Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
29 mai 2012 2 29 /05 /mai /2012 06:20

 

MusilJPeg30.jpg

Robert Musil (1880-1942), ca 1930

Bij zijn dood was het levenswerk van Robert Musil onvoltooid gebleven. De helft van De man zonder eigenschappen was gebouwd, een kwart stond in de steigers en de rest waren aanzetten, ingetrokken hoofdstukken en hoofdstukken die nog geen plaats hadden gevonden. Toch is een van de vijf belangrijkste romans van de twintigste eeuw zeer lezenswaard. Het Toneelhuis heeft er een trilogie van gemaakt. Het kunstenfestivaldesarts was de ideale gelegenheid om kort na de première van Deel III van start te gaan met de voorstelling van de drie in één.

 

Om terug te komen op de compositie. Musil had de gewoonte in het wilde weg korte verhalen te schrijven over natuurkunde, scheikunde, biologie, seksuologie, geneeskunde, wiskunde, logica enz. Elk verhaal had dezelfde personages en situeerde zich in zijn tijd en plaats: de dubbelmonarchie en de periode van 1900 tot 1919. Die periode is boeiend omdat hij doorwerkt tot op de dag van vandaag. De financiële crisis die Europa treft is de Derde Wereldoorlog. Mislukt de euro, dan mislukt wat beide Wereldoorlogen hebben betracht, en wat Napoleon ook heeft nagestreefd, net als Julius Caesar: De Verenigde Staten van Europa. In dat licht bekeken kan de roman van Musil beschouwd worden als de statistiek van een monument dat zonder plannen gedoemd is door opbouw en afbraak zijn voltooiing te zoeken. De genoemde dictators en de Wereldoorlogen hadden dan wel ideeën maar geen vastomlijnd plan. In de kunst kan werken zonder afgelijnd programma tot een verrassend resultaat leiden, maar niet in de politiek en de economie. Het bewijs van die stelling is de huidige situatie op politiek en financieel gebied. Met vallen en opstaan wordt het omvallen van de Europese toren bestreden. Of dat lukt zal pas duidelijk zijn in de jaren twintig.

 

Musil bouwde zijn Toren van Babel xvanuit het verbeeldingsmoment. Gesteund door de geschiedenis waar hij middenin zat had zijn bouwwerk een systeem. De verfilming of vertoneling is dan ook niet zo moeilijk. Extra voordeel voor een vlotte omzet is dat Musil een grootmeester was in het schrijven van dialogen. Niet toevallig is het succes van de bewerking door het Toneelhuis te danken aan de dialogen. Deel I en deel II is door ondergetekende al op Knack.be al besproken, Deel III door collega Els Van Steenberghe. Ze, de voorstellingen, zijn door een breed publiek goed bevonden. Mensen voor wie causaliteit belangrijk is. Want zij die het verschil niet kennen tussen oorzaak en gevolg konden de voorstellingen slechts waarderen door de regie, de kostumering, het grandioos acteren van een uitgelezen spelersclub en een portie pretentie. De oprechte waardering kan er echter maar zijn door de totaliteit, anders gezegd, de marathon. De aparte delen zien is als het lezen van voorpublicaties van een boek. Ze geven een idee van wat er staat aan te komen zonder dat er een definitief oordeel over gegeven kan worden. Zonder noemenswaardige onderbrekingen krijgt de drieledige voorstelling geest in het lichaam, al heb ik bij het derde deel mijn bedenkingen, maar daarover later meer.

 

De dialogen zijn al ter sprake gekomen. Ze zijn delicatessen voor de acteurs. Door het zien van de marathon valt op dat de bewerking een kwestie is geweest van knip- en plakwerk. Knap maar tevens een zwakte. Want bepaalde feiten en toestanden geromantiseerd door Musil naar waargebeurde feiten, kunnen maar toneelmatig begrepen worden door ze te bewerken. Zo komt het mogelijk uiteenvallen van de Habsburgse monarchie ter sprake [wat ook werkelijk zal gebeuren], maar is voor de toeschouwer niet duidelijk wat het gevolg daar van zal zijn. Oostenrijk zal een ministaat worden en Wenen niet de hoofdstad van Europa, dat is nog wel begrijpbaar voor wie de Europese geschiedenis kent. Wat hij echter niet begrijpt is dat Musil door het schetsen van de krijtlijnen het fiasco aangeeft. De ineenstorting van de dubbelmonarchie [Oostenrijk-Hongarije] kristalliseert zich in het verlies van de onafhankelijke identiteit, en de overname van de Europese macht door Duitsland, waardoor de Anschluß mogelijk werd. Niet deze van 1938 maar van 1919, waar de Oostenrijkers bij meerderheid voor stemde. Als ze dan toch niet meer dan een Duitse staat waren, vond men, dan konden ze ook beter een onderdeel van ‘het vaderland’ zijn. Die mogelijkheid werd hun ontzegd door de geallieerden, die er voor zorgden dat beide Duitse staten de gehele periode tussen beide Wereldoorlogen arm, gepikeerd en rancuneus bleef.

De bewerking had in dat opzicht zelf bewerkt moeten worden, want de lezer kan teruggaan in een boek en wat hij niet meteen begrepen heeft herlezen. In een toneelvoorstelling is dat niet mogelijk. De toeschouwer kan niet vragen om een passage te herhalen. Het inbouwen van de wens naar een Anschluß zou de geschiedenis van het toneelverhaal helderder hebben gemaakt en de dialogen hebben versterkt, want ik heb maar één voorbeeld gegeven, terwijl er meerdere zijn. Bewerking is dus meer dan handig te kunnen omgaan met schaar en lijmpot. Voor toneel is het stemmen van de violen eigenlijk het stemmen van de riolen.

 

Wat tevens duidelijk wordt, door de consumptie van de marathon, is dat Musil een afkeer had voor Sigmund Freud. Zijn psychoanalyse had slechte gevolgen bij de hogere burgerij. Het resultaat is dat de dubbelmonarchie zich kapot geluld heeft. De schuld van een psychische of morele toestand lag altijd elders en bij iemand anders. Musil vond dat als er iets fout gaat, het slachtoffer moet zoeken naar zijn eigen aandeel in de fout. Het in massa ontkennen van het eigen aandeel leidt tot waardevermindering van de moraal, de verzwakking van de politiek en de versterking van het militarisme en het politieapparaat. Musil is de literaire Ludwig Wittgenstein. De filosofie is sterker dan de psychoanalyse. De tweede gaat uit en blijft bij giswerk. De eerste vertrekt en eindigt bij de logica. Om precies te zijn, de logica van het taalspel. Maar waar niet eindeloos over geleuterd kan worden. Niet toevallig is de laatste zin van zijn eerste wetenschappelijke boek: Wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen.

Zonder die zin [vermoedelijk] te kennen heeft Musil duidelijk gemaakt dat de personages in zijn roman, en die de elite van de staat symboliseren, niet zwijgen over dat, waarover men niet kan spreken. Iedereen spreekt, zonder te weten waarover men spreekt, simpelweg wegens domheid. Musil was een ontzettende humorist. Zijn humor was zo sterk dat hij het ironische oversteeg, het sardonische, tot hij het demonische bereikte. Dat wordt al aangegeven door de titel, De man zonder eigenschappen. Welnu, de man zonder eigenschappen is eigenlijk de man met eigenschappen, want hij weet wanneer hij moet zwijgen en spreekt om kromdenken trachten recht te trekken. Dat kromdenken van de burgerij, gevoed door Freud, leidt tot hilarische momenten in het boek, maar ook in de voorstelling. Dat heeft de bewerker dan weer goed gezien [hopelijk bewust]. In de voorstelling wordt er nooit gegrinnikt met wat Ulrich zegt, de man zonder eigenschappen, maar met wat al die rijke, ijdele burgers voor wijsheid houden en er mee pronken in de salons.

 

Een belangrijke verhaallijn is weggelegd voor de verhouding tussen broer en zuster. Ulrich en Agathe. Incest domineert het tweede deel van de toneelvoorstelling [in de roman het derde boek]. Of dat zo is laat Musil in het midden. En hij heeft er een duivels genoegen in de lezer in het onzekere te laten. Wat wel duidelijk wordt, is dat de seksuele gevoelens van de zus voor de broer, en in mindere mate van de broer voor de zus, gezocht moet worden in hun jeugd. De sleutelzin is te vinden in een hoofdstuk van het vierde deel van de roman, Broer en zuster de volgende morgen: ‘De wereld doet vandaag aan onze kinderkamer denken.’ Wat Musil bedoelt met die zin is dat ze beiden met anderen kunnen leven, maar er niet bevriend mee kunnen raken. De anderen hebben hoogstens de handigheid van verpleegkundigen. De bourgeoisie heeft als oplossing voor de maatschappelijke problemen slechts ‘middeltjes tegen de hoest’, zoals Musil het verwoordt.

Om weerwerk te bieden aan het verval van de maatschappij rest hen de intieme vriendschap, tot over de rand van de begeerte, maar niet terechtkomend in het moeras van de seksualiteit. Conclusie. De wereld is een gekkenhuis waaruit niet te ontsnappen valt dan door de dood. Iedereen tracht aan de waanzin te ontsnappen door zich een rol aan te meten. De een als politicus, de andere als militair, een derde als ingenieur, een vierde als economist, een vijfde als journalist. Hun pogingen zijn tot mislukken gedoemd. Want als je niet uit het gekkenhuis kan ontsnappen, blijf je dolen in het ondergrondse van het bestaan. Dat hebben broer en zus goed begrepen en daarom dat ze zich meer en meer tot elkaar aangetrokken voelen.

 

De derde belangrijke verhaallijn gaat over het proces rond de moordenaar Moosbrugger. De moord is talk of the town. De man heeft een hoertje de keel en buik overgesneden. Het derde deel van de marathon draait rond die zaak. Gek genoeg werd het zaad niet uit het werk van Musil geoogst. De Vlaamse schrijver Yves Petry werd met de opdracht belast een totaal nieuw tekstconcept te ontwerpen, aan de hand, uiteraard, van de roman en de rol van Moosbrugger erin. Het resultaat stelt teleur. Petry verdwaalt in oeverloze overpeinzingen waar theatraal weinig mee aan te vangen is. Drie personages laat hij aan het woord: de moordenaar, het slachtoffer en de auteur zelf, Musil. Het enige wat duidelijk wordt is dat in elke mens een moordenaar schuilt. Wat mij betreft mag iedereen het water uitvinden, zolang hij het plat water bruisend weet te maken. Dat doet hij dus niet, hoewel de roman hem de pap in de mond geeft. De hoer is de maatschappij en de moord de mens zonder moraal of kabaal. Maar wie heeft hem zo gemaakt? In een staat in verval wordt de stem van de burger nog minder gehoord dan bij een staat badend in weelde. De proteststem wordt door de militaire en politieke overheid gezien als een druk. Ballast op de last. Begrijpelijk dat de burger naar het wapen grijpt.

Totaal onbegrijpelijk is dat voor het derde deel Musil aan de kant geschoven is. Een prachtig, logisch en waardig slotstuk van de trilogie ware geweest als een hoofdstuk uit het vierde deel was gebruikt. Het hoofdstuk Bezoek aan het gekkenhuis, vermoedelijk geschreven in 1936. Het handelt over de driften en de vrije wil van de mens, en dat de wereld geen bloembed is, zoals hij mordicus volhoudt, maar een stort.

Johan Leysen speelt zowel de moordenaar als de auteur. Hij spreekt aan een hoog tempo, alsof hij asap van de tekst af wil zijn. Geen kruid in zijn kruit. Liesa Van der Aa speelt het hoertje, het slachtoffer. Al kan je bij haar ook nauwelijks van spelen spreken.

Jammer dat een mooi project op een sisser moet uitlopen. Gelukkig duurt het derde deel maar een 70 minuten. Net voldoende lang om van de sobere maar indrukwekkende motoriek en stijl van Johan Leysen te genieten. Want ook beeldend stelt het derde deel niet veel voor. Hooguit wat videobehang dat wappert in een ochtendbries. Tijd dat Guy Cassiers uit een ander vaatje tapt.

 

En daarmee is alles gezegd.

 

Guido LAUWAERT

 

De man zonder eigenschappen – Robert Musil – regie: Guy Cassiers – voor speellijst zie www.toneelhuis.be

Partager cet article
Repost0
25 mai 2012 5 25 /05 /mai /2012 18:39

 

Ieder met een redelijke portie fantasie wil de wereld scheppen. Naar zijn beeld en gelijkenis. Hij/zij, wit of zwart, jong of oud. Dat geldt dus ook voor choreograaf Faustin Linyekula, een Afrikaan van Congolese afkomst. Zijn creatie is zoals de allereerste en tot nu toe overheersende: Groots met zwakke trekjes, een spectaculair gedeelte en een gênante afloop.

Oerspel

Zoals elke creatie van een wereld begint ook deze met, de eerste fase, een lege ruimte. Of zo goed als. Een paar dansers proberen bij het binnenkomen van het publiek een nylonpak, van nek tot teen, een menselijke gestalte te geven. Hun arbeid, weliswaar elegant en geduldig, soms driftig, blijft steken in een rudimentaire poging. Maar uit de betrachting ontstaat een ras van loslopende planten die door het geweld van de natuurelementen vermengd en vermenigvuldigd worden. Het wordt verbeeld in een dansspel van lopen, springen, dansen, vallen en weer opstaan. De planten worden dieren. Op hun beurt worden ze mensen, nu eens lief voor elkaar dan weer agressief. Het is een oerspel waarin gezocht wordt naar een vrede en beheersing van de materie. Faustin Linyekula slaagt erin de mens[en] als slachtoffer uit te beelden of als dader. Geen vrede zonder oorlog. En als het zijn bedoeling was de wanorde van de geboorte van de wereld te verbeelden, is hij daar bijzonder in geslaagd. Helaas is het een moeilijke bevalling. De eerste fase duurt te lang. Verveling en een verwachting vechten met elkaar. Na driekwart uur is de boreling er eindelijk en blijkt verduiveld sterk op de multimens begin van de twintigste eeuw. Met een mediterraan instinct dat sterk beeldend werkt.

