Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
2 novembre 2013 6 02 /11 /novembre /2013 03:13

 

Bravo Bavo, Snelle Suspens-Schrijver,

Dames en Heren,


Ik heb altijd een warm gevoel als ik andermaal een nieuw boek van Bavo Dhooge in handen neem. Hij lijdt aan een verslavende ziekte. Die van Crohn. Schrijfcrohn. En hij is recht voor de raap. In een interview met Jeroen Beghin zegt hij: “Ik hou van pulp”. Ik ook. Bavo Dhooghe méént wat hij zegt, en hij handelt er naar. Hij schrijft sinds 2001, maar hij is gulzig: houdt voordrachten, maakte zijn eigen filmreeks Seven Awakenings in the Life of an Extra-Ordinary Man met Spielerei Films (de titel ook van zijn 21e thriller, een boek waarmee hij samen met nummer 20, Solo, zijn zelf opgezette afgrenzing doorbrak; de S is namelijk de 19e letter; maar elke orde is een verslaving, en bestaat alleen om ontregeld te worden), schrijft thrillers, SF, jeugdromans, griezelverhalen, de biografie van John Massis, een tennisboek, recensies voor Humo en Che, documentairefilm- en tv-scenario’s, wervende bedrijfsteksten en reclameslogans.

Dat laatste mag niemand verbazen: het leerde hem titels maken, het leerde hem in beelden te denken, en het leerde hem economisch om te springen met taal. En te ritselen. Zoals hij zelf bekent, heeft hij zijn eerste thrillers geschreven tijdens de werkuren bij een copywritersbureau, snel, sneller, snelst. Want in snel tempo, ik heb het nageteld op zijn webstek, heeft hij 80 – u hoort het goed - 80 werken afgeleverd op zo’n dertien jaar, Dhooge is de enige die Aster Berkhof in productie kan overtreffen. Eén ding moet erbij gezegd: niet àlle werken beginnen met een S. Er is er eentje bij dat vloekt met de rest: een filmisch avonturenverhaal, Het Geheim van Antarctica. Het had natuurlijk ook Het Suydtpoolgeheim kunnen heten, maar ik denk dat Dhooge bewust een sproet, een smet op zijn blanke serie wou hebben, want de absoluutheid, de perfectie is niet van deze wereld.

Dames en Heren, laat het u gezegd zijn: Bavo Dhooge is de Lucky Luke van het spannende boek, de man die sneller schrijft dan zijn schaduw. Anthony Horowitz indachtig: “Hoe sneller je schrijft, hoe vlotter de lezer leest”. Elmore Leonard indachtig: “Schrap alle passages die de lezer toch gaat overslaan”. Dat doet Dhooge. En zijn grote kracht berust op vier elementen: zijn blijvende fascinatie voor de ambachtelijke broodverteller; de beeldende uitvergrotingen van de B-film; de soberheid van dialoog en beschrijving, die Elmore Leonard hem heeft voorgedaan; en het besef dat maar één personage de moeite waard is: de man met vele gebreken.

In omgekeerde volgorde. De hoofdpersoon bij Bavo Dhooge is liefst een slonzige sul, niet onbegaafd, maar bepaald lui, en tuk op de nodige poen en vrouwen. Pat Somers was nog een heimatcliché, maar sinds de omschakeling naar zijn Amerikaanse thrillers, sinds Stiletto Libretto (2009), is dat laaglandse helemaal weggespoeld. In ijltempo heeft Dhooge zich een Amerikaans idioom, een Amerikaanse aanpak, een Amerikaanse setting eigen gemaakt. In de roman die wij vandaag bekronen, Santa Monica, is dat de Repoman, Jack Spark, Vietnamveteraan, buitenwipper, inbreker en schattenjager bij een Mormoonse vlerk van een handoplegger. En sloeber, met de tik dat er geregeld doden om hem heen vallen. Want gelukkig wordt de mens met de leeftijd slechter, en de schrijver beter. Maar niemand is helemaal zwart van inborst. Ook moordenaars hebben hun weke plekken, oplichter Roland Knox in Stiletto Libretto ziet zijn kinderen graag, Shappa Crane in Sioux Blues (2010) ruilt bloedwraak in voor verliefdheid, premiejager Buck Stone is niet gedreven door echte vaderhaat in Sunset Bay (2012). Alle sympatie dus voor de kleine straatboef, de belaagde underdog. De orde, dat zijn de speurders, de ordediensten, de rijken. De mensen, dat zijn de kleine luiden.

Soberheid begint maar te werken sinds Dhooge de kracht heeft ontdekt van het gedegen plot. Van de verhaalsgrammatica. Van de echte schrijftechnieken. Ik heb in een bespreking van Santa Monica Bavo Dhooge met het grootste respect de Hugo Raes van het hard boiled genre genoemd. Hard boiled vanwege de bewuste afwezigheid van morele standaarden of veroordeling. Hugo Raes omdat de ons pas ontvallen schrijver een grootmeester was in het kortverhaal, naar Angelsaksisch model. En mijn waardering is nog groter omdat Dhooge erin slaagt het kortverhaal evenwichtig uit te breiden tot een lopende roman, niet tot een rijtje aparte pointes.

De filmische onderlaag. Ik word week als ik Bavo Dhooge zijn bewondering hoor uiten voor Harry Stephen Keeler uit Chicago, broodschrijver bij Feds genade van meer dan 80 SF-pulps, een tijdje opgesloten in een zothuis. Zijn stijl is bizar, zijn dialogen scheldtirades, zijn inkortingen legendarisch. Dhooge noemt hem vertederd de Ed Wood van de letteren, maar de vergelijking met Roger Corman gaat beter op, misschien zelfs met Tim Burton (Mars Attacks !). Film leert ook visueel en elliptisch schrijven, concreet en met onvergetelijke quotes. Dhooge heeft het.

Ten slotte de ambachtelijkheid. Richtinggevend voor zijn eigen bescheiden aanvang is Stand-In (2009). Het is de parabel van Dhooges eigen ontwikkelingsgang. Jack Storm, emigrant en Olympisch kampioen, werkt zich op tot acteur van B-Westerns. Echo’s van Reagan, Johnny Weismüller of Schwarzenegger zijn niet ver weg. Alleen schopt Storm het niet zo ver. Hij gebruikt een stand-in voor zijn stunts, die bij de omschakeling van stomme naar geluidsfilm plots alle succes aantrekt en Storm overbodig maakt. Zelfmoord lijkt de enige uitweg om de verzekering op te lichten. Maar het loopt, natuurlijk, mis. Dat is uiteindelijk, net als in De Speler (2007) die filmrollen naspeelt, de hamvraag: wie ben ik? Ben ik wie de anderen van mij maken? Of ben ik mezelf? En wat wil dat zeggen? Die vraag, Dames en Heren, stelt Bavo Dhooge zich onophoudelijk.

Zo’n man moeten we koesteren. Zo’n schrijver gaat niet tobben, maar doorziet de betrekkelijkheid der dingen en de betrekkelijkheid van de mensen. Zijn personages zijn maar de verschillende facetten van dat inzicht. Dhooge is nog lang niet uitgeschreven. Wij doen er een schepje bovenop: Bavo had alle Nederlandstalige thrillerprijzen al gekregen. Zijn collectie krijgt nu haar sluitstuk, haar Crohnstuk: met de verdiende Knack Hercule Poirotprijs. Van harte gelukgewenst.

Lukas DE VOS

Partager cet article
Repost0
31 octobre 2013 4 31 /10 /octobre /2013 21:30

 

DhoogeSantaMonica

Op de openingsdag van de Boekenbeurs in Antwerpen kreeg Bavo Dhooge (°1973) vanmorgen voor zijn thriller Santa Monica (Houtekiet) de Hercule Poirotprijs 2013. Bavo Dhooge (bijgenaamd 'S-Express') kreeg in 2009 De Diamanten Kogel voor Stiletto Libretto (Manteau), ook genomineerd voor de Gouden Strop.

Eerder was al bekendgemaakt dat de oeuvreprijs ging naar Aster Berkhof (°1920). De publieksprijs, waarvoor men een maand lang kon stemmen op de Knack-website, ging naar Als alles duister wordt van Hilde Vandermeeren (°1970), de met vele prijzen overladen kinder- en jeugdboekenauteur.

Veel indruk lijkt dat niet maken op Walter Soethoudt,die op zijn lezenswaardige blog noteert:

'Ik zit te wachten op de nieuwe Patrick Conrad die er schijnt aan te komen in het voorjaar van 2014, om weer eens echt te kunnen genieten.'

http://waltersoethoudt.blogspot.be/

*

Na een 'zacht meningsverschil' van Conrad met De Bezige Bij Antwerpen, verschijnt zijn nieuwe thriller in het voorjaar bij Vrijdag: De onvoltooide romance van Ediapaso Gianovoltare. Ook Dhooge koos voor een overstap (althans wat zijn thrillers betreft), nl. van Manteau naar Houtekiet.

Heeft dit alles te maken met het serieus verlies in 2012 van WPG, waar o.m. Manteau en De Bezige Bij onder vallen? Volgens Frank Hellemans (Boeken.knack) “viel al op te vangen dat De Bezige Bij, de meest bekende dochter van WPG, boven haar stand leefde”...

WPG staat blijkbaar voor een diepgaande herstructurering. De kunstboektakken Ludion en Lido werden onlangs afgestoten en omgeruild voor de commerciële uitgeverij Drie van de Woenstijnvis-zender Vier dat BV-boeken uitgeeft als spinn off bij de succesuitzendingen van Vier, zoals 'De slimste mens'.

Johan de Koning, directeur-uitgever van WPG Uitgevers België is vanaf morgen ad interim verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van De Arbeiderspers / A.W. Bruna, ook al dochters van WPG.

Henri-Floris JESPERS

 

Over Bavo Dhooge, zie o.m. op deze blog:


http://mededelingen.over-blog.com/article-henri-floris-jespers-over-de-diamanten-kogel-2009-40048189.html



Partager cet article
Repost0
31 octobre 2013 4 31 /10 /octobre /2013 17:25

 

JulienSchoenaerts.jpg

De meest markante acteur van de twintigste eeuw uit de Nederlanden herrijst volgend jaar bij monde van Stan Lauryssens uit de dood in boekvorm. De vooral als thrillerschrijver bekend staande auteur wil het boek tevens omvormen tot monoloog, waarin de grootmeester zelf zijn verhaal doet.

stan_lauryssens6.jpg

Momenteel is Lauryssens al aan het peilen of een theater geïnteresseerd is in een productie ervan en vist in theatermiddens naar een acteur die de rol van Schoenaerts, met zijn typisch muzikale fluistertaal, kan spelen. Contact met de erven heeft hij nog niet gehad, verklaarde hij, maar vindt het niet nodig, daar het geen bewerking is van een voorstelling van Julien Schoenaerts. Het is een historisch verslag van de woeligste periode uit het leven van de acteur.

 

De reconstructie vangt aan begin 1970 met een productie in de voormalige KNS [nu Toneelhuis] van Koning Jan  [King John; William Shakespeare], met Julien Schoenaerts in de titelrol. Tijdens de repetities ontstaan er wrijvingen tussen een deel van de spelers en Schoenaerts, die de fluitist Cochius heeft meegebracht, om tijdens de werkpauzes ontspannende muziek voor hem te spelen. De KNS-directie verbant de fluitspeler naar de omliggende kroegen. De première verloopt zonder incidenten, maar enkele dagen later richt Schoenaerts zich tot het publiek, om te protesteren tegen wat hem en zijn vriend is aangedaan. De directie zet Schoenaerts aan de deur. Het is het begin van een zwerftocht door theaterland die tot het einde van zijn carrière als acteur zal duren.

 

Het ontslag leidt tot de beruchte monoloog De apologie van Socrates, die naast de verdedigingsrede van de filosoof moet beschouwd worden als een verantwoording van het gedrag van de acteur. Schoenaerts gaat zo op in zijn apologie dat de stoppen doorslaan. De sluimerende manisch-depressieve psychose breekt door en enkele malen belandt hij in de psychiatrische afdeling van het Antwerps Stuyvenbergziekenhuis.

 

De zakenman Aimé Proost zorgt ervoor dat Schoenaerts een eigen nest krijgt, het Ringtheater, tegenwoordig thuisbasis van totaalkunstenaar Jan Fabre. Op de première van de eerste productie, 11 januari 1973, daagt Schoenaerts niet op. De eerste voorstelling van Kasper  zal uiteindelijk doorgaan op 24 januari, en groeit uit tot een succes. De strubbelingen tussen de zakenman en de acteur leidt er echter toe dat het theater enkele weken later afbrandt. Schoenaerts is de hoofdverdachte, wordt gearresteerd, maar enkele dagen later vrijgelaten, wegens gebrek aan bewijs. Het dossier verkast naar ‘Oorzaak brand onbekend’.

 

De periode hierboven beschreven is de korte [!] inhoud van de roman met thrillerachtige allures. Lauryssen heeft, naar eigen zeggen, toegang gehad tot het juridisch dossier. Daarenboven heeft hij met heel wat betrokkenen gesproken die tot nieuwe gegevens hebben geleid. Of blijkt dat Schoenaerts de brandstichter was, iemand anders, of een technisch probleem de oorzaak is, wilde Stan Lauryssen niet zeggen. De onthulling is voorbehouden aan de lezer.

Het boek verschijnt bij Manteau, najaar 2014.

Guido LAUWAERT

Partager cet article
Repost0
30 octobre 2013 3 30 /10 /octobre /2013 18:00

 

Eindelijk het ultieme godsbewijs: vleermuizen verkiezen roomskatolieke kerktorens. Het origineel haalt het altijd van de kopie. Want protestantse, laat staan presbyteriaanse tempels, daar is een reukje aan. Kate Aney – niet te verwarren met de barrikadenwalkure van de BBC, Kate Adey – Kate Aney, een deskundige op het gebied van de fladderoren, heeft twaalf jaar lang de nestbevuiling van de Ierse vledermuis aan een grondig bolustisch onderzoek onderworpen. Haar besluiten liegen er niet om. De langoorvleermuis kiest zonder uitzondering voor vermolmde galmgaten en klokkentorens van katolieken kunne. De gladde vleermuis – nomen est omen – weigert de doopvont te passeren, en beperkt haar verblijf tot de Church of Ireland.

Daar zit heel wat lering in. Mijn wetenschappelijke scholing laat mij toe voor de vuist weg een vijftal gelijkwaardige theorieën te bedenken, die deze apartheid onder de vleermuizen dogmatisch rechtvaardigen. Daar is eerst de theorie van de memel. Memel, u kent de gaatjes in die oude, strooien kerkstoelen wel, memel vreet zich gangetjes in schotbalken en galmdeksels. Het effect is wonderbaarlijk. Het hout droogt zienderogen uit, dankzij de toenemende verluchting die de memel inbrengt. Dat ambachtelijk fijnzinnig geschoolde kevertje vormt een ideale habitat, zoals wij geleerden plegen te zeggen, voor de hangpotigen. Vleermuizen horen daartoe, omdat ze anders op hun kop moeten staan. Nu haken zij zich gewoontjes vast in het geperforeerde oppervlak van het houten gebinte, en genieten zo van een welverdiende dagrust.

Even aantrekkelijk is de theorie – toegegeven, iets wijsgeriger, maar niet minder godgeleerd onderbouwd – om de vermolming te duiden als attribuut van het goddelijke. Rust roest, zegt de volkswijsheid, en dat beseffen, met hun fijnbesnaard radarsysteem, de vleermuizen als eersten. Kerken verschralen, de uitloop is zelden zo groot geweest, ook en vooral in Ierland waar zelfs een abortuswet is goedgekeurd zonder dat een koning zich daarvoor buitenspel liet zetten. Nu goed, Ierland heeft geen koning, maar de redenering behoudt ten volle haar geldigheid. Vermolming dooradert de hele schepping, van laag tot hoog, van het stoffelijke – dat is toch het hout van de bomen – tot het spirituele. De vleermuis speelt daarin enkel de boodschapper van het Hogere, zij maant als het ware de gelovige dat zijn overtuiging verblekende is. De vleermuis is de lakmoesproef van religieuze standvastigheid. Hoe meer vleermuizen, hoe meer aftakeling van het leerstelsel.

Hier doet een derde opvatting zijn intrede. Kijken wij even naar de diersoort zelve. Onder de zowat 875 chiroptera die onze wereld rijk is, onderscheiden de langoren zich door een grotere gevoeligheid voor verheven geluiden. In dezen is de derde teorie tegengesteld tot, maar tegelijk complementair met de vorige. Waar hoort u nog hoogtonige gezangen van Gregoriaanse inspiratie ? Toch niet in de voorzang van de dominee ? Wel in het hoogkoor van de gotische gewelven die het oksaal overspannen. De diepe bastonen soepel gekoppeld aan de efebische hypertonen spitsen de gevoelige vleermuis toe op het wezen der harmonie, de Pythagoreïsche Harmonie der Sferen. Die is enkel te vinden in roomskatolieke potgrond, vooral als op de voorplecht van het schip, van kruiskoor tot transept, Strauss’ Die Fledermaus wordt opgevoerd. Want de ware kerk is de enige en echte erfgenaam van het platonisch-duale stelsel, wat Laestadius ook mag beweren. Dat stelsel heeft zich vrijwel manicheïstisch voortgeplant in de verlossingscultuur, zo eigen aan het kristelijk idioom. Waar simpele zielen de duif zien, kopje omlaag, hoort eigenlijk de vleermuis te hangen.

Een morbiede opvatting is gelanceerd door mijn Roemeense collega Stefanescu van het Vampirologisch Instituut (VârcolacInstituție) in Cluj. Hij heeft, met veel bronnenmateriaal en oude perkamenten, gnostische overleveringen en een herontdekt palimpsest van rabbi Löw getoetst aan vergelijkende skeletkunde tussen de eidolon helvum (in mensentaal de palmvleerhond) en de Nijlroezet (rosetta aegypticus), en aangetoond dat de wrede verhalen van Vlad de Spietser (Vlad Ţepeş) geen mythe zijn. Vlad was een bloedhond, zeer zeker, maar geen hond in de dogachtige betekenis van het woord. Nee, het gaat wel degelijk om de echte vleerhond, de kalong of pteropus. Enig geloof in metempsychose en reïncarnatie mag u niet vreemd zijn, maar als u zover bent, dan is het makkelijk Stefanescu’s reconstructie te volgen van de weg die Vlad, beter bekend als de weerwolf of Graaf Drakula (Drăculea), aflegde vanuit Cluj langs Oradea naar Hamburg en IJmuiden om, en zo naar Londen en van daaruit over Aberystwyth naar Dublin. Het werd zijn uitvalsbasis. De vampier heeft zich onopvallend verspreid als ware hij een cultdier. En dat is hij ook. Zijn voorkeur voor het duistere van het kristelijk geloof heeft hij nooit weggestoken. Het kwade zoekt altijd het nest van het goede. Waar wijwater, wierook en vuur het kwade kunnen uitroken en verteren, is ook de vleeshond aanwezig. In een steriele omgeving als een anglicaanse tempel of een calvinistisch witgekalkte loods hoort hij niet thuis. Daar is geen strijd denkbeeldig, daar is geen eeuwige herhaling van de titanenstrijd tussen Rafaël en Lucifer meer denkbaar. Collega Stefanescu heeft daar een sterk punt.

Een laatste versie ten slotte, en die ben ik het meest genegen, wijst op de verstening van afsplitsingen. Want: waar zitten de gladde vleermuizen ? De Myotis of de Molossidae hangen klef te kleven aan de kieren van verbrokkeld arduin, zij haten het hout dat des verlossers draagvlak was. Zij zijn fake. Zij zijn vals. Zij zijn ijdel, als de stenen zelve. Hout laat zich in alle standen plaatsen, krom, verweerd, gebogen, schuin, rechtop. Stenen muren moeten zich laten dwingen door vormgevende panelen. Boogogieven zijn maar een lamentabele imitatie van eerlijk, uitgedroogd leven, het gespierde hout dat door de eeuwen heen zijn laatste sappen prijsgeeft aan het uitspansel, den Heer ten love.

Nogmaals, het origineel is altijd duurzamer. De echte vleermuis weet zijn wijk te kiezen. In het heerlijk muffe gebinte van balk en kardeel, verstorven tussen klepperende duiven en krassende raven. In een klinisch afgeborsteld geheel als de stenen tempel, vastgelegd afdruksel van het wáre heiligdom, kunnen alleen de verworpenen der vleermuizen hun tehuis vinden. Als de Grote Beving aanbreekt, zullen de schellen u van de ogen vallen. Stenen staketsels verworden dan tot puin. Houten torens daarentegen bewegen als het leven zelf. Vleermuizen wijzen ons daarin de enige weg. Omhoog ! Ad coelum ! Ten hemelwaarts ! AMDG ! De doorgrondelijke studie van Kate Aney is méér dan een traktaat. Het zijn de woorden van de Heer zelf, voor het volk vertaald.

Lukas DE VOS

Partager cet article
Repost0
29 octobre 2013 2 29 /10 /octobre /2013 17:18

20101013 joke van leeuwen1a

 

De winnaar van de AKO Literatuurprijs is dit jaar de reeds vaak gelauwerde gewezen stadsdichter van Antwerpen Joke van Leeuwen (°1952). De schrijfster krijgt de prijs voor haar boek Feest van het begin (Querido).Van Leeuwen heeft een bedrag van 50.000 euro gewonnen en een sculptuur van kunstenaar Eugène Peters.

Juryvoorzitter Patrick Janssens maakte eind vorige maand de titels van de zes boeken bekend die kans maakten op de prijs. Naast Feest van het begin van Van Leeuwen waren dat:

Martin Bossenbroek - De Boerenoorlog (Athenaeum-Polak & Van Gennep)
Jan Brokken -
De vergelding (Atlas Contact)
Wouter Godijn -
Hoe ik een beroemde Nederlander werd (Atlas Contact)
Ilja Leonard Pfeijffer -
La Superba (De Arbeiderspers)
Allard Schröder -
De dode arm (De Bezige Bij)

Partager cet article
Repost0
28 octobre 2013 1 28 /10 /octobre /2013 21:40

  Stefan Hertmans (foto Bert Bevers)Foto:Bert Bevers

Een uiterst liefdevolle reconstructie van het leven van zijn grootvader. Die schreef Stefan Hertmans met Oorlog en terpentijn. Zijn opa, die een virtuoos kopiist was, wijdde hem in in de geheimen van oude materialen en preparaten die door de schilders sinds de renaissance werden gebruikt en doorgegeven. Leerde zijn kleinzoon goed kijken. Ook leerde hij hem schermen. Urbain Joseph Emile Martien, zoals Hertmans’ grootvader heette, had die kunst zelf onder de knie gekregen op de militaire school.

Enkele maanden voor zijn dood in 1981 (hij was toen negentig) schonk hij zijn kleinzoon de schriften waarin hij ‘in zijn weergaloze vooroorlogse handschrift’ zijn herinneringen aan zijn jeugd in een Gentse volkswijk, aan zijn geliefde vader (de kerkenschilder Franciscus Martien) en moeder Céline en zijn ervaringen in de Groote Oorlog had opgetekend.

Decennia lang bewaarde Hertmans die vooraleer hij ze ging bestuderen. Uit die memoires metselde hij nu een monument voor zijn grootvader. Het is een prachtig boek geworden, dat een ragfijn beeld biedt van een verdwenen wereld. Het is bij momenten ook een waarlijk ontroerende roman. Op twee momenten rolden me effectief de tranen over de wangen, hetgeen me zelden overkomt bij proza.

Vooral de passage waarin Urbain Martien, in Liverpool (waar zíjn vader Franciscus ooit een jaar lang werkte als kerkenschilder) herstellend van een van zijn oorlogswonden, in een kerkje ergens achteraf ontdekt dat zijn vader daar niet alleen zichzelf in een wandschildering had verwerkt maar ook hém, zijn zoon, is waarlijk betoverend.

De gruwelen van de loopgravenoorlog worden in dit boek niet voor het eerst beschreven. We kennen die ook uit bijvoorbeeld Goodbye To All That van Robert Graves en In Stahlgewittern van Ernst Jünger. En uit vele andere memoires en geschiedenisboeken. Zelf verkende ik de streek rond de IJzer ook uitgebreid, zelfs per boot. Urbains herinneringen worden daardoor nog indrukwekkender. Uiteraard weet wie de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog een beetje kent dat de opmars van de Duitsers een halt werd toegeroepen aan de IJzer, waardoor Bachten de Kupe vrij (maar zwaar gebombardeerd) België bleef. Karel Cogge zette na de Slag om de IJzer in Nieuwpoort de sluizen open waardoor de Duitsers ineens met een onoverkomelijke rivier te maken kregen. Tot zover de harde historische gegevens. Dankzij Stefan Hertmans en de herinneringen van Urbain Martien krijgen die er een bijzonder perspectief bij:

“’s Nachts kwam op de rivier een vlot geluidloos langs drijven, waarop grote kisten munitie stonden. We hadden geen idee hoe het tot bij ons was geraakt. Wat we echter de volgende ochtend in de schemer voor ons zagen, sloeg iedereen in de benen: een massa honden, konijnen, katten, wezels, bunzingen en ratten kwam, de snuiten net boven de waterlijn, als een onwerelds leger de rivier overzwemmen, met hun gevoelige snuiten talloze driehoeken trekkend in het gladzwarte wateroppervlak; de sluizen in Nieuwpoort waren opengezet en tot in Stuivekenskerke, Pervijze, Tervaete en Schoorbakke liep het land geleidelijk onder water [….].”

Wat een surrealistische maar ondanks de gruwelijke omstandigheden langs de rivier toch ook haast poëtische scène.

Zeer duidelijk wordt ook hier hoe sergeant-majoor Urbain Martien (vuurkruiser en drievuldig drager van het ereteken van de Leopoldsorde, waarvan eenmaal het Kruis met drie palmen en eenmaal de Kroonorde met één palm, verder het Ridderkruis voor uitzonderlijke verdienste, de militaire decoratie met streep, het Oorlogskruis met drie palmen en twee leeuwen en de IJzermedaille in de kleur van de Leopoldsorde) en de vele andere Vlaamse soldaten werden geminacht door de Franstalige officieren. Martien werd door zijn meerderen ook consequent Marsjèn genoemd.

Zijn militair pensioen bleef minimaal omdat hij voor zijn oorlogsverdiensten nooit een hogere graad dan die van eerste sergeant-majoor had gekregen:

Dat heeft hem met bitterheid vervuld; alle Waalse sergeanten, zo beweerde hij, waren bevorderd tot luitenant vanwege hun verdiensten, zelfs zijn eigen Vlaamse schoonbroer David Ghys, omdat die in Wallonië woonde, een man die volgens hem zelfs niet werd gewond; hij echter, ondanks zijn eretekens en zijn kwetsuren (hij sprak soms van een vierde en zelfs vijfde verwonding, waarover hij niets vermeldt in zijn memoires), bleef sergeant, ‘zoals zo vele Vlaamse jongens’.”

Zijn ridderorde bleek, zo merkte een hem welgevallige officier, zelfs een vervalsing omdat de commandant Delrue het echte ereteken wellicht verduisterde. Dju toch, je zou van minder flamingant worden….

Hertmans schetst ook hoe het zijn grootvader na de oorlog is vergaan, in meeslepende hoofdstukken waarin hij verschillende ontdekkingen doet over enkele doeken die zijn grootvader schilderde. De auteur is voor Oorlog en terpentijn de vele plaatsen gaan bezoeken die expliciet in de memoires worden vermeld. Dikwijls resteert daar slechts een vermoeden van hoe het er in het begin van de twintigste eeuw uit moet hebben gezien.

Wat me opvalt is dat Hertmans, net als zijn familie toch doordrenkt van het katholicisme, in het bedevaartsoord Lourdes-Oostakker mijmert bij ‘de vele gedenkplaten voor dat Palestijnse meisje dat tweeduizend jaar geleden zonder menselijke zaadvlek zwanger is geworden’. Daarmee houdt hij jammer genoeg het wijdverbreide misverstand in stand dat de onbevlekte ontvangenis een zwangerschap zonder mannelijke tussenkomst zou zijn, terwijl die betekent dat Maria als enige mens ooit geboren is zonder zonden, zelfs zonder de erfzonde. Maar dit terzijde. Oorlog en terpentijn is een juweel van een roman, van een man die ook als dichter zijn sporen reeds ruimschoots verdiende (ik ben nadat ik het boek uit had onmiddellijk weer wat van zijn dichtbundels uit de kast gaan pakken)

Tot slot twee kleine bemerkingen ten behoeve van volgende drukken (die ik Hertmans van harte gun). In het colofon wordt het op bladzijde 72 afgedrukte portret van de grote componist Peter Benoit het portret van Jan Benoit door Jan Van Beers genoemd. En op bladzijde 63 beschrijft Hertmans een door zijn grootvader beschilderde steen:

 

“Op de vlakke bovenkant heeft mijn grootvader bij thuiskomst van zijn reis een folkloristisch tafereeltje geschilderd: een man en een vrouwtje in donkere kleren, met op de achtergrond opdoemende heuvels, de zee, een kinderlijk zeilbootje. Eronder heeft hij in licht beverige zwarte hoofdletters, met een dun penseel gezet: Rapallo.”

Op bladzijde 67 staat een afbeelding van de steen in kwestie, en Rapallo staat (ik bestudeerde haar zorgvuldig met de loep) toch echt rechtsbóven de afbeelding, en niet eronder.

Bert BEVERS

Hertmans.jpg

Stefan HERTMANS, Oorlog en terpentijn, Amsterdam, De Bezige Bij, 2013, 333 p.,19,90 € .ISBN 9 789023 476719

Partager cet article
Repost0
25 octobre 2013 5 25 /10 /octobre /2013 07:40

 

Stefan-Heulot--foto-Bert-Bevers-.JPG

Foto: Bert Bevers


Zie: www.detafelvan1.blogspot.com

Partager cet article
Repost0
23 octobre 2013 3 23 /10 /octobre /2013 18:00

 

Wie mij kent noemt mij doorgaans aardig. Wie mij beter kent, ziet ook een kwalijke kant, en noemt mij aardig maar kwaad. Kwaadaardig. Dat komt, ik ben zo grootgeworden. In de verveloze streek van dagloners, ploegbazen, handlangers en peiboeren, ging iedereen dood. Aan longoedeem van de Alfit of de Eternit. Aan stoflong op den Ijzeren en het kooksfabriek. Aan bloedvergiftiging van het vijverwater uit de visputten van Jefke en Felix. Aan drank. Vooral. Er waren meer kroegen dan duivenmelkers. Remi en Marie, ik zie ze elke maanloze nacht nog, blazend en piepend, hun kromme gang huiswaarts gaan onder het vale licht van een peertje dat amper de macadam bescheen, en hun onvaste stap tot begankenis verhief.

 

Ik heb er ook nooit bij stilgestaan dat schel geroepen groeten als: “Hee, smeerlap” of “Hoi, vetzak”, geen gangbare gewoonten waren buiten de dorpsgrenzen. Ik ben er ook nooit aan gewend geraakt. Aan die buitendorpsgrenzen. De jongste zoon van de bakker, die high was, maar dat bestond in die tijd niet, hij had vitessepillekens gepakt, klom in zijn blote de Brug der Zuchten op, en balanceerde huiveringwekkend op de stalen balken waar de toen nog rijkswachters-te-fiets hem niet dierven af te halen. Het was gewone buitenissigheid. De oudste van Borms die met zijn moto een argeloos oudje van de weg maaide, het hoorde erbij. De behanger-meubelmaker die vroeg in de ochtend bastaardjes maakte bij de moeder van mijn eerste lief, ik heb het met enig gemelijk gegrinnik later, veel later vernomen.

 

Ik heb ze allemaal zien doodgaan. Met liefde zien doodgaan, want ik hou van die rauwe, onbezonnen, platvloerse, hondsbrutale, schimmige mensen waarmee ik ben opgegroeid. Wier graven vandaag gerooid zijn. Wier namen zijn uitgewist. Wier geneugten met de vogelpik verdwenen zijn. En wier taal ik uitbraak, wanneer ik kwaad word.

 

Ik heb ze nog hun kinderen, hun veel te veel kinderen, zien afschuren in een basseng, ik heb nog drama’s zien gebeuren, van kleffe kappers, van broertjes verzopen in een wijwaterput, van een bril zo heftig stukgebokst (wie droeg er in godsnaam een bril ?) dat de scherven in de oogbal staken, lang voor ik het woord drama leerde kennen. Ik heb nog als snotneus sigaretten gerookt in de gelegen (en er een halve dag beurs van gelegen), ik heb nog autootjes gepikt op een foorkraam (en een toek tegen mijn bakkes gekregen van de forsgebouwde eigenares), ik riep ‘kakker’ in de klas toen een leraar minachtend mijn manchetknopen die ik voor amber hield als ‘nakker’ afdeed (en hield er een striemende oorveeg aan over), ik heb – helaas vergeefs – geprobeerd een trein te doen ontsporen en een blaasorgel te versmachten.

 

Ik was, in luttele woorden, een eenvoudige jongen. Van eenvoudige komaf. Die werd aangepakt zoals alle eenvoudige jongens van voor de Expo. Met kruisbeeld en verdoemenis, met meppen en stampen, met verstolen drankjes en gesmoorde eierdooiers uit een gebraden kip. Toen er nog braambessen groeiden langs de holle wegen. Wittebuikelaars in de tuin stonden. Coloradokevers knabbelden aan het loof. Schoolmeesters met kriekneus even zwaar doorwogen aan de ton als aan het harmonium. Iemand na jaren terugkwam na (de wellicht gerechtvaardigde) moord op haar man, die even onbehouwen en bruut was als alle anderen. Rabarber bij de messing groeide. De stoomfluit voor de schafttijd en het bronzen gebonk van de klokken de dagen indeelden. Veronica en de Big L het geneuzel van Rex Gildo en ‘Coeur Blessé’ in de lappenmand zwiepten. Een neger een neger heette. En de heidense wijk van staalarbeiders gewoon Moskou was. Tijden waarin kwaad zijn als slecht bloed werd meegegeven. En steevast uitliep op een straatgevecht, een knokpartij, een dronkemansruzie met stukgeslagen glazen en beitels en gedores. Toen was een zelfgerolde nog heel gewoon. Of was een pijp een pijp.

 

Kwaad bloed is het brandmerk van de verschoppeling. Etiquette, goede manieren, het hoorde bij de andere wereld. Die van streken, van maniertjes, van nuffige burgerwijfjes die achter hun slagroom een soort gallisch ophoestten, en geloken neerkeken op de diensters die ze zelf in dienst hadden. Gaan dienen bij de rijke families, het was een driedubbele vloek voor de patsers wie de tap nader was dan de reverence. Ze hadden gewoon het geld nodig, maar spraken er nooit over met hun maten, niet over naaimasjienes, niet over weegbreethee, niet over witte schortjes, niet over porto. Alleen elixir d’Anvers op nieuwjaarsdag, bij Garmisch-Partenkirchen. Beleefdheid is een luxe bedacht door salonkruiers. Het voorrecht van de speiers op de transen van de cijnsmaatschappij.

 

Ik ben zo niet grootgebracht. Gebracht is zelfs een zwaar woord. Gewoon gegroeid, spreek met twee woorden (“Ja, voddevent”), je slaat het geld uit onze zakken met al dat studeren, ook de koning moet de pot op, de pastoren zalven zichzelven. Weerzin, dat werd ingepompt. Afkeer. Hoon. Uitgespuwd. Niet van onze soort. Jaren van vernedering, generaties van vernedering, doorgespeend. Alambiek van haat en berusting.

 

Ik ben de droesem, de neerslag van een verwasemend wereldbeeld. Maar waarin ik de spraak van mijn kindsheid bewaard heb. Vloeken. Schelden. Haten. Schuwen. En de warmte van de ruwe wereld der ongeletterden. De letteren zijn gekomen, de ruwheid is, goddank (die wij niet erkennen), gebleven. Die schurende droogte in de mond. Een gerafelde tong vol aftjes. En de onbeschaamde fierheid om de eigen ruiten in te slaan, gewoon uit koppige koppigheid. Een ode aan “niks te verliezen, en toch vrank”. Onbeschaamdheid is het arbeidskruis eerste klas.

Lukas DE VOS

Partager cet article
Repost0
20 octobre 2013 7 20 /10 /octobre /2013 01:58

 

een-volle-Minard.jpg

Gent, vrijdagavond. Veel belangstelling voor de presentatie van De Bruiden, de nieuwe bundel, tevens bloemlezing, van Roel Richelieu Van Londersele. Ruim 200 aanwezigen, en toch blijft de Minardschouwburg de intimiteit van een boudoir behouden.

Sylvie Marie en Charles Ducal lazen een paar gedichten uit de bundel, gevolgd door een gedicht uit eigen korf. Gitarist Juan de Granero speelde twee tango's, en toen was het de beurt aan Lies van Gasse. Lies af en Delphine Lecompte op. Na haar passage opnieuw muziek. Katrien Van Zeir en haar vaste muzikanten, geparkeerd in parking Bramble and Rose. Heel mooie covers wisselt ze af met eigen songs in het Engels.

guido-lauwaert2.jpg

Dan was het de beurt aan Guido Lauwaert om de combi bundel en bloemlezing open te snijden en de inhoud ervan toe lichten. Zijn gedreven laudatio stond hier al te lezen vrijdagavond te lezen:

http://mededelingen.over-blog.com/article-guido-lauwaert-over-roel-richelieu-van-londersele-120649852.html

 

roel-richelieu-v-l.jpg

Tot slot kwam Roel Richelieu Van Londersele aan het woord, een bekwame voordrager wiens tempo en tonaliteit de toeschouwer tot aandachtig luisteren dwingt.

Foto's: (c) Keoon

Partager cet article
Repost0
19 octobre 2013 6 19 /10 /octobre /2013 05:43

 

2013september-6437.JPG

Vrijdagavond, in De Zwarte Panter te Antwerpen, leidde Peter Holvoet-Hanssen (°1960) op de hem geheel onnavolgbare wijze de nieuwe bundel in van Lucienne Stassaert (°1936).

Zie de blog van 30 september:

http://mededelingen.over-blog.com/article-lucienne-stassaert-nieuwe-bundel-120342927.html

Lucienne Stassaert las enkele gedichten sober maar niet minder beklijvend voor. Anouck Ganzevoort heeft een drietal gedichten op muziek gezet, die ze in primeur overtuigend zong, waarbij haar prestatie niet overmatig gediend werd door de akoestiek van de voormalige kapel – maar dat is echt geen nieuws voor de trouwe bezoekers. Tot slot overhandigde uitgever Leo Peeraer de eerste exemplaren.

Nabloei.jpg

2013september-6434.JPG

Onder de aandachtige aanwezigen: Eddy Ausloos, Maris Bayar, Vera Alexander Beerten, Bert Bevers, Luc Boudens, René Broens, Jan Van Broeckhoven, Leen Van Dijck, Richard Foqué, Régine Ganzevoort, Jules Gilles, Renée Van Hekken, Henri-Floris Jespers, Kris Kenis, Carine Lampens, Pruts Lantsoght, Mieke De Loof, Roger Nupie, Tony Rombouts, Walter Soethoudt, Bart Stouten, Ingrid Vander Veken, Gert Vingeroets, Frank De Vos en Rudy Witse.

Lucienne STASSAERT, Nabloei, Leuven, Uitgeverij P, 2013, 45 p., 15 €.

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche