevallen negatief.

 

Het basisprincipe luidt: "Het Algemeen Nederlands, dat ook in Nederland wordt begrepen, blijft het ideaal. Maar dat ideaal moet niet ten koste gaan van interessante woorden en uitdrukkingen die bij ons zijn ontstaan," aldus de samenstellers in hun verantwoording (p. 5). Knopen werden doorgehakt bij woorden "die in het grijze gebied liggen tussen regionalisme en standaardtaal" (p. 5). Daarnaast worden een aantal woorden die duidelijk behoren tot een informeel dan wel een erg formeel register voorzien van andere plezierige icoontjes, resp. een teenslipper (slipper, badslipper, hoe noem je dat?) of een stropdasje. Om tot een verantwoord oordeel te komen, werd een beroep gedaan op <taaladvies.net>, de adviseurs van de Taaltelefoon, Van Dale (online) en het Prisma Handwoordenboek Nederlands. Werden niet of in zeer beperkte mate opgenomen: dialectwoorden, platte woorden, vaktaal en overheidstermen, want "het gaat voornamelijk over mediataal" (p. 6). Elk lemma wordt gevolgd door een citaat uit dS-kranten van 2014, en soms – veel te weinig naar mijn smaak – door een verdere toelichting.

Moeten we nu zo'n publicatie toejuichen, er gelukkig om (mee) zijn? Ik zal proberen deze vraag genuanceerd te beantwoorden, maar alvast toch twee bedenkingen.

 

Er is inderdaad geen enkele reden om woorden of uitdrukkingen als 'containerpark' of 'uit de biecht klappen' uit het woordenboek te weren, en er zijn nog veel voorbeelden in het boekje die ik zonder meer toejuich. Maar hoe je het ook draait of keert (AN?), de lexicale items die hier worden goedgekeurd zijn en blijven gemarkeerd als 'Belgisch-Nederlands' (BN) of als 'standaardtaal in België', lees: dus niet in Nederland. Of nog: "we verbreden het Standaardnederlands met taal die in Vlaanderen [...] als deugdelijk ervaren wordt" (p. 4). Die laatste omschrijving klinkt me het sympathiekst in de oren. Het valt nu maar af te wachten of in een volgende editie van Van Dale (VD) die beperkende labels "Belgisch-Nederlands" of "in België" eindelijk definitief zullen verdwijnen. Want wat gemarkeerd wordt, is nooit langer neutraal, valt uit de toon, wijkt, altijd en onvermijdelijk, om welke reden dan ook af van iets dat als norm, maatstaf, richtsnoer of duimstok wordt aangevoeld. Pas wanneer die labels verdwijnen, zullen ook Vlamingen zich eindelijk helemaal makkelijk 'in hun pen en tong' voelen en zullen boekjes als dat van dS misschien niet meer hoeven te verschijnen. Laten we dus voorlopig hopen dat bij die labels alleen de macht van het getal speelt: Nederland (NL) nagenoeg 17 miljoen, Vlaanderen (VL) zowat 6,5 miljoen – en niet een vorm van misprijzen. Ik kom erop terug.

 

Ten tweede: het gaat in het boekje – althans in principe, zie verder – alleen maar om louter lexicale verschillen tussen VL en NL, en dus zonder meer om dezelfde taal, het Nederlands. Taal is immers veel meer dan alleen maar woordenschat. Tot de kern van een taalsysteem behoren het klanksysteem (fonologie), de morfologie (woord-) en de syntaxis (zinsvorming), en die lijken me voorlopig in het hele taalgebied alsnog behoorlijk congruent. Tot nader order spreken en schrijven we boven en onder de Moerdijk dus in essentie dezelfde taal, al kunnen b.v. de gesproken (fonetische) realisaties van het fonologische systeem vaak danig van elkaar verschillen, net zoals de woordenschat.

Maar laten we eerst enkele voorbeelden uit dit 'Standaard lexicon van het Belgisch-Nederlands' bekijken.

 

Consequent, overbodig, foutief?

 

1. "24 urenstaking" of "40 urenweek" (p. 9) blijken correct. Nog afgezien van die onzinnige spelling (24 en 40 verwijzen hier immers naar 'staking' resp. 'week'), lijkt het me onbegrijpelijk dat het mv. "uren" in deze samenstellingen wél kan, maar niet in een zin als "De film duurde drie uren". Want op <taaladvies.net> lezen we de bekende regel: "Uitzonderingen op de algemene regel vormen de zelfstandige naamwoorden kwartieruur en jaar. Die hebben in de genoemde combinaties [nl. met een bep. telw.] gewoonlijk de enkelvoudsvorm." Goed, dit worden dus twee uitzonderingen op de uitzonderingen, nl. in combinaties met 'staking' of 'week'. Merkwaardig: in dS van 19 oktober 2007, bijlage 5 Woordenlijst, p. 2, staat als correcte vorm (en in een aanvaardbare spelling) nog "de 40-urige werkweek". Tja, zo snel verandert taal, zeker als taalrechters haar nog sneller willen doen veranderen.

 

2. In het voorbeeldcitaat bij het lemma "aanzien als" (p. 10) lees ik: "... die wereldwijd wordt aanzien als...". Altijd gedacht dat het deelwoord 'aangezien' was. Dat lijkt echter niet meer belangrijk want het gaat om de keuze tussen 'voor' of 'als'. Iets verderop merken we ook op: "de illusie wordt doorprikt" (p. 31), dat als correct gemarkeerd wordt naast "doorgeprikt". Als deze, andermaal grammaticale (en niet: lexicale) wijzigingen nu aanvaard worden, waarom dan toch nog "kloeg" (p. 55) naar de prullenmand verwijzen en vervangen door "klaagde"?

 

3. "Bijhebben"en "bijhouden" (p. 10) vormen vanaf nu geen probleem meer in zinnen als: "Hij had een wapen bij." Toch blijf ik dan zitten met de vraag: bij wie of bij wat?

 

4. "De trein is afgeschaft" (p. 11), luidt een in VL (en NL?) dagelijks al te vaak gehoorde en gelezen mededeling, die ook in dit boekje als correct wordt beschouwd. Mijns inziens betekent 'afschaffen' nog altijd iets anders. Maar goed, ik behoor wellicht niet tot de groep 'modale taalgebruikers' die, althans volgens de samenstellers, in dit lexicon de knopen hebben doorgehakt, dus geen probleem. Vergelijk nu met 'bedelen' (p. 15), b.v. 'de post bedelen', dat je bij ons in de betekenis 'verspreiden, verdelen' ook heel vaak hoort maar dat dan wél wordt afgekeurd.

 

5. "Afkuisen" (p. 11), "kuisen" en "kuisvrouw" (beide p. 59) moeten eruit, maar "droogkuis" (p. 32) mag erin blijven. Tja: "wij taalgebruikers" beslissen, vermoed ik, en vraag dus niet naar enige logica want taal is sowieso niet logisch, en vooral: taal evolueert, toch?

 

6. "Ardeens" (p. 13) moet vervangen worden door "Ardens"; terecht, omdat het grondwoord 'Ardennen' is. Maar waarom keurt VRT-Taalnet 'Kempisch' dan wél goed naast 'Kempens' (de 'Kempen')?

 

7. "Beginnen lopen" (p. 16) is fout, maar "durven zeggen" (zonder 'te') (p. 33) mag wél.

 

8. Het germanisme 'bemerking' (p. 16) is nu plotseling goed. Gevolg: 'opmerking' en vooral dat o zo moeilijke onderscheid met 'aanmerking' mogen we voortaan gewoon vergeten. Maar waarom dient "gans de wereld" (p. 40), ook een fraai germanisme, dan gemeden te worden? Omdat het al te duidelijk Duits klinkt?

 

9. "Bijkomend" (als bw., p. 19) dient, zeer terecht, vervangen te worden door b.v. 'daarnaast'. Maar waarom het wél goedgekeurd wordt als adjectief lijkt me een raadsel (het klinkt natuurlijk veel vlotter en 'normaler' naast een substantief).

 

10. "Brossen" (p. 23) is niet toegestaan, maar een "buis" halen en "buizen" (p. 23) mogen wel. Als dat onze leerlingen en studenten maar niet in verwarring brengt terwijl ze, heu... 'blokken' misschien toch?

 

11. "Charcuterie" (p. 25) blijkt standaardtaal in België maar, vreemd genoeg, "chauffage" (p. 25) niet.

 

12. "Cutter" en "cuttermes" (p. 27) worden tot de Vlaamse standaardtaal gerekend, al heb ik zelf gedurende zowat 40 jaar die woorden nooit gehoord bij de tientallen jonge en enthousiaste gebruikers van een 'breekmes' die ik jaarlijks onder mijn hoede kreeg.

 

13. "Délégué" en "député" (p. 28, 29) zijn te mijden (al hoor je zeker dat eerste woord hier heel vaak) maar "parlementair" (p. 81) mag wél? "Depannage" mag niet maar 'depanneren' wél (p. 29)? En "de foor" (p. 38) moet 'de kermis' worden, maar met "foorkramer" (p. 38) is er geen vuiltje aan de lucht? Toe nou, heren! Het spijt me, maar daar begrijp ik echt niks meer van.

 

14. We mogen "er geen doekjes meer rond winden" (p. 30), wel "om winden". "De straten errond" (p. 36) is dan weer oké.

 

15. Tot mijn verbazing wordt het lichtjes infantiele purisme "duimspijker" (p. 33) – een voorwerp dat immers, gelukkig maar, weinig op een doorsnee spijker lijkt – voortaan standaardfähig, met als motiverende commentaar: "een mooie nieuwvorming die onze taal verrijkt". Mooi. Andere suggesties ter meerdere verrijking dan maar: 'stortbad', 'regenscherm' en 'geldbeugel'. Maar... dat laatste woord wordt op p. 41, en wel tot mijn verbijstering nu, als foutief beschouwd; 'geldbuidel' of '(geld)beurs' dan maar?

 

16. "Het feest is gedaan", "de wedstrijd is gedaan" (p. 40) worden aanvaardbaar geacht, en dus onvermijdelijk ook 'de school is gedaan'. Wellicht omdat het de voltooide passiefvormen zijn van 'een feest doen', 'een wedstrijd doen', en... 'de school doen'?

 

17. "Iets mooi/moois" (p. 49): dit is geen lexicaal, maar een grammaticaal probleem (nog beter: een grammaticale fout, want flectie – een soort partitieve genitief – na 'iets' ontbreekt).

 

18. "Je kat sturen" en "de kat komt op de koord" (p. 52, 53) worden goedgekeurd, zij het in een informeel register. Akkoord, uiteraard, zeker nu we gewend zijn aan "Dat is geen kattenpis." Maar, begrijpe wie het kan, "een kat een kat noemen" (p. 53), eveneens informele taal, moet vervangen worden door b.v. het (Noord-) Nederlandse "het beestje bij zijn naam noemen". Sorry, heren, maar ik hou van mijn poes en dus blijft ze spinnen, ook in de laatste uitdrukking, naar analogie van de andere twee.

 

19. We mogen voortaan "iemand de les spellen" (p. 62). Ik vrees dat zulks nu veel langer gaat duren dan wanneer je ze gewoon blijft 'lezen'.

 

20. Ik kan begrijpen dat "lopend water" (p. 64) een ietwat mank lopende metafoor is voor "stromend water". Maar waarom die "meter" dan wél mag blijven "lopen" (p.64), althans in VL, is mij volstrekt een raadsel.

 

21. 'Onderlijnen' (p. 75) is opnieuw de bon ton. Leve onze gallicismen! Mogen we dan ook dat 'eau courante' terug a.u.b.?

 

22. "Zich verwachten aan" (p. 114) wordt afgekeurd, hoewel in een recente peiling dit (inderdaad) misplaatste gallicisme door 75 procent van de respondenten, m.a.w. de modale taalgebruiker, aanvaardbaar werd geacht (http://www.vrt.be/nieuws/ 2014/11/meer-tolerantie-voor-vlaamse-woorden). Hoezo? Karel Verhoeven poneerde in zijn inleiding als normerende instantie toch "wij taalgebruikers" (wij allemaal dus, neem ik aan, en al zeker spontane respondenten op een enquête)?

 

Het boekje blijkt dus te veel dubbelzinnige, inconsequente of gewoon onbegrijpelijke (want m.i. foutieve of onlogische) beoordelingen te bevatten, maar mijn lijstje is al lang genoeg. Als het taalgebruik dan toch nog altijd beregeld moet worden, dan lijkt een minimum aan interne logica en consistentie mij het minste wat je van taalregulatoren mag verwachten.

 

En wat is er mis met deze zwarte schaapjes?

 

1. Weg met onze Vlaamse "ajuin"(p. 12)! Van Dale (mijn editie, 1984) labelt dit woord echter niet eens als 'Belgisch' en noemt het een "oude en gewestelijk zeer verbreide naam voor ui". 'Ui' is trouwens een latere Hollands-Utrechtse nevenvorm van 'ajuin' die zonder meer ook teruggaat op het Latijnse origineel (zij het dan, ik geef het toe, niet via het Frans) zodat de afkeuring op basis van een etymologisch criterium mij hier vrij irrelevant lijkt. Of misschien zijn er in VL regio's waar men 'uien' koopt?

 

2. "Alleszins" (p. 12): ook de (volgens dit boekje blijkbaar louter Vlaamse) betekenis 'ja zeker' wordt door VD ongemarkeerd behandeld. Liever het toch zo populaire (en vaak verkeerd gespelde) 'sowieso' dan maar, al is dat een germanisme – wat slechts weinigen blijken te weten.

 

3. "Autostrade" (p. 13): blijkbaar een verwerpelijk italianisme en nu eens geen gallicisme, al wordt dat niet vermeld. De Fransen rijden immers liever over 'une autoroute' omdat ze de uit het Italiaans geleende 'autostrade' als archaïsch ervaren. Goed, italianismen eruit dus, maar we mogen wél gallicismen bewaren zoals: (het m.i. foutieve) 'categoriek', (het afschuwelijke) 'certitude', (het uiteindelijk overbodige) 'impressionant' of (de onzinnige samenkoppeling) 'grootwarenhuis'. Dat laatste woord is voor mij altijd taboe geweest, namelijk als een banale calque van 'grand magasin' waarbij slechts het al te duidelijk naar het Frans verwijzende 'magazijn' vervangen werd door 'warenhuis', dat exact hetzelfde betekent. Bovendien: sinds wanneer is in VL een 'grootwarenhuis' hetzelfde als een 'supermarkt'?

 

4. "Beenhouwer" (p. 15): ik vraag me af of elke Vlaming vanaf nu 'slager' zal gebruiken; idem voor het woord 'luster': in de modale Vlaamse huiskamers hangen dus voortaan 'kroonluchters'?

 

5. Het prachtige "betonneren" (p. 18) moet eruit. Voor VD is het in de betekenis van 'met een dun laagje beton bedekken' wél perfect aanvaardbaar terwijl de betekenis 'beton storten' als 'niet algemeen' wordt gelabeld. In 1984 had VD helaas nog geen weet van de figuurlijke betekenis 'definitief vastleggen, verankeren'. En dus ook vandaag nog geen standaardtaal in VL? Jammer.

 

6. Het zinnenstrelende "goesting" (p. 44), ooit tot het 'mooiste Vlaamse woord' verkozen, is helaas uit den boze, net zoals het leuke "plezant" (p. 84). Waarvan akte. Maar het zou misschien toch zinvoller zijn om het verschil tussen 'zin' en 'trek' (nog maar eens) duidelijk te maken, want die worden, ook en vooral door medialui, nog steeds op één hoopje gegooid.

 

Zo zijn er waarschijnlijk verderop in het boekje nog een aantal bannelingen die ik veel liever opgenomen had gezien. Maar opnieuw: de lijst zou al te lang worden.

 

Herwaardering?

 

"Wij verbreden het Standaardnederlands," stelt Verhoeven (p. 4). Dat is ongetwijfeld zo, en daar zijn we dankbaar voor, daar zijn we zelfs fier op. Want we weten nu eindelijk, zwart op wit, dat o.m. volgende pareltjes schaamteloos gebruikt mogen worden: "confituur, debardeur, fier, hesp, koersfiets, koffiekoek, koninginnenhapje, levensduurte [perfect logisch trouwens], pompelmoes (i.p.v. dat in het Nederlands idioot klinkende 'grapefruit'), proper, schotelvod, stoverij" of het al genoemde "containerpark", naast vele andere. En zo hoort het maar net, want we mogen dan goede buren en zelfs taalbroeders zijn, onze geschiedenis en cultuur vallen nu eenmaal niet helemaal samen.

 

Ten tweede: "Meer woordenschat betekent alleen maar winst" [inderdaad, en dus hoe meer hoe liever, n.v.d.a.], zoals dS kopte bij het dubbelinterview (2) met samenstellers Permentier & Schutz – op voorwaarde evenwel dat daarmee geen grammaticaal foutieve vormen zoals aanzien of doorprikt op de markt worden gegooid.

En toch. Verhoeven stelt in het boekje: "We blijven binnen de normen van het Standaardnederlands, hetzelfde Nederlands dat in Nederland als correct geldt." (p. 4) Dat laatste is dus absoluut niet waar. Want ik herhaal: waarom dan toch mordicus dat label "Belgisch-Nederlands (BN)" blijven hanteren? Ongetwijfeld kunnen, omgekeerd, heel wat woorden als "Nederlands Nederlands (NN)" gelabeld worden omdat ze evenmin "in het hele taalgebied" gebruikelijk zijn en dus in VL onbekend. De enige oplossing zou dus, nogmaals, zijn: ofwel een VD brengen met twee labels (BN en NN, de ongemarkeerde woorden rekenen we dan wel tot het AN), ofwel een VD simpelweg zonder enige beperkende, stigmatiserende precisering.

 

Samensteller Rik Schutz suste goedmoedig in het reeds genoemde interview zijn Vlaamse interviewster, die hem "opde trein en inhet station" had gezocht: "Wij Nederlanders zitten in de trein en zoeken elkaar op het station. Maar er is natuurlijk geen enkel argument om te stellen dat het ene voorzetsel correcter is dan het andere. Dus jullie moeten ons vooral niet nadoen, vind ik." Oef... Schutz was vroeger medewerker bij Van Dale Lexicografie en is nu projectleider spelling bij de Nederlandse Taalunie.

En Permentier? Die aait het Vlaamse ego in het interview al evenzeer: "Van Dale en Prisma hebben in hun nieuwste edities al veel meer Belgisch-Nederlands ontdaan van het labeltje 'niet algemeen'". Deze voormalige dS-journalist werkte (werkt?) mee aan de redactie van VD, schreef een leidraad voor het Groene Boekje (2005), is projectleider bij de Nederlandse Taalunie en jurylid van het Groot Dictee.

Het Belgisch-Nederlands krijgt met dit woordenboekje een flinke schouderklop en wordt dus aangemoedigd. Maar het wordt, wellicht duidelijker dan ooit door zo'n aparte oplijsting, hoe dan ook tegelijk door twee eminente vertegenwoordigers van grote baas Taalunie, l'œil de La Haye (waar nog steeds met de vermelding "port payé" gefrankeerd wordt), als zodanig gekenmerkt: een dubbelzinnigheid die een bitter nasmaakje nalaat temidden van zo veel zoets. Zo van: je mag die dingen voortaan gebruiken, maar we weten best waar je vandaan komt! Ach, hoe dan ook een flink duwtje in de rug van onze Vlaamse 'identiteit'.

 

"De taalgebruiker beslist over wat standaardtaal is of niet": dat is tegenwoordig zowat het nefaste uitgangspunt voor alle taalbeschouwers, taalpolitici of taaltuiniers. Permentier: "Standaardtaal kun je alleen zien als datgene wat mensen gebruiken en aanvoelen als standaardtaal." (3)

Of Karel Verhoeven: "Correcte taal is wat wij als correcte taal ervaren en aanvaarden. Wij taalgebruikers. De taalgebruikers volgen het woordenboek, maar ook omgekeerd, het woordenboek volgt gewilliger de taalgebruikers." (p. 3) "Wij taalgebruikers" dus.

 

Welnu, ten eerste: ik mag hopen dat zulks écht niet het geval is. Want dan zou ik voortaan, net zoals zelfs vele BV's van divers pluimage, zijnde toch dé tafelspringende en schermvullende spraakmakers par excellence, voortaan 'omwille van' en 'wegens/als gevolg van' op één hoop moeten gooien; dan zou ik 'letterlijk' en 'figuurlijk' of 'efficiënt' en 'effectief' voortdurend verkeerd moeten gebruiken; de vervoeging van 'slaan' en 'slagen' door elkaar moeten haspelen net zoals 'niet het minst' en 'niet in het minst' of 'over' en 'binnen' als tijdsaanduiders; dan zou ik het woord 'media' met een werkwoord in het enkelvoud moeten gebruiken of, zoals het sommige leraren en docenten tegenwoordig wel meer overkomt, foutieve werkwoordsuitgangen op het bord of in de cursus moeten noteren; dan zou ik voorbij moeten gaan aan het verschil tussen 'over/in het algemeen' of romans uitgeven die bol staan van de taalfouten. En dan heb ik het niet eens over de soms aan mentale retardatie of vulgariteit grenzende dictie van bepaalde BV'S. Maar ja, laten we ons vooral niet meer al te 'normatief' opstellen, dat is vandaag de mantra, en niet alleen in de linguïstiek. 'Democratisering' alom. Je kan er ook zot van worden.

 

Ten tweede: zijn het echt al die Vlaamse winkeliers, de modale taalgebruikers, die gevraagd hebben om 'solden' eindelijk te autoriseren – een vraag die me overigens best gerechtvaardigd lijkt, daar niet van? Nee, natuurlijk niet, het zijn de taaladviseurs die ogen in hun kop hebben en dat woord in heel Vlaanderen tegen de etalages (oeps...?) of in kranten en 'boekskes' zien prijken, die op grond van rationele argumenten en gezien hun expertise een gemotiveerde beslissing nemen met het oog op de redactie van b.v. woordenboeken, leerboeken of kranten. Waarom anders zo'n boekje als dit überhaupt nog publiceren? Waarom dan nog een 'taalnet', een 'taaltelefoon' of een 'vrttaal.net' in stand houden? Omdat, zoals het in dit boekje zélf duidelijk gesteld wordt, "Vlaanderen behoefte [heeft] aan een taalnorm" (p. 5). Nederland heeft daar ook behoefte aan, misschien in mindere mate en op andere taalniveaus, maar Nederland weet dat niet, wil dat niet weten of staat er gewoonweg onverschillig tegenover zoals je wel vaker leest. Dat is het enige verschil.

 

In een Woordenboek van belgicismen uit 1930, dat, gezien de hachelijke toestand en positie van het 'Vlaamsch' op dat moment, nochtans heel sterk het primaat van het Noord-Nederlands beklemtoont en de gallicismen genadeloos bestrijdt, lees ik op het einde van het 'Inleidend woord': "Wij wenschen daarbij geenszins alle specifiek Zuidnederlandsch uit den booze te verklaren, wèl uitsluitend het beslist verkeerde. Overigens willen wij feitelijk zoo weinig mogelijk afkeurend, doch veeleer constateerend en inlichtend te werk gaan en den gebruiker zelf de keus overlaten tusschen Vlaamsch en algemeen Nederlandsch, naar gelang van het doel dat hij beoogt. Dr. W. De Vreese heeft immers in dit opzicht gezegd [...]: 'Eenheid van taal voor Noord en Zuid is zeker gewenscht, maar ze moet vòòr alles bestaan in eenheid van bouw, van syntaxis, veeleer dan in eenheid van woordenschat. Dit laatste wordt door de Hollanders zelf niet meer verlangd [...]'". (4) Er is dus blijkbaar niet zo veel veranderd na 85 jaar: uiteindelijk dezelfde bekommernis, hetzelfde fundamentele doel en dezelfde basiskeuzes als in het hedendaagse werkje van Permentier & Schutz, die er nu echter wel veel verzachtende doekjes om dienen te winden.

 

Tot slot, wat de gesproken taal betreft, het volgende. Eind jaren zestig en nog iets later, jaren zeventig en misschien zelfs nog tachtig, luisterde ik geregeld naar het nieuws op een Nederlandse tv-zender of bekeek en beluisterde ik programma's van de VPRO, en dat wel degelijk met van bewondering blozende oortjes. Als ik nu naar een Nederlands programma luister, en zeker naar een praatprogramma als DWDD of het spannende (!) Opsporing verzocht, dan wordt het soms heel lastig om het gepraat probleemloos te volgen. Verhoeven mag dan al beklemtonen dat het Standaard-woordenboekje geen afscheuring van Nederland beoogt (p. 4), toch groeit tussen beide taalgebieden onherroepelijk een zeer diepe, hoorbare kloof die ook op andere terreinen voelbaar is en die ik ten zeerste betreur (literatuur, media, wederzijdse belangstelling en uitwisseling etc.). Het wordt m.i. heel dringend tijd om elkaar opnieuw te leren kennen (5). Velen van mijn generatie namen destijds een (taal-) voorbeeld aan monumentale virtuozen als Toon Hermans, Fons Jansen, Wim Sonneveld of een Herman Van Veen, om maar enkelen te noemen. Vlaanderen heeft hen ondertussen meer dan bijgebeend, zonder enige twijfel, daar bestaan vandaag schitterende voorbeelden van. Helaas bestaan er echter ook al te veel bedroevende symptomen van het feit dat Vlaanderen en Nederland van elkaar wegdrijven.

 

Wat een overheerlijk feest, bijvoorbeeld, om nog te kunnen luisteren naar de causerieën van of interviews met die andere schitterende taalvirtuoos, Godfried Bomans. Toen Jan Van Rompaey hem ooit voor de camera vroeg: "Wij praten Nederlands. Praat ik anders dan u?" antwoordde Bomans met die hem zo typerende guitigheid in de loensende ogen en zalige ironie op/om de lippen: "O, enorm anders, maar dat weet u niet. Kijk, weet u wat? Onze [de Noord-Nederlandse, n.v.d.a.] taal constateert. Het is dus een taal die vaststelt, en als je de Vlaamse grens over gaat dan hoor je diezelfde taal opeens zingen. De tekst blijft Nederlands, de melodie wordt Frans. Dat is heel opmerkelijk, en ik geloof niet dat u dat in de gaten hebt omdat u het de hele dag doet. Maar u hebt de zang van het Frans; de noten zijn Gallisch, de tekst is Diets, en die combinatie is voor ons hartveroverend. Wij vinden het enig als wij plots onze taal horen zingen, terwijl wij altijd koel daarmee hebben vastgesteld." (6)

 

Dit lexicon roept bij mij ambivalente gevoelens op. Aan de ene kant vreugde en dankbaarheid om de opgeviste 'vlaamsismen', anderzijds ontgoocheling wegens de arbitraire en soms slordige, onlogische behandeling ervan. Hoe ook, laten we ons maar niet te erg opsluiten, ieder aan zijn kant van de grens, in de splendid isolation van onze eigen efemere taalmaniertjes. Noemde Bomans ons niet, terecht, op andere momenten 'broeders' en 'een verkwikkend tegendeel'? Die broeders mogen dus best, en kùnnen het best, wederzijds begrijpbaar blijven. Onze gedeelde belangen, onze gemeenschappelijke literatuur, onze gedeelde taal zijn daar immers mooi en belangrijk genoeg voor.

 

Luc PAY

 

 

(1) Ludo Permentier & Rik Schutz [samenst. en red.], Hoe Vlaams mag uw Nederlands zijn? 1000 Belgisch-Nederlandse woorden. Een woordenlijst van De Standaard. De Standaard, januari 2015, 125 p.

(Wordt nu al het 'Gele Boekje' genoemd; het valt in ieder geval beter te pruimen dan het Groene.)

 

(2) Interview door Dorien Knockaert, in De Standaard, 31-01 en 01-02 2015, p. 24-25.

 

(3) Interview door Knockaert, p. 25, kolom 1.

 

(4) Const. H. Peeters, Nederlandsche taalgids. Woordenboek van belgicismen. Met verklaring, en opgave van de overeenkomende woorden en uitdrukkingen in het algemeen Nederlandsch. Met een inleidend woord van Prof. dr. J. Vercoullie, De Sikkel, Antwerpen 1930, p. 23.

(Cursivering zoals in het origineel. Merk ook op dat deze auteur 85 jaar geleden 'naargelang van' correct gebruikt, mét het voorzetsel, een combinatie die ondertussen alweer danig onbekend lijkt. Het irriteert me trouwens mateloos dat over dit soort zaken een zalvende permissiviteit, een grenzeloos vergoelijkend relativisme bestaat vooral bij mensen die gezien hun opleiding en/of ervaring deze zaken zelf wél perfect beheersen: een verfoeilijk want schadelijk, beknottend, omgekeerd paternalisme dat alleen maar contra-emancipatorisch en anti-democratisch werkt. Ik heb me altijd afgevraagd waarom de Taalunie zich nooit zelf bekommerd heeft om een handleiding bij correct taalgebruik, die dan zou kunnen gelden voor het hele taalgebied en periodiek bijgesteld zou kunnen worden zodat we eindelijk Galle, Florquin, Renkema, Talpaert & Buyse, Gillaerts, Theissen & Debrabandere, Heidbüchel, Van Nierop, Bruffaerts & Du Mong en nog enkele anderen mogen vergeten want ze raken stilaan (erg) verouderd (ik wacht ook nog altijd op de opvolger van De Conincks Groot uitspraakwoordenboek van de Nederlandse taal). Tot ik de invectieven van Benno Barnard tegen de Taalunie las, zowel in Knack (16-02-2008) als op nrc.nl (04-03-2008). Een mens vraagt zich af wat ze daar in La Haye, waar le port duidelijk heel duur payé wordt, eigenlijk uitrichten. Op de thee gaan in Suriname misschien, zoals het heren van de thee past? Of de op jarenlange studie gebaseerde én schitterende voorstellen van de eerste spellingcommissie in de prullenbak gooien, wat de belastingbetalers in VL en NL miljoenen gekost moet hebben, om ten slotte een andere spelling op te leggen waar iedereen een punthoofd van krijgt. Maar nu hebben we tenminste een spannend Groot Dictee.

 

(5) Elkaar leren kennen. Het 'Gele Boekje' legitimeert alvast heel wat typisch Vlaamse woorden en wendingen, en dat is goed: onze noordelijke vrienden zullen die leren kennen, maar of ze die ook gaan gebruiken is een andere vraag; dat hoeft trouwens volstrekt niet! Een omgekeerd voorbeeld. In het interview verzucht Permentier: "Ik zou het geweldig vinden als Vlamingen de uitdrukking er komt een dominee voorbij leren kennen." (p. 24). Blij dit gelezen te hebben, want ik kende die (mooie) zegswijze niet, met alles wat ze impliceert aan sociologische impact van kerken of gezindten. Maar of ik ze nu ook zal gebruiken? Want kijk, mijnheer Permentier, u weet misschien nog wel dat hier in Vlaanderen heel weinig dominees passeren. Vele jongeren op de schoolbanken weten niet eens wat een dominee is of wat die vertegenwoordigt. Maar in het Frans bestaat de prachtige uitdrukking "un ange passe/passa", en ik ben er nagenoeg zeker van dat die Nederlandse dominee daar een vertalende aanpassing van is. Voor de Vlamingen stel ik dus voor: een engel kwam voorbij. Die engeltjes passen trouwens ook beter bij onze barokke katholieke gebedshuizen. En weet u wat? Zet beide zegswijzen dan a.u.b./s.v.p. in de volgende VD, het liefst zonder markering. (Wees gerust: op die manier zal de Taalunie u niet op de vingers tikken en mag u bij het spectaculaire Groot Dictee probleemloos verder blijven jureren.)

 

(6) In het BRT-televisieprogramma Echo, 18 november 1967. (http://cobra.be/cm/cobra/videozone/dagopdag2014/november%2B2014/1.2144642)

Partager cet article
Repost0
3 février 2015 2 03 /02 /février /2015 23:11

 

Gansemans.jpg

Journalisten leiden een schimmig bestaan. Vergetelheid is hun lot. Tot mijn schande heb ik pas drie maand na zijn overlijden ontdekt dat leukemie oud-collega Walter Gansemans (14 januari 1943 – 23 oktober 2014) in Halle heeft geveld. Walter was nochtans één van de eerste VRT-journalisten die meer oog had voor de gewone man dan voor de doorslagjes van politiek en onderneming. Opvoeding was zijn graal, in de tijd dat volksverheffing nog geen besmuikt woord in de ogen van managers was geworden. Hij begon als vanzelfsprekend bij de schooltelevisie, om later als “volwaardig” journalist bij de nieuwsdienst aan de slag te gaan. Tussendoor maakte hij een reeks natuurprogramma’s, niet voor niets zat hij in de Natuurpuntafdeling van Sint-Pieters-Leeuw. Wij hadden geanimeerde gesprekken, steevast over zijn andere hobby, jeugdliteratuur, en over wat er zoal misliep op de VRT. Veel dus. Vertellen kon hij als niet een, altijd verwonderd opgewonden, altijd gedreven, altijd met milde spot. Ik heb nooit geweten dat hij een eerste zwarte dan karate had behaald in Straatsburg (1994) – maar best ook, mochten we ooit in onmin zijn geraakt. Maar Walter wist zich perfect te beheersen in zijn engagementen, met altijd één doel voor ogen: de mens, de kinderen, de collega’s beter maken. Hij stichtte mee het Budo Research Centrum in 1987, maar werd ook voorzitter van de persklub in Halle, en in zijn nadagen leverde hij toeristische reportages voor Kleo. Engagement bleek ook in de keuze van zijn thema’s voor jeugdromans. De beklijvendste zijn ongetwijfeld: Wij zijn nooit Kind geweest (2006), een bundeling zeer menselijke getuigenissen (van o.m. Mark Eyskens, Jos Ghysen, Fred Erdman en Jos Verstylen) over hoe het was om op te groeien in de oorlog, hun kleine oorlog; Bang in Beiroet (1989); Over de Kilimanjaro en De Parkwachter vertelt over een Wildpark in Afrika, beide uit 1991; en De Berberfluit (1993). Walter was zijn eigen zeloot, en zijn eigen leerdichter. Niets was hem te min, ook geen kroniekjes in amateurblaadjes. Op 29 oktober jl. is hij uitgeleide gedaan in Buizingen. In een kerk, maar zonder kerkelijke plechtigheid. Het tekent een man die zichzelf gaf aan een unieke opdracht: met anderen dialogeren. Ook toen hij zijn vrouw verloor. Ik besef dat hij nooit is weggeweest. Ook al is hij niet meer.

Lukas DE VOS

Partager cet article
Repost0
31 janvier 2015 6 31 /01 /janvier /2015 14:52

 

StijnMeuris.jpg

Dat was de kreet van Stijn Meuris (° 1964), toen op 13 januari enkele pubers lieten zien dat ze zijn conference over de sterren maar niks vonden. Op de voorste rij zaten ze nog wel, die brutale loeders, die ostentatief begonnen te geeuwen en met hun smartphones te spelen. En dat kon de sterrenplukker niet hebben. De (ex-)leader van Noordkaap en Monza is het niet gewoon gegispt te worden, zie je.

Het gebeurde in Maaseik. In de school van Sint-Jansberg. Stijn had wel beter moeten weten.Niet iedereen deelt zijn liefde voor de sterren. Zeker 16-jarigen van het Buitengewoon Secundair Onderwijs val je niet lastig met Pluto en Neptunus. Een BuSO-school is "bestemd voor moeilijk lerende jongeren die via bijzondere pedagogische en didactische aanpak in kleine klasgroepen worden opgeleid tot vaklui die in staat zijn in het gewoon arbeidscircuit te kunnen functioneren", zo staat het in de folder. 'Bijzondere pedagogische en didactische aanpak', jawel. Tegen dat publiek had Stijn het over lichtjaren en parameters en virtualiteit. Moet je maar doen, dan rijd je jezelf sowieso vast in de modder. En 'kleine klasgroepen', dat staat er ook. Maar om heel andere dan didactische redenen had de directie van Sint-Jansberg het cultuurcentrum volgepropt met 250 leerlingen. Stijn wist al op voorhand dat het geen makkelijke voorstelling zou worden, maar hij zette door. Hij hees zich in zijn astronautenoutfit en begon eraan. Ondanks de smartphones en iPods. Helaas, het ging van kwaad naar erger, en toen een jongedame vlakaf zei dat ze het "maar niks" vond, barstte de klomp. Nou, zei Stijn tegen de zaal, "deze dame gaat uitleggen waarom ze het helemaal niks vindt". En toen de verklaring uitbleef, voegde hij eraan toe dat ze mocht vertrekken. Wat de kosmonaut volgens de directeur van de school deed met de woorden: "Zet dat wijf buiten!"En ja, 'dat wijf' ging en in haar kielzog volgden "enkele" (sic) – zeg maar: 70 – vriendinnen. En dat deed Meuris nogmaals op zijn duim slaan: "Één van de meisjes was aan de zware kant, en ik heb toen iets gezegd wat ik niet had mogen zeggen: ’t Is goed dat jullie gaan, dan hebben de anderen wat meer plaats." Maar het was allemaal "grappig bedoeld", aldus de conferencier-humorist.

"Geef dat kind een tik!"

Tja, die Stijn… Het was niet de eerste keer dat zijn stoppen doorsloegen. Vorig jaar in januari was er ook een incident, op de IC-trein van Hasselt naar Gent. In dezelfde wagon waarin ook Stijn reed, zat ook een moeder wier baby luid aan het huilen was. Een vrouw van vreemde afkomst nog wel. De zanger vroeg haar in het Engels of ze de baby kon laten zwijgen omdat het gekrijs de mensen die op de trein zaten, stoorde. Nou ja, 'vroeg', zo noemde Stijn het. In werkelijkheid ging het er ietwat anders aan toe: "Please let the baby shut up", sneerde hij in het Engels volgens een medereiziger die getuige was van het voorval: "Meuris gebood de vrouw de baby een tik te geven waarop die antwoordde dat hij gek was. Toen begon hij de vrouw uit te dagen en zei hij dat hij er wel voor zou zorgen dat zij binnen het kwartier van de trein zou vliegen. Hij gaf ook commentaar op de babywagen, die in de weg zou staan aan de deuren van de trein. Daarop begon hij uitdagend luidop af te tellen. Zelf werden we met verstomming geslagen toen Meuris iedereen bedankte voor de hulp die hij niet kreeg." Maar daarmee was de kous niet af. Toen de vrouw op Stijns aantijgingen repliceerde dat hij duidelijk zelf geen kinderen had, beet deze haar toe: "Wel, ik ben erg blij dat ik zo geen kind heb". En als kers op de taart, dreigde hij ermee de bijgeroepen treinconducteur te laten ontslaan als hij de vrouw niet van de trein gooide. Waarop de conducteur hem rustig liet weten dat hij maar een klacht moest neerleggen en Meuris ten slotte zélf van de trein stapte… (Waarschijnlijk om op een podium te gaan zingen 'Ik hou van u", het liedje dat hij in 1995 componeerde voor Frank Van Passels film Manneken Pis en dat hij in 2005 voor de viering van 175 jaar België uit de kast mocht halen en tweetalig opblinken tot 'Ik hou van u, Je t'aime, tu sais'.)

Frans DEPEUTER

Partager cet article
Repost0
28 janvier 2015 3 28 /01 /janvier /2015 20:12

 

243blog.jpg

Ook de abonnees op de papieren editie hebben vandaag hun exemplaar gekregen van het eerste nummer van de dertiende jaargang: 36 pagina's, meer dan 23.000 woorden. Niet alleen een lijvige, maar ook gevarieerde aflevering, met bijdragen van Bert Bevers, Joke van den Brandt, Hendrik Carette, Frans Depeuter, Noëlla Elpers, Lukas De Vos, Henri-Floris Jespers, Guido Lauwaert, Hans Mellendijk, Luc Pay en Rose Vandewalle.Illustraties:Jan Scheirs.

Uiteraard krijgen de abonnees exclusief een aantal primeurs: o.m. de grondige bespreking door Rose Vandewalle van Lucienne Stassaerts Souvenirs (met Luc Bouden' roman Op eenzame hoogte een van de markantste boeken van 2014) en een diepgravend interview van Yannick Dangre door Luc Pay).

Een abonnement op de PDF-editie van de Mededelingen kost een luttele 6 € per maand.

Een proefnummer kan aangevraagd worden via hfj@skynet.be

Ondertussen kunt u nog altijd kosteloos www.mededelingen.over-blog.com raadplegen.

Hoelang nog?

243blog2

Partager cet article
Repost0
24 janvier 2015 6 24 /01 /janvier /2015 19:17

CARTOON-IPAD-Scheirs-Positief-Denken-Gwenny-23-01-15.jpg

Partager cet article
Repost0
15 janvier 2015 4 15 /01 /janvier /2015 02:17

CartoonJanCharlie

Partager cet article
Repost0
15 janvier 2015 4 15 /01 /janvier /2015 01:18

 

VERMEERSCH.jpg

Prof. em. dr. Etienne Vermeersch

Woensdag 14 januari, 7u15 – We stappen op dit ontiegelijk uur binnen bij mijn krantenman. Nog goed en wel een stap in de richting van zijn toog gezet of de man roept me toe: ‘Il n’y en plus!’ –  Oplage 3 miljoen exemplaren en een kwartier na opening heeft hij geen exemplaar meer van Charlie Hebdo. Is dan de helft van de inboorlingen van Parijs voor dag en dauw opgestaan? – Bizarre! Merde, merde, merde! ‘Demain, il y a des nouveaux,’ zegt hij, en hij moet het herhalen tegen twee nieuwe klanten die ik in het buitengaan passeer.
Terug op mijn kamer op de Cité Universitaire bel ik mijn hersens op, bijgenaamd Etienne Vermeersch. ‘Wat is er gebeurd?’ vraagt hij. ‘Heb je geen mooie Parisienne dat je mij uit mijn bed belt?’ – Ik leg hem de reden van mijn vroege oproep uit en hij is een en al begrip. Mede omdat hij me gevraagd heeft een exemplaar voor hem te kopen. De voorbije dagen ben ik overstelpt met mails en sms-en om een exemplaar te versieren. Naar verluidt zijn er maar een beperkt aantal exemplaren voor België voorzien. Hetzelfde geldt voor Nederland. Een Amsterdamse vriend wist me gisteren te vertellen dat hij alvast een exemplaar bij Atheneaeum Nieuwscentrum op het Spui was gaan reserveren. ‘Te laat, maat,’ zei de verkoper. ‘En ze hebben alvast betaald om zeker te zijn dat ze er een zouden bemachtigen van dit ongetwijfeld historisch  nummer.’ Hij wist er nog bij te vertellen, de verkoper, dat er maar 500 exemplaren voorzien zijn. De normale wekelijkse oplage voor heel Nederland. La France d’abord!
Nu ik Etienne toch aan de lijn heb verzin ik snel een vraag. Ik moet toch wekelijks enkele artikels schrijven om mijn maandelijks zakgeld van de Meiboom in Roeselare te kunnen plukken. Is het geen oprisping dan een recensie of een boekbespreking of twee.
‘Toen ik al die wereldleiders op een rijtje zondag zag staan, professor, met in het midden François Hollande, bekroop me het gevoel van een karrevracht hypocrisie die ze op de Place de la République hadden uitgekiept! Heb ik gelijk of heb ik gelijk?’ ‘Overschot van gelijk, vroege vogel,’ zei mijn vriend, een slok koffie slikkend en vervolgens vreselijk moest hoesten.
‘Wees een beetje voorzichtig, Etienne,’ hoorde ik zijn vrouw Josianne op de achtergrond roepen.‘
‘Ik ben niet onvoorzichtig!’ reageerde hij. ‘Het is onze vriend Lauwaert die onvoorzichtig is.’
‘Wel, zeg hem dan maar dat hij niet welkom is op je uitvaart als hij je een tweede maal zo vroeg belt. Zelfs niet op de achterste rij.’
Het gevaar en het dreigement moesten het blijkbaar afleggen tegen de wijsheid, want Etienne wendde zich weer tot mij. ‘L’hypocrisie est un hommage que le vice rend à la vertu. Vrij vertaald: De hypocrisie is een eerbetoon van de ondeugd aan de deugd. In verband met de parade van vorige zondag zou ik daar willen aan toevoegen, dat men zich deugdzaam voordoet, omdat men het niet is. Zeker als men met de deugdzaamheid pronkt. En dat was maar al te duidelijk te merken op de tv. De hypocrisie moet men zien als een schijnvertoning, een soort leugen, een vermomming om de tegenstrever te misleiden door een toestand te simuleren, die niet met de werkelijkheid overeenstemt.’
Ik wilde de hooggeachte vriend al bedanken voor zijn medewerking en de rode toets van mijn mobiel toestel indrukken, toen hij ingreep.
‘Héla, beste vriend. Wat ik zonet heb gezegd geldt niet voor iedereen, maar de grote meerderheid stond er toch om zijn politieke waarde. Terwijl men een week geleden Charlie Hebdo  niet doorbladerde… of zelfs niet eens kende. Wat bijvoorbeeld het geval is met de hele staf, van hoog tot laag, van het Witte Huis. Toen men in Washington zondagavond, het was daar toen middag, besefte welke emotie de aanslag bij de Fransen verwekte, verontschuldigde Obama zich openlijk omdat Amerika geen vertegenwoordiger van formaat naar Parijs heeft gestuurd. De afwezigheid kwam over als een zoveelste minachting voor Europa. Zo. Bent u hier wat mee, waarde vriend?’
‘Zeer zeker professor. Ik dank u zeer, uit eigen naam en uit naam van de hele redactie, al weet ik niet of die al wakker is. Ik denk echter niet dat een van hen me zal terugfluiten.’
‘Voor de duidelijkheid, beste Guido. De stelling waarmee ik mijn verklaring begon, is niet van mij maar van François de La Rochefoucauld, een vermaard Franse moraalfilosoof, die geboren is in 1613 en gestorven in 1680. Hij is vooral bekend om zijn Réflexions ou sentences et maximes morales, door de meeste collega’s samengeperst tot Maximes. Hij was, niet onbelangrijk om zijn werk te plaatsen en duidelijk te begrijpen, een vriend van Jean de La Fontaine. Hij heeft niet alleen fabels geschreven, maar ook verhandelingen, waarvan er één zeer antiklerikaal werd bevonden en een discussie van jewelste heeft veroorzaakt. ‘
Verbazend hoe die man van respectabele leeftijd, nog niet gewassen en geschoren en zich verslikkend in zijn koffie, zulk helder en uitgebreid college kan geven op de eenvoudige vraag van een simpel man, die niet zonder Google of naslagwerk kan. Op welk moment van de dag of nacht dan ook.
Guido LAUWAERT,
Parijs, 14 januari.

 

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche