Jef Meert (uitreiking van de Herman J.Claeys-prijs, 12 mei 2011)
In het jaar 1969, één jaar na de mei-revolte en vijf jaar na Provo, organiseerde een stelletje nitwits uit Grobbendonk en omstreken, verenigd in het door henzelf als 'polemisch' ondertitelde blaadje Heibel (je verzint het toch niet), een manifestatie in het Kursaal van Oostende onder de door henzelf bedachte slogan 'Gebalde vuisten in het Kursaal' een manifestatie van wat toen 'protestdichters' heetten. Ikzelf, als meer in beslag genomen dan gepubliceerde jonge dichter, was er samen met Herman J. Claeys ook te gast. We spraken af dit kleffe gedoe niet zomaar te laten gebeuren, namen met nog enkele kompanen na vijf minuten inleidend gelul van de organisatoren, de micro’s en podia in beslag en riepen deze met veel poeha aangekondigde 'protestavond' uit tot non-event en verlakkerij. Wat wij toen zagen als een constructieve bijdrage tot een geslaagde protest-avond in een zo naar bourgeois-riekende locatie, werd door de inrichters, het Kempense humoristische duo Depeuter & Hannelore, geheel anders ervaren. Zij belden prompt de politie om de protesterende dichters op hun protestfeestje te laten arresteren. Aldus gebeurde, en gekneveld en geboeid werd het trio contestanten van de contestatie afgevoerd naar de voorgereden politiecombo. Uiteraard werd Herman het hardst aangepakt. Na de toenmalige geplogenheden en intimidatie, inclusief cursaalverbod, mochten we beschikken.
Weer in Brussel aangekomen kochten we op de vroegmarkt een puntzak kersen en schreven meteen een verslag aan een tafeltje in café 'De Appel' onder de titel 'Het is kwalijk kersen eten met protesterende dichters'. We brachten dit collectieve werkstuk naar de krant Het Laatste Nieuws, waar toen nog de geest van Jan Walravens hing en ons stuk meteen in de editie van de volgende dag de geschiedenis inging.
Dit is wellicht het beeld dat het meest van Herman Claeys beklijft, dat van de eeuwige contestant, ook de contestant van de contestatie zelf, van de pamflettair wiens legendarische stencilmachine elke dag een nieuw persbericht tegen een of ander onrecht de wereld inspuwde. De Free Press Bookshop was vanaf zijn oprichting in 1967 een leerschool voor een hele generatie, de Dolle Mol een absolute vrijhaven van de anarchie en een bron van duizenden ideeën en projecten. Herman was in dit alles een spilfiguur, maar als auteur bleef hij in die glory-days op de achtergrond.
Hij was nochtans in 1963 gedebuteerd met de vrij conventionele dichtbundel Als zoveel Schelpdieren en publiceerde eind de jaren zestig twee romans, Steen en Het Geluid, maar zijn literaire werk maakte veel minder ophef dan zijn performances, zijn poetry-in-action en zijn alomtegenwoordigheid bij acties, manifestasties en evenementen. Op de Poëziemarkt van Wetteren in 1967 maakte hij voor het eerst 'krijtgedichten' , waaarbij alle stoepen omheen de markt één doorlopend eendags-gedicht vormden. Deze idee hield hij aan en perfectionneerde hij tot het monumentale proporties kreeg.
Zijn poëtische teksten werden door hem gekalkt, gedeclameerd en als pamflet uitgedeeld. Publiceren wou hij ze niet, toch niet in traditionele vorm, als verzamelbundel, hoe vaak ik het hem ook voorstelde –voor mij, als uitgever, een uiterst frustrerende discussie- tot we het uiteindelijk eens werden over een vorm: een ringmap, waarbij de koper ook een abonnement kreeg op nieuwe, aangepaste versies en de verplichting aanging de vorige versies ook daadwerkelijk door nieuwe te vervangen. Een unieke uitgave zou het geworden zijn. Helaas, het is er niet van gekomen.
Maar er is ook een andere Herman Claeys, de taalvirtuoos, de getalenteerde polemist en de filoloog. Als medewerker aan woordenboeken zoals de Kramer’s, was hij taalinformant uit Vlaanderen, waarbij hij een voortdurende strijd voerde tegen het vroeger zo bekende asterisk achter elk woord of elke uitdrukking die als Zuid-Nederlands (of erger nog 'Vlaams') en dus foutief werd beoordeeld door zijn Amsterdamse uitgevers. Deze strijd heeft hij gewonnen. Wie durft er nu nog typische zinswendingen uit Claus, Dimitri Verhulst, Erwin Mortier of Tom Lanoye als fout Nederlands beschouwen ? De Nederlandse recensent die dit nu nog aandurft wordt ter plekke in Groningen gejonast en met pek en veren overgoten.
Claeys won nog meer onderdelen van zijn eigen taalstrijd: als polemist debuteerde hij in een befaamd nummer van het tijdschrift Mep uit 1965, geheel en uitsluitend gewijd aan de toen veel gelauwerde en hoog geprezen auteur Maurits Roelants.
Roelants ging door als de pionier van de psychologische roman in Vlaanderen, was redacteur van het tijdschrift Podium samen met Ter Braak en Du Perron en zijn boeken stonden op de verplichte lectuurlijsten van de Vlaamse middelbare scholen, vooral hooggeprezen voor hun onberispelijke taalgebruik. Elke medewerker aan het Roelants-nummer van Mep zou één facet van diens reputatie met de grond gelijk maken, door een regelrechte aanval op Roelant’s bekendste roman Komen en Gaan. Claeys koos uiteraard voor Roelant’s zogenaamde hoogstaande taalgebruik, en deed dit door een aantal zinnen uit het werk te lichten, die grondig te bekijken en taalkundig te ontleden, op een voor hem typerende, hilarische manier. Zo stond in het openingshoofdstuk de zin 'Om twaalf uur stipt dronk Paul Spawater'. Beide laatste woorden hadden een hoofdletter. Deze flagrante fout werd door Claeys deskundig aangepakt. Hij ging ervan uit dat Paul Spawater een in de roman nieuw opgevoerd personage was, dat elke dag, om twaalf uur stipt dronk. Om twaalf uur stipt ? Dan moest het wel om een alcoholicus gaan. En waarom deze bizarre mededeling in dit stadium van de roman ? Op die manier vond hij in het totaal 59 flagrante fouten in dit zogenaamde meesterwerk van de Vlaamse letteren. Vooral dat aspect van de kritiek zat Maurits Roelants hoog, zodanig zelfs, dat hij er werkelijk ziek van werd en kort daarna stierf. Intimi van Roelants beweerden dat hij tot op zijn sterfbed over deze 'laffe aanval' op zijn werk bleef oprispen. Dit maakte van Herman Claeys, die tevoren al in De Standaard een literaire gangster was genoemd, meteen ook, en ik citeer Gazet van Antwerpen uit die tijd 'een literaire moordenaar'.
De relatie tussen Herman J. Claeys en de zorgvuldige maar vooral speelse omgang met taal zal iedereen duidelijk zijn die hem persoonlijk kende. Zijn verhouding met poëzie was ambigu, maar niet minder betrokken. Hij had een grondige hekel aan poëtisch geknutsel en oncorrecte zinsbouw in gedichten, nutteloos weglaten van interpunctie en al even nutteloze neologismen of zogenaamde poëtische vrijheden. Tevens was hij een permanent en gedreven lezer van wat hijzelf goede gedichten vond. In zijn literaire nalatenschap werden een aantal korte gedichten ontdekt die gemakshalve tot de 'light verse' kunnen gerekend worden. Blijkbaar vond hij ze nog niet goed genoeg om ze te openbaren, hoewel intimi op de hoogte waren van zijn omgang met het werk van dichters als Drs P, Driek van Wissen en Jean-Pierre Rawie. Op zijn beste momenten haalt hij ook met verve hetzelfde niveau. Het zou zonde zijn deze gedichten niet op een blijvende manier te openbaren.
Dat er nu een Herman J. Claeys – poëzieprijs in het leven is geroepen, kon, voor wie slechts het meest mediatieke facet van dit genereuze en multi-getalenteerde fenomeen kennen, niet zozeer voor de hand liggen, ik hoop dat ik met deze korte toespraak iedereen ervan heb overtuigd dat dit verband een evidentie is – en trouwens ook een wens van Herman zelf.
Jef MEERT