Koppelhuwelijk

Die mix van Afrikaanse en Europese impressie wordt benadrukt in de tweede fase. Het broussegeluid maakt plaats voor een compositie van bi- en polytonaliteit, een muziekgenre waar Darius Milhaud grootmeester in was. Zijn muziek spreekt daardoor tot de verbeelding. Het was dan ook niet verwonderlijk dat een decor door de dansers, in de duisternis van de coulissen geholpen door de technici, opgebouwd wordt dat Les Ballets Russes in herinnering brengt. De doeken doen denken aan Fernand Léger, sterk beïnvloed door Cézanne, die op zijn beurt goed gekeken had naar Paul Gauguin, een Franse schilder die uitblonk in helderheid, eenvoud en serene ernst van de primitieve volkskunst. Het werk van Gauguin is tevens te vinden in de kostuums van de acteurs/dansers.

De drie schilders samen met de compositie van Milhaud hebben Faustin Linyekula geestelijk geïnspireerd tot een verbluffend prachtig ballet. De zwarte man heeft de melos en de harmonische wisseling van de barbaarse krachten van Milhauds La création du monde maximaal uitgebuit en weten te transformeren naar zijn vennoten op het podium. Het oorspronkelijk scenario van Blaise Cendrars heeft Linyekula grotendeels behouden. Via goden en primitieve dansen, en de obligate Afrikaanse tovenaar bijgestaan door slangen en kevers, wordt door de dorpsoudsten het ideale koppel gecreëerd. Een koppelhuwelijk gepuurd uit de oerinstincten. Maar doemt daar uit het licht van de lente het noodlotsmotief van Beethovens Vde niet van achter de wolken? Kortom, overal is wat en niets is perfect. De toekomst laat zich niet kneden.

Jazzy wortels

Wie had gedacht dat de paringsdans het einde zou betekenen van het programma kwam bedrogen uit. Nochtans waren de tekenen er naar. Licht uit, licht aan. De dansers groeten en doen dat meermaals. Maar dan komt de creator naar voor en pompt al dansend en schreeuwend nog eens de jazzy wortels van de zwarten in de oren van de blanken. Typisch Afrikaans, het spel van herhaling op herhaling, met een langzaam opbouwende boodschap, iets waar ook kameraad democraat Obama sterk in is. Het is de derde fase, maar trop is teveel. Jaja, dat weten we al, denkt de toeschouwer en trekt zijn schoenen aan.

Guido LAUWAERT

 

LA CRÉATION DU MONDE – productie Centre Chorégrafique National- Ballet de Lorraine & Faustin Linyekula – gezien op 24-05-2012 in KVS Brussel, KUNSTENFESTIVALDESARTS

Partager cet article
Repost0
23 mai 2012 3 23 /05 /mai /2012 01:28

 

Geregeld erger ik mij aan walgelijke verschijnselen en aan immorele en schijnheilige mensen in onze hedendaags zo verwarrende samenleving.

Schrijven hierover is een hopeloze taak, maar zwijgen is niet altijd goud waard.

Eigenlijk onvoorstelbaar!

Blijkbaar hebben ze om de meest uiteenlopende redenen nood aan een bovenzinnelijk opperwezen. Ze kunnen niet aanvaarden dat de dood het einde betekent van elke vorm van leven.

Een agnosticus, zoals ik, zou op de duur nog de atheïsten benijden.

Maar toch zijn de mensen erin geslaagd een boeiende, merkwaardige en interessante wereld tot stand te brengen.

Dat ik besta is een onloochenbaar feit. Daarom ben ik ook existentialist, met een voorliefde voor zinnebeelden.

Symbolen zijn waardevoller dan woorden. Ze kunnen alles uitdrukken en doen bestendig een beroep op de verbeelding.

Ze zeggen het onzegbare en tonen wat niet zichtbaar is.

De filosoof en auteur Jean-Paul Sartre schreef dat de mens is 'veroordeeld tot vrijheid'. Dat is zijn existentie en dat lijkt mij juist.

Mijn vriend Johan Daisne, de magisch-realistische kunstenaar, beweerde dat het toeval soms de dingen goed doet en dat is ook juist.

De mens blijft evenwel mijn maatstaf. Ik geloof derhalve in het humanisme, de vrijzinnigheid en de vrijmetselarij.

Toch blijf ik er rotsvast van overtuigd dat de mens er nooit zal in slagen de kosmos en zijn eigen wezen volledig te begrijpen.

Mens en heelal zullen altijd gedeeltelijk een raadsel blijven!

Rik LANCKROCK

april 2011


Coda


Rik Lanckrock (° Gent, 16 juli 1923) publiceert geregeld in Mededelingen van het CDR. Niet niet alleen gedichten, maar ook proza, o.m. 'Vreemd verhaal' (nr. 54, 19 september 2005); 'Vervreemding' (nr. 56, 18 oktober 2005); 'Wat betekent de vrijmetselarij voor mij' (nr. 57, 31 oktober 2005); 'Mediteren over mediteren' (nr. 68, 5 april 2006); 'Zelfportret' (nr. 76, 16 augustus 2006); 'Leven in de wereld van Kafka en Willink' (nr. 82, 20 november 2006); 'Zelfhaat' (nr. 86, 18 januari 2007); 'Zoektocht' (nr. 90, 26 maart 2007); 'Aan Daan Hugaert'(nr. 98, 31 juli 2007) en 'Interview met mezelf' (nr. 106, 3 december 2007).

*

Inleiding tot het Magisch-Realisme  van Rik Lanckrock (Antwerpen, Ontwikkeling, 1952) werd door Hubert Lampo grondig gerecenseerd in Volksgazet  (7 mei 1953), een artikel dat als verhelderende bijdrage tot de Lampo-studie in de Mededelingen opgenomen werd in de literair-historische rubriek 'Achteruitkijkspiegel' (nr. 63, 1 februari 2006). In 1988 zou Lanckrock een tweede boeiende studie aan het onderwerp wijden: Het magisch-realisme in de kunst  (70 + 6 blz., Gent, in eigen beheer).

Rik Lanckrocks bespreking in Vooruit  (4 februari 1964) van de opvoering van Het drama van de Fukuryu Maru  van Gabriel Cousin, in de vertaling en bewerking van Hugues C. Pernath en Walter Tillemans werd eveneens in Mededelingen  opgenomen  (nr. 72, 16 juni 2006). Over die gedenkwaardige Antwerpse voorstelling van Het drama van de Fukuryu Maru, cf. Henri-Floris JESPERS, De maskers van Melpomene, Antwerpen, Hugues C. Pernathfonds, 2006, pp. 9-11.

*

Rik Lanckrock debuteerde in 1944 in het tijdschriftKlaverendrie(waar het vierde jaarboek van het Studiecentrum Johan Daisne geheel aan gewijd is). In 1945 was hij medeoprichter en, vanaf de derde jaargang, hoofdredacteur van het merkwaardige, pluralistische of misschien juister neutrale tijdschriftArsenaal, waarin hij poëzie en proza publiceerde, maar (net als Erik van Ruysbeek en Jan Walravens) vooral ook kritische artikels. Na 48 afleveringen en voltooiing van de zesde jaargang hield het tijdschrift in 1950 op te bestaan. Twee afleveringen vormen zelfstandige publicaties met eigen paginering, nl.  Confrontatie Urbain van de Voorde-Marnix Gijsen  door Rik Lanckrock (1946) en Karel Jonckheere als dichter  door Erik van Ruysbeek (1947).

Van 1947 tot in de jaren zeventig was Lanckrock medewerker aan de cultuurbladzijde van Vooruit  en dan van De Morgen (na 1991 werkte hij bij gelegenheid mee aan De  Standaard  - de krant waarin hij in 1948 zo zwaar aangepakt was geweest door dr. Karel Elebaers wegens zijn lof op Gijsens  Het boek van Joachim van Babylon).Van 1974 tot 1990 was hij lid van de Commissie letterkunde van de provincie Oost-Vlaanderen, evenals van de interprovinciale commissie, en zetelde aldus in tal van jury’s. In 1992 nam Lanckrock het initiatief tot de oprichting van het Studiecentrum Johan Daisne, waarvan hij de eerste voorzitter werd.

Vooral in de toneelwereld was Lanckrock zonder meer “incontournable”. Zijn naam is onlosmakelijk verbonden met het NTG (Nederlands Toneel Gent), dat hij mede hielp oprichten en waarvan hij van 1965 tot 1989 lid (en ondervoorzitter) van de raad van bestuur was. Hij zetelde in de Hoge Raad voor Nederlandstalige dramatische kunst (1963-1975), en oefende een rits bestuursmandaten uit: lid van raad van bestuur van het Documentatiecentrum voor dramatische kunst (1972), van de Toneelcommissie van de provincie Oost-Vlaanderen (1977), van de raad van bestuur van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen (1984) en van de consultatieve commissie van de KNS-Gent – om hier slechts de belangrijkste te noemen.

Van 1959 tot 1965 was hij redactiesecretaris van  Podium, het tijdschrift van de Gentse Multatulikring die een prominente rol speelde bij de introductie van Brecht in Vlaanderen en tussen 1955 en 1965 op het toppunt van haar kunnen stond. (Cf.   Dieter VAN DE PUTTE,De socialistische beweging en politiek theater (1960-1980). Scriptie voor het behalen van de graad van licentiaat in de geschiedenis, RUG, academisch jaar 2003-2004. Promotor: prof. dr. G. Deneckere).

De opstandigheid van Rik Lanckrock tegenover “la condition humaine” vindt men terug in alle genres die hij beoefent: poëzie, aforismen, kritiek, essay en vooral in zijn honderden “praatjes van een humanist”, die in 1961 bekroond werden met de Letterkundige Prijs van de Stad Gent.

Vrijblijvende stellingnamen zijn hem wel vreemd. Zo nam hij in 1965 actief deel aan de organisatie van de opvoering van Rolf Hochhuths  Der Stellvertreter  en nam hij deel aan het geruchtmakende televisiedebat over dit zo fel betwist (en in Antwerpen verboden) toneelstuk. Hij speelde niet alleen een belangrijke rol in de reactie op het verbod van Fernando Arrabals En ook de bloemen werden geboeid door Teater Arena in 1971, maar trad ook een jaar later op als deskundige in het proces voor de correctionele rechtbank te Gent tegen de medewerkers aan de productie.

*

Jacques Vandersichel (http://www.literair.gent.be) onderstreept dat Lanckrock, die voor het Gents toneelleven in al zijn aspecten niet weg te denken was, als criticus algemeen gewaardeerd werd in toneelkringen, als een man die een opvoering 'scherp en precies kon doorgronden en beoordelen met gezag, mildheid en eerbied voor de auteur van het stuk'.

Verder was er geen enkele theaterinstantie in Vlaanderen, geen enkele toneeljury of geen enkele toezichtcommissie, noch voor beroeps-, noch voor amateurstheater, waarvan hij geen lid was, aldus Vandersichel. Tenslotte was hij de grote pleitbezorger van het Gentse volkstoneel, belichaamd door Romain Deconinck. Hij fulmineerde in de hem eigen stijl tegen de “intelligentsia” die dit soort toneel als minderwaardig beschouwde. Samen met John Bultinck en plastisch kunstenaar Etienne Hublau richtte hij de vzw Gents Volkstoneel op. Dank zij hun publicaties en hun intellectueel gezag slaagden zij erin dit waardevolle toneelgenre voor alle geledingen van de samenleving acceptabel te maken. In het essay Romain Deconinck en het Gents Volkstoneel(1972) geeft hij uitvoerig en doorwrocht zijn visie op dit unieke theatergenre.

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
21 mai 2012 1 21 /05 /mai /2012 04:31

 

CaretteZeemeermin.jpg

Een zeemeermin aan de monding van het Zwin, de zevende bundel van de 'spaarzame' dichter Hendrik Carette (°1946) werd bekroond met de Snellaertprijs van de VVNA. Zie:

http://mededelingen.over-blog.com/article-hendrik-carette-snellaertprijs-105495544.html

In de uitvoerige bespreking van die bundel in de jongste aflevering van het almaar vernieuwende en geheel onvolprezen Kunsttijdschrift Vlaanderen, was Patrick Auwelaert (°1965) niet karig met zijn lof:

De talrijke voorpublicaties in tijdschriften en e-zines van gedichten uit zijn jongste bundel deden al vermoeden dat Hendrik Carette aan zijn sterkste werk tot nog bezig was. Sinds de publicatie van Een zeemeermin aan de monding van het Zwin weten we dat ook met zekerheid. De bundel, die zowel stilistisch als thematisch voortbouwt

 

op eerder verschenen bundels, paart linguïstisch en verstechnisch raffinement aan wijdlopige maar altijd mooi uitgebalanceerde verzen. Daarin wordt een rijke verbeeldingswereld opgeroepen die enerzijds steunt op een archaïsch aandoende romantische en dandyeske levenshouding, en anderzijds rijkelijk put uit vormen van humor als de persiflage, de zelfspot, de zwarte humor, de parodie en de ironie. Al deze elementen dragen ertoe bij dat Carettes gedichten getoonzet zijn in een idioom dat onmiskenbaar zijn handelsmerk is en waarmee hij een unieke positie bekleedt in het Nederlandstalige poëzielandschap.

*

In het overzicht van een jaar poëzie in Knack (23 december 2011) rekende de vaak weerbarstige dichter-criticus Philip Hoorne Een zeemeermin aan de monding van het Zwin  tot de vier beste bundels van vorig jaar. Hij typeert ouderdomsdeken van het viertal Carette als een dichter die 'weigert klakkeloos te ondergaan wat hij zoal leest en ziet' en zich ontpopt 'tot een ge- en bedreven poëtisch klankbord'. Zie:

http://mededelingen.over-blog.com/article-toppers-in-knack-boeken-95861667.html

Hendrik.jpg

In 1979 onderstreepte ik al dat Carette zich ontpopt als een sarcastische lyricus die haast spelenderwijs, maar met nauwlettende aandacht, een 'open veld van papier' beheerst met de ongeschreven wetmatigheid van zijn tegelijk ironische en plechtstatige lyriek. (Lucienne Stassaert verwees trouwens destijds naar de typisch 'Slavische humor' van Boelgakov.)

Ondertussen kwam Carette al geregeld aan bod, zoals op deze blog als in afleveringen van Mededelingen van het CDR.

*

Hendrik is een jarenlang vriend. Ik ben het vaak met hem oneens en dat heb ik hier al genoegzaam laten blijken. Hendrik was echter jaren een gewaardeerde medewerker. Wij hebben een gemeenschappelijk verleden. Afgezien van weggenoten, hebben wij ook een pak gemeenschappelijke vrienden (van Renaat Ramon tot Christian Dutoit en generaal Piet de Groof, van wijlen Jan Verhaert tot Maris Bayar en Tony Rombouts. En waar is de tijd dat wij gezellig gingen samenzweren bij de Zaïrese oud- (en latere) premier Nguza-Karl-i-Bond, wat een Belgische minister van Buitenlandse Handel achteraf ten zeerste wist te waarderen, maar dat is een ander verhaal...

Amicus Plato sed magis amica veritas: ik heb mij vaak geërgerd aan het mijns inziens onbezonnen optreden van Hendrik. So what? Ik koester namelijk het korte essay van Erik van Ruysbeek, Over de vriendschap  (Leuvense Schrijversaktie, 1990).

*

Patrick Auwelaert wijst op 'de gespannen relatie tussen dodelijke ernst en ironie' die zo kenmerkend is voor Carette. Kenmerkend? Ja, wellicht, maar talrijke terloopse, ook openbare uitlatingen van Hendrik, getuigen wat mij betreft al te zeer van de dodelijke ernst de hij (overigens grotendeels terecht) verwijt aan, bijvoorbeeld, Leonard Nolens (zie 't Pallieterke, 2 mei, p. 11 en Mededelingen van het CDR, nr. 192-193 de dato 8 mei, p. 15). Hendrik positioneert zich al te graag (en al te vaak) als onderschatte, verongelijkte 'poète maudit'. Hij heeft kennelijk geen problemen om een uitgever te vinden en krijgt dit jaar (geheel verdiend...) een werkbeurs van netto 5000 €. Dat is natuurlijk wel wat minder dan de lievelingen van het Vlaams Fonds voor de Letteren, maar ook dat is een ander verhaal...

*

Dat Hendrik Carette nu door de VVNA bekroond wordt, verwondert me niet. Echter: Hendrik Vlaams-nationaal? Ja, ongetwijfeld, maar dan wel rekening houdend met de begripsverwarring die nu helaas eenmaal onlosmakelijk daarmee samenhangt.

Carette is in eerste instantie Grootnederlander, zegt hij toch zelf, als 'Dietser', platonische aanhanger (hoe kon het anders...) van een gedroomde DDR (Democratische Dietse Republiek) en bovendien onvoorwaardelijke bewonderaar van Joris van Severen, de vermoorde belgicistische Imperiale Staatsman die uiteindelijk slechts misprijzen kon opbrengen voor de aanhangers van het Vlaams-nationalisme...

Veel rationeel inzicht is daar blijkbaar niet mee gemoeid. Hendrik werkte dan ook blijkbaar moeiteloos mee zowel aan onmiskenbaar (nieuw-)rechtse als linkse tijdschriften (TeKos   of  Meervoud ) en sinds kort (onder schuilnaam) aan 't Pallieterke  (allang geen satirisch weekblad meer...).

*

De Snellaertprijs is jarenlang een onderonsje gebleven. De VVNA bekroonde immers (wat creatieve literatuur betreft) liever engagement dan kwaliteit. Lucienne Stassaert (2008) was daar een (merkwaardige) uitzondering op.

Met Carette wordt zowel engagement als kwaliteit bekroond.

Hij verdient meer.

Henri-Floris JESPERS

 

Hendrik CARETTE, Een zeemeermin aan de monding van het Zwin, Gent, Poëziecentrum, 2011, 78 p., 17,50 €

Patrick AUWELAERT, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, nummer 340, s.p., s.d.,128 p., ill., 10 €. (p. 110-111).

Henri-Floris JESPERS, 'Carette, Andries & De Vree', in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. XXXII, nr. 10, december 2012, p. 766.

Partager cet article
Repost0
20 mai 2012 7 20 /05 /mai /2012 17:46

 

CaretteSauwen.jpg

Dichter Hendrik Carette (links) en dada-kenner Rik Sauwen

Op zaterdag 9 juni 2012 wordt in het AMVB (Archief en Museum voor het Vlaams Leven) te Brussel de Snellaertprijs 2011 van de VVNA (Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs) uitgereikt aan Hendrik Carette.

Programma

13u30 Kennismakingsrondgang in het AMBV onder leiding van directeur Patricia Quintens

14u30 Présentatie van nieuwe publicaties van de VVNA: Drie eeuwen Nederlandse Letterkunde in Noord-Frankrijk van Cyriel Moeyaert en Yvo Peeters en Dialectrevival of dialectverlies van Joris van Ouytsel.

15u Prijsuitreiking:

Toelichting door Hugo Rau, voorzitter VVNA

Juryverslag door voorzitter dr. Yvo Peeters

Laudatio door Herwig Verleyen

Dankwoord door laureaat Hendrik Carette.

Archief en Museum voor het Vlaams Leven te Brussel, Arduinkaai 28, 1000 Brussel (achter de KVC – Metro IJzer).

Partager cet article
Repost0
19 mai 2012 6 19 /05 /mai /2012 20:08

 

LittleEyolf.jpeg

Regisseur Susanne Kennedy, tevens tekstbewerker, heeft Kleine Eyolf van de Noorse toneelauteur Henrik Ibsen gepluimd. Ze laat de personages als spoken ronddolen. Eyolf zit de hele voorstelling op het toneel, terwijl hij in het oorspronkelijk stuk maar enkele interventies heeft in het eerste bedrijf. Het geheel wordt een calvarietocht, binnen de sfeer van een silent movie.

 

Het voortoneel is gevuld met een gaasdoek waarop oneliners uit Also sprach Zarathustra van vriend Nietzsche geprojecteerd worden. Een enkele keer de beginregel van een claus. Aan het eind van de voorstelling daalt een kruis uit de nok neer en neemt Eyolf plaats op een voetstuk. Hij grijpt, enkel nog gekleed in zijn slip, een paar handgrepen vast op het dwarshout. De moeder van Eyolf, Rita, brengt de legendarische Deense filmster Asta Nielsen in herinnering. De overige acteurs lijken geplukt uit het werk van Edvard Munch. Hun blik is leeg, zelfs als het spel, zoals dat van de halfzus Asta, carnavaleske trekjes aanneemt. Wat Susanne Kennedy voor ogen stond is een verstikkend gevoel in een donkergrijze wereld. Anders gezegd: de evangelisch-lutherse mentaliteit van Noorwegen en zijns gelijken benadrukken.

 

Over de acteurs geen kwaad woord. Zij volgden braaf de bevelen op van de schooljuf Kennedy. Het is een genot om hen aan het werk te zien. Dubbel applaus voor Marlies Heuer als Rita, Lien Wildemeersch als Asta en Frans Meere als Eyolf. Het machtig spel kan echter het krukkige van het concept niet verbergen. Daarenboven heeft Kennedy een zwak voor clichés. De moeder de hele voorstelling schuin laten lopen is dwaas. Het gegeven, zelfs kaal geschoren, vertelt genoeg: de moeder draagt het leed van de mensen, de dieren, de planten, ja zelfs van die van de plasticbloemen. Eyolf, een geblokte kerel met een kleuterverstand, op een schommelstoel, minutenlang als openingsbeeld, is een vondst op peuterniveau. En wat een aanmatiging dat dat mens heeft. Sleutelzinnen uit het werk van Friedrich Nietzsche over het gaas laten rollen. De combinatie van de toneeltekst en de sleutelzinnen, om dat te durven doen moet je de ontwikkeling hebben van een paperclip. En al leest de toeschouwer het programmablad zo traagzaam als de witte wagen door de stille straten trekt in het gedicht van Guido Gezelle, er is kop noch staart aan te krijgen het pretentieus concept van Suzanne Kennedy. Om hem te helpen toch grip te krijgen op de voorstelling volgt hier een beschouwing op de schrijver, zijn leven en werk, en het stuk in kwestie.

 

Als er twee zekerheden zijn in het werk van de Noorse auteur Henrik Ibsen, is dat vrouwen prominent aan bod komen en de doos aan sociale drama’s helemaal geledigd wordt. Zijn persoonlijke positie in de maatschappij is daar niet vreemd aan. Hij had het aanvankelijk financieel moeilijk en heeft moeten knokken om een plaats te veroveren in de toneelwereld. Eenmaal zover kreeg hij bakken kritiek over zich heen. Elk stuk namelijk was een aanval op het burgerlijk bestel, het huwelijk voorop. Slechts naar het eind van zijn leven toe verstomde elke kritiek. Dat kwam omdat zijn werk vrij snel over heel Europa gespeeld werd. 12.000 mensen wonen op 1 juni 1906 de staatsbegrafenis van de inmiddels steenrijk geworden toneelauteur bij.

 

Overheersen noodlot en onmacht in de vorige stukken, in zijn drie laatste hebben ze plaatsgemaakt voor loutering [Kleine Eyolf], schuldgevoel [John Gabriel Borkman] en bitterheid [Als wij doden ontwaken]. Opvallend is ook dat de drie laatste zich wegdraaien van de maatschappij en zich focussen op zijn persoonlijk leven. Het eerste verschijnt een jaar na de geboorte van zijn kleinzoon, het tweede toen zijn huwelijk vervaarlijk dreigde te kapseizen, en het derde behandelt het thema: kunst of leven. Heeft de kunstenaar het recht zijn kunst boven het huwelijk, het gezin te plaatsen?

 

Kleine Eyolf begint op het moment dat Alfred Allmers terugkeert uit de bergen, waar hij de laatste hand zou leggen aan zijn verhandeling over de menselijke verantwoordelijkheid. Hij is echter tot het inzicht gekomen dat het zinvoller is zich volledig te richten op de opvoeding van zijn zoontje Eyolf. De confrontatie met zijn besluit, en vooral dat hij geen letter op papier heeft gezet, leidt tot een conflict met zijn vrouw Rita, die zich al langer tekortgedaan voelt. Nog dezelfde dag verdrinkt Eyolf in de fjord. Zijn dood zet de relatie tussen zijn ouders in zesde versnelling. Het bezoek van Alfreds halfzus Asta, met wie hij een intieme relatie zou hebben, volgens de geruchten, jaagt de spanning naar ten top. Pas na haar vertrek neemt de spanning af tussen het koppel. Teruggekeerd in het dal besluiten ze het opnieuw met elkaar te proberen.

 

Het verblijf in de bergen symboliseert de heerlijke waanzin van de kunstenaar. De verhandeling staat voor de artistieke schepping. Vertrekkend vanuit die twee begrippen zoekt Ibsen verwoed naar de verlossing van zijn obsessie, de verhouding van kunst en leven. Een antwoord vindt hij niet, en het stuk geeft al evenmin een oplossing voor het probleem. Waarmee de schrijver bedoelt dat er voor geen enkele kunstenaar een antwoord en een oplossing te vinden is en zal zijn. Wat een morele veroordeling is, waarin alle betrokkenen, levend in de periferie van de kunstenaar, meegesleurd worden.

Guido LAUWAERT

 

KLEINE EYOLF – regie en bewerking Susanne Kennedy – productie Nationale Toneel [NL] en NTGent – van 22 t/m 26 mei in Gent – volgend seizoen herneming – www.ntgent.be

Partager cet article
Repost0
17 mai 2012 4 17 /05 /mai /2012 19:15

 

kirkeby-1.JPG

Wat een ervaring! Op de valreep wil ik hier dus toch nog de aandacht vestigen op de overweldigende retrospectieve van de Deense duizendpootkunstenaar Per Kirkeby (°1938). Hij laat zich niet in één categorie vangen: schilder, beeldhouwer, dichter, essayist, Kirkeby ontwerpt ook scenografieën en werkt mee aan de films van zijn landgenoot Lars von Trier.

Ik was matig onder de indruk van de werken uit de jaren 60 en 70, maar wanneer ik zaal zes binnenwandelde werd ik verrassend overvallen door de overduidelijk meesterlijke kleurencombinaties. Wat een palet!

Jan van Hove, een van onze betere kunstcritici, spreekt terecht in De Standaard (11 februari) van “alchemie van de kleur”:

Volgens Siegfried Gohr, de curator van de tentoonstelling, is Kirkeby het tegendeel van vroegere abstracten zoals Mondriaan, die uitsluitend met primaire kleuren werkte. In de schilderijen van de Deen vind je wel honderd tinten. Dat geraffineerde coloriet bereikt hij door zijn doeken voortdurend te overschilderen met telkens nieuwe kleuren. […] Het hoogtepunt van de tentoonstelling vind je in de zalen waar de grote formaten hangen. Hier wordt de bezoeker helemaal ondergedompeld in het universum van de kleur dat Kirkeby tot stand bracht. Je kunt er ervaren dat Kirkeby's schilderijen niet als een chaos van kleuren overkomen, maar integendeel een vreemde orde in zich dragen. Sommige doeken herinneren met hun stralende gele en rode tinten aan de gouden achtergronden van de vroege Italiaanse schilderkunst. Maar vaker verwijst Kirkeby naar de elementaire bouwstenen van de aarde, naar bomen, rotsen en woekerende planten.

De vakkundig over en naast elkaar geplaatste kleuren getuigen van een uitzonderlijke intensiteit, dankzij de savante gelaagdheid en de feilloze technische uitwerking. Die grote composities ademen een zowel intimistische als expressionistische sfeer uit.

Het was lang geleden dat ik nog zo'n “kippenvel”-moment mocht ervaren, op het randje van de puur religieuze ervaring.

Tot zondag 23 mei. Grijp de laatste kans om die ervaring te kunnen delen... Doen!

Jan SCHEIRS

 

Per Kirkeby

Retrospectieve werken van 1964-2012

Paleis voor schone kunsten – Bozar

Ravensteinstraat 10, 1000 Brussel

Vlakbij Centraal station Brussel

Entrée € 10

Nog tot en met zondag 20 mei 2012

Van 10.00 u tot 18.00 u

 

Cf. het artikel van Jan van Hove:

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=JH3LQV7T

Partager cet article
Repost0
16 mai 2012 3 16 /05 /mai /2012 23:26

 

The-Jackson-Pollock-Symphony-van-Cyprien-Parvex-de-Collombe.JPG

Cyprien Parvex de Collombey, The Jackson Pollock Symphony

Grafiek. Dat is de eenvoudige titel van een bijzonder charmante groepstentoonstelling in de galerie Anversville (Contemporary Antiquary) van François De Coninck. Er is werk te zien van 24 kunstenaars, die op zijn minst gemeen lijken te hebben dat ze niet gespeend zijn van enig gevoel voor humor. Ik schoot alleszins spontaan in de lach bij een werkje van Cyprien Parvex de Collombey (wat een fraaie naam trouwens!): een met inktvlekken bespat blad muziekpapier dat hij de formidabele titel The Jackson Pollock Symphony  meegaf.

Dany-Danino.JPG

Dany Danino

De enorme tekening (bic op canvas) van Dany Danino kon me evenzeer bekoren, hetgeen ook gold voor Patrick Guns’ potloodtekeningen op papier I like Africa and Africa likes me.

Patrick-Guns.JPGPatrick Guns

Een aangename verrassing vond ik voorts het fijnzinnige werk van Bénédicte Deramaux (waterverf en potlood op papier) en van Johan Rham zaliger (zwierige tekeningen).

Deramaux.JPGBénédicte Deramaux

Johan-Rham.JPG

Johan Rham

De moeite van een bezoekje aan Anversville is alleen het werk van Alain Germoz, de 92-jarige nestor van de Antwerpse kunstenaarswereld, al waard. Er is een mooie collectie te zien van diens scromphales, schijnbaar achteloos aan het papier toevertrouwde ‘krabbels’.

Werk-Alain-Germoz.JPG

Alain Germoz

Anversville is beslist een verrijking voor Antwerpen, en Grafiek simpelweg een fijne expositie.

Bert BEVERS


Anversville (Contemporary Antiquary), Wolstraat 33, 2000 Antwerpen. Geopend op donderdag en zaterdag van 14.00 tot 18.00 uur. Grafiekis te zien tot 25 mei.

www.anversville.be

Partager cet article
Repost0
15 mai 2012 2 15 /05 /mai /2012 00:09
Partager cet article
Repost0
13 mai 2012 7 13 /05 /mai /2012 02:28

 

MiekeSfeer.JPG

Foto: Jan Scheirs

Veel belangstelling, donderdagavond 10 mei voor de presentatie van De vijand van binnen, de nieuwe roman van Mieke de Loof. Het welkomstwoord werd uitgesproken door door Ad van den Kieboom, redacteur De Geus.

AdKieboomKK.JPG

Foto: Kris Kenis

Dames en heren: een historische misdaadroman, de vierde in een reeks waarvan er nog drie op stapel staan en waarvan de laatste volgens de prognose rond 2019 zal verschijnen: is zoiets nog wel van deze tijd?

En welke psychologische verklaring is er te geven voor de verbetenheid waarmee de schrijfster zich in dit genre heeft vastgebeten?

Het antwoord op de eerste vraag is eenvoudig: goede literatuur (en daar reken ik het werk van Mieke onder) is tijdloos.

De oorzaak van de voorliefde voor het genre is wat lastiger bij de staart te pakken. Zonder in de voetsporen te willen treden van Sigmund Freud, in het de Loofiaanse Wenen van voor de Eerste Wereldoorlog vaak niet meer dan een wanhopige bijfiguur, durf ik hier toch te stellen dat we het moeten zoeken bij een trauma van de auteur.

Geachte aanwezigen, een van de eerste vragen die een auteur in gezelschap krijgt is de vraag naar het autobiografisch gehalte van zijn of haar boek. Behalve als het een historisch werk betreft.

Ik verdenk Mieke de Loof ervan dat ze mensen die in haar privé-leven willen roeren bij voorbaat die kans wilde ontnemen door voor het historische genre te kiezen. Maar daarin vergist Mevrouw de Loof, een vrouw die alles onder controle wil houden, zich deerlijk. In de Ignatz-romans laat ze zich in haar ziel kijken en geeft ze zich onbedoeld bloot.

Mieke de Loof, dames en heren, heeft een groot verlangen naar het wervelende, broeierige, van conflicten en klassentegenstellingen op haar grondvesten schuddende Wenen van bijna een eeuw geleden. Ze wil daar rondwandelen, concerten en voorstellingen bezoeken, kunst en kunstenaars bewonderen, actief lid zijn van een anarchistische cel, nachten doorzakken in SM-kelders, jeugdbendes aanvuren, het leven van een dubbelspionne leiden en jezuïeten het hoofd op hol brengen.

Dat laatste, beminde gelovigen, is natuurlijk eenvoudig terug te voeren op haar met rooms-socialistische saus overgoten jeugd in Aalst. Het huis van de De Loofs was een soort zoete inval voor intellectuele jezuïeten die daar regelmatig wereldse en geestelijke zaken onder het genot van sigaren en goede wijn bespraken. En de kleine Mieke hoorde het allemaal aan.

Haar vroeg ontwaakte fascinatie voor de mannelijkheid, voor de zinnelijkheid in en achter de jezuïet zien we in haar romans terug in de persoon van Ksaveri Ignatz.

Een sympathieke speurder, tevens psychiater, die voortdurend de grenzen dreigt te overschrijden die zijn jezuïetenorde voor hem getrokken heeft.

Mieke voelt meer dan sympathie voor haar hoofdpersonage. Ze heeft me wel eens verteld dat het haar fysiek pijn doet als ze Ksaveri Ignatz in moeilijke omstandigheden moet brengen of stevig moet laten afrossen wanneer het verhaal erom vraagt. Dat is geen medelijden, dat neigt naar liefde.

Als ik Miekes levenspartner René was, zou ik jaloers worden. Al was het maar omdat Ignatz in de martiale kunsten een niveau heeft bereikt waarvan René slechts kan dromen. Hoewel ik moet zeggen dat René op onnavolgbare wijze een knoop kan leggen in de band van zijn karatepak.

We dwalen af. Terug naar de hoofdzaak.

Om goed te maken wat Mieke Ignatz als schrijfster aandoet, heeft ze een romanpersonage gecreëerd die in haar naam beschermend naar hem kan optreden en tegelijkertijd de diepere gevoelens van Mieke voor haar jezuïet kan vertolken. Dat personage is de aristocratische, fijnbesnaarde, anarchistische en wondermooie Elisabeth. Mieke is Elisabeth of zou haar tenminste willen zijn. Elisabeth houdt in De vijand van binnen nog afstand, al is het flirten niet van de lucht en springen de vonken regelmatig over. Mijn voorspelling is dat in een volgende roman zo’n vonk in het kruitvat Ignatz terecht komt, waarna de arme jezuïet die nu seksueel bij voortduring implodeert, eindelijk explodeert. Ik kan, net als u, bijna niet wachten op het machtige vuurwerk dat Mieke de Loof zo zorgvuldig aan het voorbereiden is.

Ook voor het feit dat Mieke voor het spannende genre heeft gekozen, is een Freudiaanse verklaring. Haar pacifisme moet simpelweg door gewelddadige fantasieën worden gecompenseerd.

Net zo goed als er platonische liefde bestaat, is er platonische misdaad.

En Mieke bedrijft de platonische misdaad met het fanatisme van een zelfmoordterrorist. Ze zet er alles voor opzij en ze is bereid om bij elk boek weer een stap te nemen die de kwaliteit van de stijl of het plot verder brengt.

Ook in dit boek is zo’n stap gezet. Voor de Gouden Strop die op 31 mei wordt uitgereikt heeft De Geus dit jaar twee titels bij de vijf genomineerden: De vriend van Charles den Tex en Een zomer zonder slaap van Bram Dehouck. Ik hoop dat volgend jaar De vijand van binnen meedingt naar de Nederlandse prijs voor de beste misdaadroman.

Over de inhoud van het boek ga ik niets zeggen.

Mieke is klaar.

De lezer is nu aan zet.

En mij rest niets anders dan jou, Mieke, te feliciteren met De vijand van binnen.


Mieke de Loof vond het prettig na maanden eenzame opsluiting in het prachtige kader van de Galerie De Zwarte Panter, tussen de schitterende schilderijen van Ysbrant – een leerling van Oskar Kokoschka – door zo veel schoonheid, welwillendheid, vriendschap en warmte omringd te zijn.

MiekeLeest.jpg

Foto: Jan Scheirs

Vorige keer, bij de presentatie van Wrede schoonheid, bood De Geus me de kans om ‘Blauw Gras’ en Betty Mellaerts uit te nodigen. Nu ben ik heel blij dat Patricia Beysens met haar begeleider Frans Vercruysse dit feest mogen opluisteren.

Waarom Patricia Beysens? In juni 2010, toen ik aan De vijand van binnen begon, was er nog geen sprake van Arabische revoltes, Indignados of Occupy-beweging en tóch wist ik dat het gewelddadig neerslaan van de hongerrevolte in Wenen op 17 september 1911, de navel van mijn nieuwe misdaadroman zou worden. Al heel snel dacht ik aan Patricia omdat de liederen die zij op zo’n bezielde manier brengt heel nauw aansluiten bij de thematiek van De vijand van binnen: sociaal onrecht en de manieren om daarop te reageren.

Voor wie Patricia Beysens en haar begeleider Frank Vercruysse nog niet kent, stel ik hen even voor. Patricia is een veelzijdig kunstenaar. Ze schildert en musiceert. Haar schilderijen hebben hier nog in De Zwarte Panter gehangen en op muzikaal vlak werkte ze samen met diverse groepen. Ze bracht uiteenlopende genres zoals Middeleeuwse- en Renaissanceliederen, Indische muziek, Ragtime, Jazz, Klezmer en Sefardische liederen. Een paar jaar geleden hoorde ik haar voor het eerst toen ze op een aangrijpende wijze Duitse liederen van Brecht en Eisler vertolkte. Ik was meteen verkocht, zoals ze dat in het schoon Vlaams zeggen. Niet moeilijk, weet ik nu. Ze verdiept zich al 31 jaar in het genre van het Duitse expressionistische chanson. Jarenlange research, workshops bij niemand minder dan Gisela May en persoonlijke contacten met schrijvers en componisten maakten haar tot dé specialist van een genre waarin de componist zich ten dienste stelt van de tekst. Teksten die, zeker in deze crisistijd, brandend actueel zijn en die, in de vermomming van scherts en satire een vlijmscherpe aanklacht zijn tegen een onrechtvaardig systeem.

PatriciaKK.JPGPatricia Beysens (foto: Kris Kenis)

Pianist.jpg

Frank Vercruysse (foto: Jan Scheirs)

Frank Vercruysse werkte samen met internationaal gerenommeerde docenten en choreografen en schreef muziek, scenario’s, dialogen en liedteksten voor dans en theater. Sinds 1987 – vijfentwintig jaar dus al – is hij de vaste pianist, verbonden aan het Patricia Beysens Ensemble.

Patricia en ik hebben geen drie, zoals op de uitnodiging staat, maar vier Duitse liederen uit haar repertoire gekozen. Ze zal die op haar eigen, onnavolgbare manier in het Nederlands toelichten. Voor diegenen die achteraf, als herinnering, de Duitse teksten met de Nederlandse vertaling willen meenemen, kan dat. Ze liggen naast de boeken op de stand van De Groene Waterman. De Nederlandse vertaling heeft geen enkele literaire pretentie en is alleen maar bedoeld als verduidelijking. We hebben ook bewust gekozen om de teksten niet vooraf uit te delen. Geef je gewoon over en laat je – met Patricia als gids – meevoeren naar het land van het Duitse chanson.


Patricia Beysens zong Die Notbremse van Friedrich Holländer, Und endlich van Peter Altenberg en Hans Eisler, Die Kirschenballade van Heinz Kahlau en Gerhard Folkerts, en Geld van H. von Fortenbach en Edmund Nick.


In haar slotwoord dankte Mieke de Loof Patricia en Frank voor 'de geweldige vertolking', die trouwens door het publiek bijzonder gesmaakt werd. Zij was ook vol lof over het team van uitgeverij De Geus die in tijden van crisis, in tijden waarin de boekensector het zo moeilijk heeft, toch blijft waken over kwaliteit, de auteur centraal stelt en het zakelijke en het artistieke op de best mogelijke manier weten te verzoenen. Tot slot las ze twee korte fragmenten uit De vijand van binnen, kwestie van enkele personages alvast indirect te belichten.


Tussen het publiek o.m.: Henrik Barends, Peter Bastiaensen, Monique van Beek, Ineke van den Bergen, Mia Boels, Toni Coppers, Rik van Daele, Bram Dehouck, Hilde Keteleer, Jan Kraal, Jo Meers, Philippe Meers, Anneke Pijnappel, Jean-Pierre Rondas, Karel Segers, Walter Soethoudt, Lucia en Jean-Jacques Tamba, Sander van Vlerken, Catherine Willems. Het CDR was vertegenwoordigd door Kris Kenis en Jan Scheirs.

Fotoreportage op:

https://www.facebook.com/media/set/?set=a.10150829025831843.408232.550296842&type=1&l=173b719bfb

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche