(César aan het woord)
vertraag als een rivier die nooit de zee bereikt, een visser die geen vis eet
een sultan zonder kaftan, rattenvanger zonder kinderen, een pleintje
dat zonder bomen zit, deur zonder klink, tram nul – de zonnewind bemoeilijkt
het blussen van de vlammen in mijn hersenpan
een zilvermeeuw die schreeuwde
‘Het holle land was niet meer fijn maar deze stad heeft tering in de nering!’
ik riep: ‘Ooit was ik held van ’t vlooienspel, de Dromer van de Engelenpoort.
Ooit stond ik in het ware daglicht. Draaimolentje van De Moeite. Mooite!
Was handpop van een respectabele aap, vermicelli in de dagsoep.
Een moeder van een zondig melktandje – dat om pandoering vroeg – vond bij mij
de gulden windkliever voor de tata ta babbelkous, haar piepkenduik als
de karpersprong van Zwarte Piet. Slampamp hier zonder tondeldoos of veerkracht.’
ik kan geen muisjes meer bij u bestellen, o Jérôme, mijn speelgoedwinkel
zag weken weer geen kat – Edward De Tol schreef dit, het blijft mij maar bespoken:
de snelheid gaat de hoogte in en de gordijnen blijven toe en tot slot
we hebben niets gedaan vandaag, toch zijn we moe – en Hobbelpaard: gij zijt zot
een jongen jankte: ‘Wat, geen games?’ – de vader, grabbelton: ‘Ik eis een racebaan.
De oppervlakte is te klein… Goed voor drie hoeren. Of een nachtwinkeltje?’
zoek mijn roes op café, niet bang voor knekelman of ‘t blekkeren van de zeis
een tandwiel klokt nu digitaal terwijl de veer der wereld strakker opdraait
gespannen, opgeschroefd draait zij door; tingeltangel, wind mij af, spiraal, draai
finaal
Jérôme, gij zoete Muizenmaker, rek is uit de grrijze mmmuizen
ik pak mijn sneeuwkoffer, onsterfelijke vriend en letterllllussengod, want
mijn veer ssssspringt, losgeslagen, de veer van César is afgelopen, afge –
Peter HOLVOET-HANSSEN
© Stadsgedicht – buiten de oevers tredend – Antwerpen 2011.
Geïnspireerd door het taaluniversum van Pjeroo Roobjee.
Edward De Tol: vers van Edward Dekeyser.
Opgenomen in de (kort)film ‘De Veer van César’ van Minske van Wijk & Oscar Spierenburg.