Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
11 juin 2010 5 11 /06 /juin /2010 10:32

PVOhfj.jpg

Henri-Floris Jespers leidt in

MatthijsPVO.jpgMatthijs de Ridder belicht de reeks publicaties van het PVO-genootschap

Ben-Sluijs.jpgBen Sluys begeleidt Tom van Bauwel en Axel Daeseleire

Tom-van-Bauwel.jpgTom van Bauwel in actie

Axel-Daeseleire.jpgAxel Daeseleire leest uit de brieven van Paul van Ostaijen en Wies Moens

Strijk1.jpgStrijk2.jpg

Het Paul van Ostaijen Strijkkwartet: Nana Hiraide en Christophe Pochet (violen), Krzysztof Kubala (altviool), Hans-Ludwig Becker (cello) en Christine Verheyden (actrice).

PVOzaal.jpg

Zicht op de zaal (centraal: Gerd Segers)

HFJenBB.jpg

Henri-Floris Jespers in gesprek met Bert Bevers

Partager cet article
Repost0
11 juin 2010 5 11 /06 /juin /2010 09:55

Het Paul van Ostaijen Genootschap publiceert de correspondentie (1923-1924) tussen Paul van Ostaijen en Wies Moens, bezorgd door Matthijs de Ridder en An Blommaert. Negen brieven werden reeds in 1971 door Gerrit Borgers gepubliceerd, vier brieven van Van Ostaijen aan Moens verschijnen hier voor het eerst integraal.

Moens.jpgDe pas getrouwde Wies Moens met zijn vrouw (1922)

Bij de presentatie van het fraai vormgegeven boekje, woensdagavond in De Zwarte Panter te Antwerpen, waren in een overigens volle zaak o.m. aanwezig: Bert Bevers, Luc Boudens, Jan van Broeckhoven, René Broens, Jean Emile Driessens, Jan Lampo, Pruts Lantsoght, Mieke de Loof, Adriaan Raemdonck, Renaud, Jan Scheirs en Gerd Segers.

Henri-Floris Jespers en Matthijs de Ridder leidden de publicatie in, acteur Tom Van Bauwel, begeleid door saxofonist Ben Sluijs, bracht een kundige evocatie van het werk van Van Ostaijen en Axel Daeseleire las uittreksels van de briefwisseling Van Ostaijen / Moens. Het Van Ostaijen Strijkkwartet zorgde voor de muzikale omlijsting: 6 bagatellen op. 9 van Anton Webern en het strijkkwartet in F van Maurice Ravel.

Henri-Floris Jespers begon met een terugblik:

Jamais deux sans trois. Derde keer, goede keer.

Het eerste Van Ostaijen genootschap, gesticht op initiatief van Paul de Vree in het begin van de jaren zestig leidde slechts een kortstondig papieren bestaan. Professor Herman Uyttersprot was enthousiast, maar Gaston Burssens en Gerrit Borgers waren er slechts pro forma bij. Zowat vijf jaar later werd het tweede Van Ostaijen genootschap gesticht. Een vriendin van Paul van Ostaijen had een flinke donatie in het vooruitzicht gesteld, Gerrit Borgers zag het nu wel zitten. Toen Borgers gepromoveerd was, en bovendien over een donatie in alle talen gezwegen werd, stierf het genootschap een stille, natuurlijke dood.

Derde keer, goede keer dus.

Ook al omdat het huidige genootschap blijk geeft van zin voor ironie. De nagedachtenis van Van Ostaijen in de Nationale Bank vieren was op zich al een dadaïstische bedoening, en vandaag zijn we dan vroom verenigd in een kapel. Misschien mikt het genootschap volgend jaar op het Koninklijk Paleis?

Van Ostaijen in Brussel vieren zou trouwens bijzonder zinvol zijn. Hij wordt immers al te exclusief met Antwerpen vereenzelvigd, en zijn verblijf in Brussel als kunsthandelaar werd tot nu toe onderbelicht, en vooral zijn relaties met Franstalige schrijvers.

Jespers sprak de lof van de onderzoeksprojecten van het L.P. Boon-documentatiecentrum:

Derde keer, goede keer, inderdaad. Met de publicatie van de correspondentie tussen Van Ostaijen en Wies Moens, treedt het genootschap in het voetspoor van zijn onmiddellijke voorganger die jaarlijks zijn leden met een exclusieve publicatie bedacht. Maar de tijden zijn veranderd. Terwijl destijds het werk verricht en gemonopoliseerd werd door één man, kan het nieuwe genootschap bogen op de medewerking van een veelkoppig monster, nl. het L.P. Boon-documentatiecentrum van de UA, dat onder de dynamische leiding van professor Kris Humbeeck zijn onderzoeksterrein aanzienlijk verbreed heeft met projecten als “Der Sturm en de Lage Landen” en “Literatuur, Vlaamse Beweging en Maatschappij 1912-1950”. In dat kader wordt ook gewerkt aan de publicatie van de uiterst boeiende en relevante correspondentie van Van Ostaijen, een project dat nog jaren zal vergen.

Dat wil echter niet zeggen dat de ongeduldige lezer nog jaren zal moeten wachten voor dat hij (gedeeltelijk) kennis zal kunnen nemen van het ondertussen verzameld materiaal. Het Paul van Ostaijen genootschap wil immers regelmatig kleine bronnenuitgaven verzorgen in boekvorm: deelcorrespondenties, betekenisvolle epidodes uit deelcorrespondenties of zelfs eenzame brieven met een bijzonder poëtische of anderszins boeiende inhoud.

De reeks staat onder redactie van Matthijs de Ridder.

Geen betere keuze. Met zijn onderzoek naar de activistische 'tegentraditie' in de Vlaamse letteren heeft Matthijs de Ridder immers vele bakens verlegd en, vooral nieuwe invalshoeken bepaald en verrassende perspectieven geopend. Op zijn actief heeft hij de editie van de verzamelde gedichten van Gaston Burssens, de man die in beslissende mate het canonieke beeld van Van Ostaijen bepaald heeft – een beeld dat hij nooit aarzelde naar zijn hand te zetten... maar dat is een ander verhaal.

Dat Matthijs de Ridder als eerste deel van wat zich toch aandient als een prestigieuze reeks, de correspondentie Van Ostaijen/Moens koos, verwondert mij niet. De poëzie van de jonge Wies Moens, die destijds ophef maakte, ook in Franstalige avant-garde kringen, is beslist onderschat. Moens werd echter het slachtoffer van zijn latere aanbidders, die alleen maar oog hadden voor de (betwistbare) homo politicus en zijn radicaal Groot-Nederlandse strijdgedichten. Hij geraakte aldus in de hel van wat Lucas de Vos terecht definieert als 'verbrande schrijvers'.

Maar goed, ik ben hier niet gekomen om Matthijs de Ridder te loven, die ik nota bene onder het gesternte van Van Ostaijen leerde kennen, toen Matthijs nog in Groningen studeerde.

Een veelkoppig monster, zei ik daarnet. Ik wil hier dan ook An Blommaert vermelden, die de correspondentie mee bezorgde, en Bjorn Gabriëls die onderzoek verrichtte.

Ostaijen.jpg

Paul van Ostaijen (1926)

Tot slot stond Jespers stil bij de eerder ongepubliceerde brieven.

Brieven 9 en vooral 11 stemden mij weemoedig. Die laatste brief van Van Ostraijen aan Moens is geschreven in dezelfde toonaard als zijn brief aan Eddy du Perron, enkele jaren later, waarin PVO hartelijk maar niet minder resoluut zijn ontgoocheling uitdrukt en  zijn vriendschap impliciet opzegt: “vooruit dan maar, zonder supporters”.

Eens te meer werd ik geconfronteerd met de schrikbarende eenzaamheid van Van Ostaijen.

Om het met de woorden van Hugo Claus te zeggen, die al bij al maar weinig van Van Ostaijen moest hebben:

Hij was een kind der haven, een verrukte jager

Een kaper in deze laagte

Een schuimer van deze zandige zee.

Matthijs DE RIDDER en An BLOMMAERT, Wij moeten inzien dat wij hier een mekaar vreemde taal spreken. De correspondentie tussen Paul van Ostaijen en Wies Moens, Antwerpen, Paul van Ostaijen genootschap, 2010, 32 p. ISBN 978 94 90889005.

www.paulvanostaijen.be

Meer over van Paul van Ostaijen op de CDR-blog:

http://mededelingen.over-blog.com/article-18578159.html


http://mededelingen.over-blog.com/article-21656860.html

 

http://mededelingen.over-blog.com/article-35520253.html

Partager cet article
Repost0
9 juin 2010 3 09 /06 /juin /2010 00:52

HendryckxVoor de zesde maal werd Twee ezels herdrukt, het jongensboek van Michiel Hendryckx [1951]. Het boek zit dus aan zijn zevende druk. Michiel is fotograaf, journalist, auteur, wereldreiziger, historicus, macho, charmeur, decorateur en heeft tijd voor wie in geestelijke ademnood verkeert. Met duivels plezier slingert hij de gesprekspartner zijn mening over wat hij weet of vermoedt in het gezicht. Samengevat zou je kunnen zeggen dat hij een observator is met drie ogen en geen blad voor de mond. Hij relativeert alles en iedereen tot op het bot, inclusief zichzelf. Al is hij de helft van zijn leven uithuizig, zijn huis heeft hij volgestopt met memorabilia, zodat het uithuizige binnenshuis is en wanneer hij ver van huis is toch een thuisgevoel heeft. Het maakt dat hij kan terugvallen op zijn eigen troost, de momenten van vertwijfeling, zoals ieder van ons wel eens overvalt.

 

Dat hij een eeuwige optimist is kan verondersteld worden voor wie hem kent van nabij of van op afstand. De waarheid is dat hij een harnas rond zich heeft gebouwd. Dit ter vrijwaring van zijn vrijheid van interpretatie. Het klinkt misschien raar in de oren, maar de zondagochtend zilverwerk poetsen maakt deel uit van dat harnas. Zilver weerspiegelt scherper dan goud de gelaatstrekken en onder het poetsen worden meningen gefreesd en gevijld. Michiel heeft een socratische windmolen ontworpen. Het enige jaarlijkse onderhoud is een boek schrijven, gevuld met letters of foto’s liefst zonder verder commentaar. Literatuur en fotografie zijn minnaars, living apart together.

 

In zijn vorig jaar verschenen fotoboek uit eigen archief, Dolen, verschenen bij Lannoo, is het commentaar bij de foto’s achteraan in het boek gezet. De titelpagina staat ook niet vooraan, maar duikt plots op, na ruim vijftien foto’s. Een bewuste keuze. De kijker moet overtuigd worden via de foto’s, alvorens geconfronteerd te worden met maker, titel, en, het belangrijkst van al, de ondertitel. Dan volgen nog enkele foto’s, alvorens het voorwoord opduikt. Stoemmelings weg. En toch indringend. Hendryckx is een koppigaard. Uit liefde voor de kunst. Daarom dat niet zomaar eender wie de boekverzorging van zijn uitgaven in handen krijgt. Die persoon moet een gildenmeester zijn, iemand die niet alleen zijn vak tot in toppen van zijn vingers beheerst maar ook oog en oor heeft voor zijn opdrachtgever.

 

De zevende druk van Twee ezels komt er op vraag van de uitgever. Het was een bestseller en het is een longseller. Ook de jeugd kan zich blijkbaar vinden in de ondertitel, een jongensboek. Wat het in wezen niet is. Realistisch gezien wel, maar het realisme is er slechts om de filosofische evolutie gestalte te geven. Hier is een man aan het woord die overtuigd is van zijn talenten. Stemt juist dat niet tot nadenken? Kunde geeft niet het recht om hoog van de toren te blazen, maar heeft de plicht de fundamenten te versterken. Ter vrijwaring van vroegtijdig verval. De ondertitel benadrukt daarenboven een fundamentele karaktertrek van Michiel Hendryckx, het eeuwig jong blijven. Niet lichamelijk – hij is zich bewust van de op- en ondergang van de hardware – maar geestelijk. Wie dat niet doet kweekt een uitdeinend smaldenken dat tot discriminatie en vereenzaming leidt.

 

De multiplex van zijn persoonlijkheid ligt aan de basis van Twee ezels. Wat hij dacht te weten als volmaakt afgerond, moest getoetst. Het vervoermiddel, een ezel, was een doordachte keuze. Paard en ruiter verstaan elkaar, kort na de kennismaking. Een verstandshuwelijk. Een ezel daarentegen is koppig vanuit zijn instinct. Hendryckx wilde net als de ezel zijn kennis onderwerpen aan instinctmatige reacties. Daarom dat de reis ook niet uitgestippeld was en de bestemming, de Olympos zien, wel het oorspronkelijke maar niet het einddoel was. Hendryckx heeft geen reisweg uitgestippeld langs wegen, maar rechte lijnen getrokken. In de voorbereidingsfase was hij zich al bewust dat het geen bedevaart, geen vlucht vooruit zou worden. De toekomst uitstippelen is een vernedering van het verleden.

 

Dat de ezel een ezel is, is een misvatting. De aandachtige lezer heeft dat al begrepen door de promoteksten en recensies. Hendryckx is de grootste ezel. In de figuurlijke zin van het woord. De kleinste daarentegen is een muilezel. Of om het met de woorden van Michiel Hendryckx te zeggen: ‘Zijn moeder is een ezelin en zijn vader een paard, bij muildieren is dat net andersom.’ Het feit dat het lastdier geen echt muildier is, is een fundamenteel onderdeel van het succes van dit boek. Het dier is net als de mens, een passioneel komisch drama. Voeg beide samen en er ontstaat een dwang op overleving, van zichzelf, maar ook van de ander. De lezer voelt dat niet alleen de mens bezorgd is om het dier, maar het dier al evenzeer voor de mens.

 

Dat de ezel, niet de reiziger maar de koets, Odin heet is niet toevallig. De naam slaat uiteraard op de hoofdgod van de Noormannen, maar voor Michiel Hendryckx is Odin de verzamelnaam voor de kunsten. Zonder kunst geen leven die naam waard. De mens bestaat bij de gratie van de kunst. Al is onze cultuur vervuilt en verslijt [door de vervuiling], elementair heeft onze cultuur en een deel van de natuur zijn bestaan te danken aan de kunst. Daar wilde Hendryckx met zijn reis over nadenken. Daarom was de reis belangrijker dan het doel. Hij keerde terug in zijn eigen geestelijke zolderkamer, niet om op te ruimen, maar om plaats te maken voor nieuw vastgoed. Een andere ordening was noodzakelijk.

 

Al even belangrijk om het succes van Twee ezels te verklaren is de kennis van zijn basis. Hij vormt een driehoek: De Panne, zijn moeder en Gent. In de badstad had zijn moeder een hotel. Wie een hotel in de aders heeft, is ongeneeslijk verslaafd aan reizen. Ondanks het feit dat het een seizoenshotel was, werd hij al op jonge leeftijd op internaat gezet. Aanvankelijk ervoer Hendryckx dat als een verbanning door een moeder zonder moedergevoel, tot hij begreep dat zij hem al op jonge leeftijd bewust het nest uitstootte. Je kan niet jong genoeg op eigen benen staan. Het moedergevoel was er wel, en niet zo’n klein beetje. Immer bezorgd, maar opzettelijk, er wel voor oplettend dat bezorgdheid geen bemoeienis werd. Gent, tenslotte, was de beste keuze. Van de moeder. Gent is een stad waarvan zelfs de echte Gentenaars reizigers zijn. Ze komen graag buiten, al is het maar om de hoek om te gaan. De Oost-Vlaamse hoofdstad heeft een open mind. Wie er woont gaat er weg om weer thuis te kunnen komen. Michiel Hendryckx is daar het schoolvoorbeeld van. Voor hem is zijn huis een kompas en de kleedkamer van de reiziger. De tuin van zijn huis ligt niet aan de achterzijde, maar aan de voorzijde. Hij is de wereld met de aarde onder zijn voeten en de hemel in zijn blik.

Guido LAUWAERT

 

TWEE EZELS Manteau/Standaard Uitgeverij – ISBN 978 90 223 2520 9 – 16,95 € – www.manteau.be

Partager cet article
Repost0
5 juin 2010 6 05 /06 /juin /2010 20:02

VanOstaijen.jpg

Het Paul van Ostaijen Genootschap publiceert de correspondentie tussen Paul van Ostaijen en Wies Moens, bezorgd door Matthijs de Ridder en An Blommaert. Negen brieven werden reeds in 1971 door Gerrit Borgers gepubliceerd, vier brieven van Van Ostaijen aan Moens worden hier voor het eerst integraal gepubliceerd.

Het fraai vormgegeven boekje wordt gepresenteerd in De Zwarte Panter te Antwerpen. Henri-Floris Jespers en Matthijs de Ridder leiden in, het trio Axel Daeseleire – Tom Van Bauwel – Ben Sluys brengt werk van Van Ostaijen, het Van Ostaijen Strijkkwartet zorgt voor de muzikale omlijsting.

Woensdag 9 juni, 19 u 30

Galerie De Zwarte Panter

Hoogstraat 70-74

2000 Antwerpen

Partager cet article
Repost0
3 juin 2010 4 03 /06 /juin /2010 01:05

Om de mensen ondanks deze dubbele aanfluiting te doen blijven geloven in de sentimentele fictie dat zij het voor het zeggen hebben, organiseren politieke machthebbers af en toe parlementaire verkiezingen. Parlementaire verkiezingen zijn een ritueel waarbij een bevolking periodiek bevestigt dat zij afstand doet van elke machtsoefening. Telkens wanneer een kiezer in het pashokje van de macht een bolletje inkleurt of electronisch aanstipt, zegt hij in wezen dit: wat mij betreft heeft u en niet ik de macht. Hij geeft zijn stem en maakt zichzelf dus sprakeloos. Wie stemt verstomt. Maar zo lang de stemgerechtigde of stemplichtige meerderheid van de bevolking gelooft dat verkiezingen een vorm van democratische machtsuitoefening zijn, of op zijn minst van machtscontrole, hoeven de werkelijke machthebbers niets te vrezen. Alles wijst erop dat dit in Vlaanderen momenteel nog steeds het geval is.

Frank ALBERS,

('Democratie? Dream on', in: Knack, nr. 22 van 2 tot 8 juni, p. 42.)

Column integraal te lezen op http://frankalbers.blogspot.com/


Probleem is gewoon: er is in dit land, inzonderheid in het onderwijs, te weinig overleg, te weinig communicatie, te weinig team-work, zoveel is zeker.

Ik stel dus voor om nog meer overlegorganen, nog meer vergaderingen, nog meer 'cellen' van welke aard ook op te richten, nog meer dossiers aan te leggen, nog meer inspectiecommissies op pad te ... Lees verdersturen, nog meer tussenkaders te vormen, nog meer inspraak te organiseren op alle vlakken, nog meer onderzoek te doen naar het "welbevinden" van de "actoren" - dat soort (ondertussen welbekende) dingen dus, en 't zal allemaal eindelijk VEEL beter gaan!

Of er dan nog tijd zal resten om - gewoon - mensen te vormen die - gewoon - een beetje kunnen tellen (of lezen en schrijven), is verder uiteraard volstrekt onbelangrijk.

Luc PAY


Devant le spectacle quotidien des péripéties politiques, financières et économiques, un mot s'est chaque fois imposé à moi: court terme. Ceux qui font bouger les lignes, ceux qui décident de ce qui va affecter nos vies semblent avoir perdu le souci d'un avenir qu'ils ont de plus en plus de mal à prendre en compte. On dirait qu'ils rebondissent de crise en crise, d'urgence en urgence, repoussant toujours au lendemain l'indispensable réflexion sur les conséquences à long terme de leurs choix, de leurs actes.

Jean-Louis SERVAN-SCHREIBER

(Trop vite! Pourquoi nous sommes prisonniers du court terme, Paris,

Albin Michel, 2010, p. 14)

Partager cet article
Repost0
1 juin 2010 2 01 /06 /juin /2010 23:49

Vorige maand telden we 3119 bezoekers (goed voor 5143 pagina's lectuur).

In 2009 noteerden we het hoogste aantal bezoekers in november: 2382 (het laagste aantal in februari: 1195).

2010 werd alvast goed ingezet:

januari: 2653

februari: 1906

maart: 2644

april: 2187

mei: 3119

Sinds de start van de blog op 26 januari 2008 werden 739 bijdragen gepubliceerd. We registreerden 46.870 bezoekers en 96.421 gelezen pagina's.

*

Als toemaatje, nog enkele foto's van de feestelijke opening van de expo 'Dicht bij Elsschot' in het AMVC...

Elsschot-28-5-2010-026.jpg

Schrijfster Diane Broekhoven, kalligrafe Joke van den Brandt en essayist Johan Vanhecke Elsschot-28-5-2010-031.jpg

 Louis Van den Eeden, de bekende grafisch ontwerper en typograaf 
verbonden aan het Plantin Moretusmuseum
Elsschot-28-5-2010-061.jpg

Jan Maniewski, Philip Heylen en Brigitte Raskin

Partager cet article
Repost0
1 juin 2010 2 01 /06 /juin /2010 05:07

Elsschot-28-5-2010-063.jpg

Guido Lauwaert op de opening in het AMVC

Zaterdag was het zover. De frontale aanval van Antwerpen tegen de rest van de wereld met Willem Elsschot, pseudoniem van Alfons De Ridder, in de loop van het kanon. Het hoofdkwartier is gevestigd in het Letterenhuis en het is ook daar dat een tentoonstelling is opgezet, samengesteld uit de onlangs verworven nalatenschap van de grote Lijmer, die zijn literaire carrière begonnen is met gedichten, zich vestigde met de Villa des Roses, doorbrak met Kaas, uitbolde met Het dwaallicht en eindigde met een laatste poëtische opwelling, Borms.

Elsschot-28-5-2010-009.jpg

Curator Wieneke 't Hoen

Een tentoonstelling is wat het woord zegt. Hoe de klemtoon ook gelegd wordt. Het is een toonstel, een stelling en een toonstelling. In het geval van Dicht bij Elsschot is het onweerlegbaar. Niet dat de tentoonstelling simplistisch van aard is. De insteek is een kwestie geweest van logisch denken en praktisch met de materie omgaan. Verantwoordelijke van het eerste en het laatste woord is Wieneke ’t Hoen. Eerder publiceerde curator ‘t Hoen onder meer een Elsschot-fotobiografie, en andere literaire projecten rond Elsschot in samenwerking met andere Elsschotkenners. Deze Nederlandse historica is zeer streng tewerk gegaan. Het aanbod was overweldigend. Wat te tonen? Er moet een zekere samenhang zijn.

Die samenhang heb ik nog niet gevonden. Naar een opening annex receptie gaat men niet om te zien wat is tentoongesteld. Men gaat om te zien wie er is, om gezien te worden en een praatje te slaan met les compagnons de route. Ongetwijfeld zal de samenhang wel gevonden worden bij een volgend bezoek. Nu zou de lezer kunnen veronderstellen dat de catalogus de verslaggever op het goede been kan zetten. Dat is met dit opzet niet het geval. Tentoonstelling en catalogus zijn wel bevriend, maar niet van harte. Ze staan op zichzelf. Dat heb ik wel ingezien, vluchtig, tussen de honderden luchtkussen door en een rustige kijk in de catalogus de volgende dag.

De catalogus wil geen biografie zijn, maar is dat in zekere zin wel en heeft daarom wel een samenhang. Wieneke ’t Hoen is een kruising tussen een archeoloog en een klerk. Het resultaat is een catalogus die leest als een parcours. Het begint bij vader De Ridder die al snel de literaire kwaliteit van zijn zoon inzag en daar ook blijk van gaf in een brief uit 1895: ‘Bij onze Fons is eenen geheelen omkeer gekomen. … Over eenige dagen moest hij een park beschrijven bij winterdag. Ik begrijp niet hoe zoo een caboterken zoo iets kan aan een brengen, het was iets buitengewoons, waardig om gedrukt te worden, …’. De catalogus te laten beginnen met de mening van de vader zet meteen de toon. De vele illustraties versterken nog de inleving bij de lezer. Hij treedt binnen in karakter en persoonlijkheid van de meest enigmatische auteur van de twintigste eeuw.

Na de vormingsjaren, van straatknul tot bedrijfstiller, volgt Elsschots verblijf in Rotterdam waar hij door een vrouwelijke collega op de Werf Gusto van Schiedam, tot het literair uitwerken van de anekdotes van zijn Parijse belevenissen wordt aangespoord. Het werk krijgt de titel Villa des Roses. Wat volgt is de reis van een koppigaard, voor niemand bang, een einzelgänger en tegelijk een familieman die zich meer en meer bewust wordt van de grenzen van de beschaving. Zowel als gezinshoofd en zakenman nadert hij de verbittering. Hij is echter te gecultiveerd om zichzelf te verbannen. Wat hij wel wordt is een edelman zonder titel. Maar daar streefde hij niet naar. Wel naar flink wat kaas in huis en kluis. Dat is hem aardig gelukt.

Wieneke ’t Hoen heeft een gat geslagen in de Grote Muur die Elsschot via De Ridder rond zich had gebouwd. Bovendien heeft zij de heiligheid die met de jaren rond Elsschot opgebouwd werd, ontdaan van de nodeloze en nutteloze complexiteit. Alfons De Ridder blijkt maar een modale man geweest te zien. Dat had hij ook al aangegeven in zijn boeken. Hij wilde geen heilige zijn. Hij wilde gewoon aantonen dat hij een heer van stand was, met de gebruikelijke en logische twijfels en kuren. De vuile lagen die door de kenners gaandeweg op het werk en de persoon van Elsschot als De Ridder werden gelegd, heeft zij er afgeschraapt.

Dankzij het werk van Wieneke ’t Hoen, tot slot, is de historie van een gezin uit de gegoede Antwerpse burgerij zichtbaar geworden. Vele gezinnen is hetzelfde overkomen, veel mensen zijn begonnen als bengels en geëindigd als bankiers, maar slechts Elsschot heeft het geschreven. Met de scherpte van de eeuwige anarchist in driedelig pak en het analytisch vermogen van een psychiater. De curator heeft de kaarten op tafel gelegd. In de juiste volgorde.

En nu, hop, weer naar de tentoonstelling. Ik hoop dat ik niet de enige bezoeker zal zijn. Maar wel dat ik niet aangeklampt word door een politiek activist, wat mij op de receptie wel is overkomen. Brigitte Raskin stormde op mij af en duwde mij een verkiezingsfolder van Frank Vandenbroucke in de hand. Een paar zinnen uit Lijmen schoten mij door het hoofd toen zij de politicus de hemel in preekte: ‘Ik trachtte Boorman te overreden ’t project voor die naamloze vennootschap op zijn pooten te zetten en waarachtig, bij mijn volgend bezoek kreeg ik het mee. En ik moet erkennen dat het goed in elkander zat. Er ontbrak niets aan, behalve het geld.’

Bij Brigitte Raskin ontbrak het geld in de vorm van de foute plaats en het verkeerd moment.

Guido LAUWAERT

DICHT BIJ ELSSCHOT – Letterenhuis Antwerpen – tot 31-12.10 – Catalogus Athenaeum-Polak & Van Gennep – ISBN 9 789025 367732 – www.letterenhuis.be

Partager cet article
Repost0
1 juin 2010 2 01 /06 /juin /2010 04:37

Zaterdagmiddag werd bij de opening van de tentoonstelling 'Dicht bij Elsschot' in het AMVC te Antwerpen het startschot voor het Elsschot-jaar gegeven door schepen van Cultuur Philip Heylen. Dit even terzijde: ik geef nog altijd de voorkeur aan de benaming AMVC, 'Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven', boven het pseudo-trendy 'Letterenhuis'. (Ik erger mij trouwens ook mateloos aan de benaming 'Bozar', de platvloerse Beulemans-vertolking van Palais des Beaux-Arts / Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, net als aan de politieke partijen die zich de jongste jaren aanbieden onder belachelijke merknamen, maar dat is een andere zaak.)

Elsschot-28-5-2010-013.jpgPhilip Heylen

Uiteraard waren de kleinkinderen van Elsschot aanwezig, Ida, Jan, Willem, Walter en Fons; Cyriel van Tilborg, voorzitter van het Willem Elsschot Genootschap, met wie ik enkele jaren geleden in Den Hopsack aan een memorabel gesprek deelnam tussen Vic van de Reyt en Jan van Hattem; Mark Pieters, uitgever van Athenaeum-Polak & Van Gennep en Chris Boudewijns, chef van de persdienst van WPG uitgevers; uiteraard ook enkele schrijvers: Peter Holvoet-Hanssen, Guido Lauwaert, Bob Mendes, Tom Lanoye, Brigitte Raskin, Tony Rombouts...

Elsschot-28-5-2010-006.jpgJenny en Bob Mendes

Elsschot-28-5-2010-004.jpg

Peter Holvoet-Hanssen

's Avonds werd dan het Elsschot-festival 'Tussen droom en daad' geopend met een groots literair spektakel, gepresenteerd door (Pink Poet) François Beukelaers in het nieuwe Justitiepaleis – het Vlinderpaleis ofte “het groot frietkot aan 't Zuid”. In het voorspelbare gezelschap van Chokri Ben Chikha, Charles Ducal, Jan Decleir, Yves Desmet, Kristien Hemmerechts, Rachida Lamrabet, Tom Lanoye, Tom Naegels, Yves Petry e.a., één verrassing: de 22-jarige Y. M. Dangre, die drie gedichten las.

Volgen, die jongen! Jeroen Kuypers schreef me onlangs: “Het valt me op dat Sylvie Marie altijd genoemd wordt, maar dan omdat ze de jongste is. Dat kan toch niet blijven duren? Waar blijft de nieuwste aller-jongste dichter?”

Dangre.jpgY.M. Dangre

De voorbije jaren publiceerde Dangre in Deus ex Machina en Het Liegend Konijn, hij werd opgenomen in de door Marc Verstappen en Harold Polis samengestelde verhalenbundel Print is dead en in september verschijnt zijn romandebuut bij Meulenhoff/Manteau, Vulkaanvrucht. In Mededelingen van het CDR (nr. 113-114, 26 maart 2008) publiceerde Dangre 'De laatste zanger', een gedicht in memoriam Hugo Claus.

Alfons de Ridder ter ere wil ik hier afsluiten met een zakelijke bedenking. Het zakencijfer van het uitgeversbedrijf in Frankrijk wordt geschat op 3,4 miljard €, waarvan de schrijvers zowat 4 % vangen.

HFJ

 
Partager cet article
Repost0
26 mai 2010 3 26 /05 /mai /2010 01:29

ElsschotAlumni.jpg

In het Letterenhuis te Antwerpen wordt op zaterdag 29 mei de expo 'Dicht bij Elsschot' geopend. Steven Thielemans, algemeen directeur Musea en Erfgoed Antwerpen; Leen van Dijck, directeur van het Letterenhuis; Wieneke 't Hoen, curator van de langverwachte overzichtstentoonstelling, zullen er het woord voeren, waarna schepen van Cultuur Philip Heylen de expo zal openen.

Elsschot1.jpg

Dezelfde dag, 's avonds dan, wordt het festival 'Tussen droom en daad' in het Nieuwe Justitiepaleis geopend. Burgemeester Patrick Janssens brengt de grafrede van zijn voorganger Lode Craeybeckx, Yves Petry laat Elsschot vanuit het hiernamaals aan het woord. De onvermijdelijke Tom Lanoye, maar ook Kees van Koten en Annelies Verbeke brengen een 'eigentijdse interpretatie van Elsschots gevleugelde woorden “Tussen droom en daad”'.

Het alumnifeest van de UA, op 27 mei, staat ook al in het teken van Willem Elsschot, alumnus van de Rijkshandelshogeschool, voorloper van het voormalige RUCA.

Conscience, Van Rijswijck, Van Ostaijen, Elsschot: Antwerpen muntte al altijd uit in huldigingen van dode schrijvers, zo luidt het, en kwatongen hebben het wel eens over over het AMVC/Letterenhuis als over een kerkhof voor documenten.

Tja, In beide gevallen gaat het, anno 2010, om een grove vertekening van de realiteit.

Onder het dynamische bewind van schepen Philip Heylen, en mede door de voorbeeldige inzet van Leen van Dijck en de hardnekkige aanpak van Michaël Vandebril (Boekenstad), wordt in de Scheldestad eindelijk een actief letterenbeleid uitgetekend.

Over “droom en daad” zullen we het hier nog on face value hebben...

Henri-Floris JESPERS

Elsschot2.jpg

Partager cet article
Repost0
25 mai 2010 2 25 /05 /mai /2010 12:49

25.jpg

 

Driemaal is Jan Decorte de voorbij dagen in de prijzen gevallen. Zijn voorstelling Bakchai, naar Bacchanten van Euripides, werd geselecteerd voor het Theaterfestival 2010, en hij werd zestig, een goed moment om hem uitvoerig de media in te duwen. Met op kop Klara die Decorte op 21 mei twee uur in de studio van Babel inviteerde waar hij werd geïnterviewd door Heidi Lenaerts, een interviewster die om de vijf voet kreetjes uitslaat zoals pubermeisjes in de roddelhoek van de school.

 

Dat zijn twee prijzen. De derde ligt in een minder openbare hoek. Hij is een ingenaaide map van de bibliofiele uitgeverij Literarte. Deze eenmansuitgeverij geeft jaarlijks één boek[je] uit en de achttiende uitgave is ZEG Hé van Jan Decorte. Het bevat drie brieven gericht aan zijn petekind. Johan Daenen maakte daar zes acrylschilderijtjes bij. De oplage bedraagt 165 genummerde en door beide kunstenaars gesigneerde exemplaren.

 

Het is Jan Decorte van harte gegund, maar de uitgave had beter gekund. Het papier mag dan een ronkende titel hebben, Magno Satin, maar is niet meer dan blinkend dik papier dat niet met de hand werd geschept maar door een machine werd afgestoten terwijl de machinist, eenmaal het toestel aan het draaien was, Dag Allemaal zat te lezen. Een schreefloze letter had ook beter aangesloten bij de illustraties. Non-figuratief eist – zeker in een bibliofiele uitgave – een puurheid. Een schreefletter staat daar haaks tegenover. Onderhuids besluipt de lezer een onbestemde jeuk, bij de eerste oogopslag.

 

Het omslagkarton is fraaier en past bij de persoonlijkheid van Jan Decorte. Grof zonder agressie, de grafische afwerking zonder franje, het doet me denken aan wat Louis-Ferdinand Céline ooit schreef aan zijn uitgever Denoël, naar aanleiding van de eerste uitgave van Voyage au bout de la nuit: ‘Let ook op het omslag - Geen variétégedoe - Geen typografische sentimentalisme, klassiek. [...] gewoon een serieus en bescheiden omslag. Dat is mijn mening - Donkerbruin en zwart of misschien grijs en grijs en een strakke letter - een beetje vet. Dat is alles - Dat is impressionistisch genoeg.’

 

De montage van de bibliofiele uitgave werd in harmonicavorm uitgevoerd. Ter wille van de scheiding van de drie brieven, die duidelijk als afzonderlijke creaties moeten worden beschouwd. Het lijkt wel of de lezer opgelegd krijgt de lezing over drie dagen te spreiden. Een logische beslissing want het gaat niet over één brief, maar drie, en al krijg je ze op één dag, het blijven drie afzonderlijke reacties. De titels van de brieven liggen in het verlengde van de titel van de uitgave: DAG Hé, SEKS Hé en DOOD Hé. Opvallend is dat ze, volgens de colofon en het promotiepraatje, zijn geschreven voor zijn petekind, maar ook dat de onderwerpen beschouwd kunnen worden als de drie zijden van de gelijkbenige driehoek van de producties van Jan Decorte: geboorte, seks en dood. Nader omschreven: de repetitietijd, de voorstelling en het zwarte gat nadien. Want al mogen de recensies en de publieksreacties lovend tot laaiend zijn, de theatermaker heeft een postnatale depressie.

 

In de eerste brief, DAG Hé, is die visie te vinden in de dubbelzin waarvoor een hele pagina, zonder illustratie, werd voorbehouden: ‘We wachten allemaal. Op u, mijn liefste kindje, gij.’

In de tweede brief, SEKS Hé, is het al meteen raak op de eerste bladzijde, nogmaals zonder illustratie: ‘Zeg kindje, wilt gij iets weten over uw mama en papa? Wat ze juist doen als ze helemaal uitgekleed zijn [wist gij dat niet?].’ Dit vat precies samen wat de essentie is van het theater als schepping van de wereld van Antonin Artaud en de filosofische beschouwingen van Peter Brook, gebundeld in zijn generatieoverschrijdend boek, The empty space.

De sleutelzin van de derde brief, DOOD Hé, is te vinden in de driedelige slotzin, al illustratieloos, niet toevallig gevolgd door een lange lijn, die, door de vorm van de uitgave, helaas beperkt is in lengte: ‘Nu zijt ge vrij. The end en goede reis nog. Bon voyage & amuseer u, liefste schattebout. —————————— ‘.

 

Al valt de uitgave ietwat tegen, toch hoort elke diepgelovige de uitgave in zijn bibliotheek te hebben. Al zal dat niet gemakkelijk zijn. De oplage is beperkt, de uitgave niet in de boekhandel verkrijgbaar en het adres van de uitgever ontbreekt. Voor wie mordicus toch een exemplaar wil, moet er dus snel bij wezen.

Guido LAUWAERT


ZEG Hé – Jan Decorte – www.literarte - leden: 45 € – niet-leden: 65 €.

 

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche