In de Protestantse kerk Museum, Koninklijke kapel te Brussel, waren gisteren vrienden uit binnen- en buitenland ingetogen verenigd om in alle intimiteit afscheid te nemen van Luc Neuhuys (25 september 1926 – 12 december 2011).
In zijn getuigenis citeerde Thierry Neuhuys een gedicht van Paul Neuhuys (1897-1984) uit La Draisienne de l'Incroyable:
Il est naturel de mourir
la mort s'explique par l'usure.
Claire, Lucs ontroerde dochter, wees onder meer op de overtuiging van haar vader dat “Tout le mystère du monde est dans les nombres”.
Henri-Floris Jespers voerde het woord in het Nederlands:
Vijftien, zestien jaar lang werkten we samen, zagen we elkaar haast elke week.
Vandaag neem ik eerbiedig afscheid van een vriend in de volle betekenis des woords, een broeder in de geest.
Rechtvaardigheid, rechtzinnigheid, rechtlijnigheid.
Rechtvaardigheid als overeenstemming met ethische inzichten.
Rechtzinnigheid in de betekenis van onwankelbaar trouw aan die beginselen.
Rechtlijnigheid in de strikte naleving van die dwingende uitgangspunten, in denken en gedrag, in woord en daad.
Zelfverzekerd in zijn overtuigingen, koesterde Luc Neuhuys de gave der prille verwondering.
Naargelang van de omstandigheden kon hij onverzettelijk of meegaand zijn. Van beide impulsen heeft hij, zoals wij allen, willens nillens de voordelen en de nadelen ten volle ervaren.
We zagen elkaar vooral bij mij thuis, bezochten ook samen tentoonstellingen in Antwerpen, Brussel, Kemzeke, Parijs, Amsterdam, Utrecht en Otterlo.
Luc was intellectueel alert en nieuwsgierig. We raadpleegden Griekse en Latijnse teksten van de Schrift, de Dialogen van Plato en de Enneaden van Plotinus. Samen met Thierry hield hij trouwens in Antwerpen een opgemerkte lezing over de kunst van het vertalen. Hij was gefascineerd door Simon Stevin die in de XVIde eeuw Nederlandse termen bedacht voor wetenschappelijke begrippen, zoals evenaar, evenredigheid, kegelsnede, loodrecht, middellijn, raaklijn of wijsbegeerte.
Zonder wiskunde te vergeten, etymologisch de kunst van het weten. Luc was immers gefascineerd door de getallen (getal is etymologisch verwant met taal en tellen), vooral dan de priemgetallen die op hun plaats staan in de oneindige rij natuurlijke getallen, zoals allemaal tussen twee ingeklemd, maar verder uit elkaar dan de andere. Tussen twee priemgetallen staat immers altijd minstens één even getal dat ze belet elkaar echt te raken. Zo spraken we over de verbluffende roman La solitudine dei numeri primi (De eenzaamheid van de priemgetallen, 2008) van de jonge fysicus Paolo Giordano (°1982) .
Hoofdpersonage is Mattia, een wiskundig genie, maar ongeschikt voor het leven, die over de priemgetallen filosofeert.
'Het zijn argwanende, eenzame getallen en daarom vond Mattia ze prachtig. Soms dacht hij dat ze per ongeluk in die rij waren terechtgekomen, dat ze erin vastzaten als pareltjes in een parelsnoer. Maar op andere momenten vermoedde hij dat ook zij misschien net zo hadden willen zijn als de andere, gewone getallen, maar dat ze daar om de een of andere reden niet toe in staat waren.'
Misschien geldt dit ook voor Luc die zich bleef toeleggen op het vastleggen van enige regelmaat in de volgorde van de priemgetallen, “een mysterie waarin de geest wellicht nooit zal doordringen”, schreef in de XVIIIde eeuw Leonhard Euler, een van de belangrijkste mathematici allertijden.
Tot een paar dagen voor zijn overlijden was Luc enthousiast overtuigd dat hij een glimp van dat stralend mysterie opgevangen had.
Wat er ook van zij, nu blijft ons nog geloof, hoop en liefde, “deze drie: doch de meeste van deze is de liefde” – “agapè” in het Grieks, “caritas” in het Latijn. (Corinthiërs, 13, 13). Immers:
De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen teniet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal teniet gedaan worden.
Want wij kennen ten deele, en wij profeteren ten deele.
Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten deele is, gedaan worden.
[…]
Want wij zien nu door eenen spieghel in eene duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht ; nu ken ik ten deele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben. (Corinthiërs, 13, 8-12).
■