Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
19 octobre 2008 7 19 /10 /octobre /2008 19:46

De jury van de Knack Hercule Poirot-prijs heeft de nominaties voor de beste Vlaamse misdaadroman van 2008 bekendgemaakt.

Niets is ooit, Toni Coppers, Manteau
Pitbull, Deflo, Manteau
Kwelgeest, Kisling & Verhuyck, De Arbeiderspers
De engel met de zaag, Jan Lampo, Davidsfonds
De Shatila erfenis, Joris Tulkens, Houtekiet
Een bespreking van de vijf kanshebbers vindt u in Weekend Knack van woensdag 29 oktober.
De winnaar wordt bekendgemaakt op vrijdag 31 oktober om 11 uur tijdens de Boekenbeurs in Antwerpen (Oranje Zaal). Op die prijsuitreiking is ook het grote publiek welkom. De laureaat ontvangt een geldprijs van 5000 € en een gegraveerde Waterman-pen.

Partager cet article
Repost0
18 octobre 2008 6 18 /10 /octobre /2008 07:21


In december 1968 exposeerde Lily van Oost (1932-1997) als eerste in de nieuwe galerie De Zwarte Panter, op de hoek van de Oude Beurs en de Wisselstraat te Antwerpen. De opening werd “geheel in de sfeer van het jonge artistieke klimaat van de Scheldestad gehouden”, aldus Remi de Cnodder. Naast de inleiding van Paul Vaucaire (1918-1982)[1] werd er voor een muzikale omlijsting gezorgd door Wannes van de Velde en Flor Hermans.

In De Nieuwe Gazet onderstreepte Lode van Muylder dat Van Oost “weet wat schilderen is en dat is een niet te onderschatten kwaliteit”. De vlijtige en alomtegenwoordige criticus Remi de Cnodder (1919-1997) noteerde in Het Volk:

“De galerij De Zwarte Panter is een bescheiden ruimte, maar toch hebben de inrichters heel wat zorg besteed om er het kunstwerk onder behoorlijke voorwaarden voor te stellen, en zelfs waar de schilderijen van Van Oost felle kleuraccenten bevatten worden deze alleszins gaaf behouden in dit salon. Begrijpelijkerwijze leent de ruimte zich hier voornamelijk voor grafisch werk, omdat een keuze van schilderijen eerder te beperkt moet blijven. (…) Lily van Oost die als eerste exposante aan de beurt komt, bewijst hoe zij in haar kunst geleidelijk tot een zelfstandigheid komt. Zij weet thans heel wat meer uit de verfmaterie te halen, en ook haar vormgeving is persoonlijker en rijker geworden. Het is vooral emotie en droom die zij vermengt en waarbij de realiteit steeds verder van de uitbeelding komt te liggen. Onbetwistbaar is deze schilderes op de goede weg om een eigen artistieke wereld te scheppen.”

De naam van de, laten we zeggen kleurrijke voormalige zaak (die trouwens voor politionele aandacht zorgde…) werd gewoon overgenomen, omdat het toch maar om een voorlopig initiatief ging. Galeries komen en gaan, ook in Antwerpen. Niemand kon toen bevroeden dat De Zwarte Panter geschiedenis zou schrijven, ook initiatiefnemer Adriaan Raemdonck (°Pepingen, 16 oktober 1945) niet. Ik was aanwezig op de vernissage van Lily van Oost en kon ook niet voorspellen dat ik er nog tentoonstellingen van Albert Szukalski (1945-2000) en Wilfried Pas zou openen en vaker het woord zou voeren bij literaire manifestaties.

Dank zij de taaie inzet van Adriaan Raemdonck (en zijn bemiddelend talent, eigen aan de Weegschaal…) kan De Zwarte Panter nu na 40, jaar gehuldigd worden met een dubbeltentoonstelling. In de Koningin Fabiolazaal wordt een overzicht gebracht van de unieke zeefdrukaffiches en grafische edities van De Zwarte Panter (tot 30 november 2008), terwijl in het Museum Plantin-Moretus / Prentenkabinet kunsthistoricus Johan Pas een keuze toont uit het galeriearchief (vernissage op 29 oktober om 19 uur – tot 25 januari 2009).

HFJ

[1] Pseudoniem van Paul de Hasse, gewezen redactiesecretaris van Le Matin en journalist bij Le Soir. Paul Vaucaire was een doorgewinterde en schrandere kunstcriticus en literatuurkenner.

Partager cet article
Repost0
18 octobre 2008 6 18 /10 /octobre /2008 06:17

In een recente aflevering van Zuurvrij, het onvolprezen tijdschrift dat door het AMVC / Letterenhuis uitgegeven wordt, behandelde Gwennie Debergh een stuk geschiedenis: “Het Letterenhuis tijdens de Tweede Wereldoorlog”.

Het Museum van de Vlaamsche Letterkunde werd opgericht in 1933.

In 1945 kreeg de instelling de benaming Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven.

Met de nieuwe naam AMVC-Letterenhuis werd ervoor gekozen om de literatuur een centrale plaats te geven. Het Letterenhuis bewaart immers een unieke collectie literair erfgoed.

 

Naar aanleiding van 75 jaar AMVC/Letterenhuis verschijnt bij Meulenhoff / Manteau Lof van het stof van Dwennie Debergh. Het boek wordt feestelijk gepresenteerd op zaterdag 25 oktober om 14 uur in het AMVC / Letterenhuis, Minderbroedersstraat 22, 2000 Antwerpen.

Programma:

Welkomstwoord door Leen van Dijck (directeur AMVC-Letterenhuis)

Harold Polis (uitgever Meulenhoff | Manteau) gaat in gesprek met Jef Geeraerts, Xavier Roelens en Gwennie Debergh.

Literaire uitsmijter door Christophe Vekeman.

Aansluitend receptie.

U bent van harte welkom!

Graag uw bevestiging vóór 22 oktober via pers@standaarduitgeverij.be of tel. 03 285 73 28.

Partager cet article
Repost0
18 octobre 2008 6 18 /10 /octobre /2008 03:15

Joris Ivens’ vertaling van Hotel insomnia (1992) van Simic wordt op de Boekenbeurs te Antwerpen voorgesteld op 9 november om 12u30 in de gele zaal van Antwerp Expo. Bij diezelfde gelegenheid wordt ook Na de dood stond ik midden het leven. Kopstukken van de naoorlogse Poolse poëzie voorgesteld (zie mijn bericht van 10 september).

Charles Simic (°Belgrado, 1938) immigreerde in 1954 naar de VS. Hij debuteerde in 1967 en kreeg in 1990 de Pulitzer voor poëzie. In 1995 werd hij verkozen als lid van Amerikaanse Academie voor Kunsten en Letteren. In 2007 werd hij door James Billington, bibliothecaris van het Congress, geselecteerd als vijftiende Poet Laureate Consultant in Poetry (de Amerikaanse variante van de Britse Poet Laureate). Billington benadrukte

The range of Charles Simic's imagination is evident in his stunning and unusual imagery. He handles language with the skill of a master craftsman, yet his poems are easily accessible, often meditative and surprising. He has given us a rich body of highly organized poetry with shades of darkness and flashes of ironic humor.

Eveneens in 2007 kreeg hij van de Academy of American Poets de Wallace Stevens Award, goed voor 100.000 $.

Simic is professor emeritus in Engelse literatuur en creatief schrijven aan de Universiteit van New Hampshire.

*

Joris Ivens (°Diepenbeek, 1954) is een van die letterkundigen (een begrip dat dringend aan herwaardering toe is) die ver van de schijnwerpers belangrijke bijdragen leveren tot de bonae litterae. Hij publiceerde drie dichtbundels: Galerie De Taxus (Antwerpen, Manteau, 1987); Egyptisch zwart (Leuven, Leuvense Schrijversactie, 1993); Perkament/Testament (Leuven, P, 2001), Alles bij elkaar (Leuven, P, 2005). In 2008 viel Joris Iven ten prooi aan de meest moderne ontwikkelingen op het internet en publiceerde hij een e-book met gedichten in het Engels, in een vertaling van John Irons: Parchment, Testament. ( www.lulu.com/content/1892728 ).

Naast talrijke vertalingen in tijdschriften bracht hij in boekvorm poëzie van Nâzim Hikmet  (Turkse gedichten, Gent, Masereelfonds, 1982; De mooiste van Hikmet, Tielt / Amsterdam, Lannoo / Atlas, 2003), Tahar Ben Jelloun (De amandelbomen zijn aan hun verwondingen bezweken, Gent, Masereelfonds, 1981) en Sujata Bhatt (Naaktzwemmen in de geschiedenis. Een keuze uit haar gedichten, Leuven, P, 2006). In 2009 verschijnt een vertaling van de Amerikaanse auteur Raymond Carver (1938-1988), onder de titel Dun als balsahout.

Samen met zijn vriend H. Ter-Nedden bracht hij een bundel opstellen onder de titel Uit de bek van de hel. Schrijvers in Latijns-Amerika (Leuven, Kritak,1980).

Ivens’ toneelstuk De plicht van Pakowski (1991) werd in 1994 opgevoerd door het CampusToneel in Leuven. Een aantal monologen wachten nog op een creatie: De klacht van Lawino (2007), Over de schadelijkheid van tabak (een bewerking van de theatermonoloog van Anton Tsjechov) en De repliek van Ocol (2008).

Vertalingen en essays van Joris Ivens verschenen onder meer in: Bzzlletin, De Gids, De Revisor, Kreatief, Kruispunt, Kultuurleven, Nieuw Vlaams Tijdschrift, Nieuw Wereld Tijdschrift en Revolver.

 

Charles SIMIC, Hotel Slapeloosheid, Leuven, P, 2008, 96 p., 19 €.

HFJ

Partager cet article
Repost0
17 octobre 2008 5 17 /10 /octobre /2008 17:40

Dinsdag 28 oktober wordt de nieuwe roman van Suzanne Binnemans voorgesteld.

CC Colibrant, Deensestraat 6-7 te 2500 Lier, vanaf 20 uur.

Inleider: Yves van Durme.

Initiatiefnemer: literaire boekhandel Liber Mundi.

www.libermundi.be

Suzanne Binnemans (°1961, ps. van Martine Kennes) volgde een lerarenopleiding Nederlands, Engels en Duits, maar stapte na haar studie in het bedrijfsleven. Ze werkte in de personeelsadministratie en de marketing, maar ze verkoos een zelfstandige loopbaan als grafisch ontwerper en copywriter. Behalve romans publiceerde ze artikelen, verhalen en gedichten, voornamelijk in het literaire tijdschrift Gierik & NVT. Zij is bestuurslid van het PEN-centrum Vlaanderen en doceert proza en autobiografisch schrijven aan de Antwerpse SchrijversAcademie.

Binnemans debuteerde in 1988 met de roman De woorden van Elisabeth (Nioba) en werd meteen gewaardeerd voor haar eigen stijl: in vrij nuchtere bewoordingen en beschrijvingen zonder franje, creëert zij een kil decor waarin de meest intense gevoelens tot hun recht komen. Na de roman Trefwoord: Wraak! (Houtekiet, 1990) werd ze opgenomen in het fonds van uitgeverij In de Knipscheer: Scheidslijnen: dubbelroman (1988), Vertrekken (2003) en nu Prooi.

Centraal in haar werk staan sociale thema's als gebrek aan communicatie, relatieconflicten, afwijkend sociaal gedrag en isolement.

Suzanne BINNEMANS, Prooi, Haarlem, In de Knipscheer, 2008, 128 p., 14,50 €.

www.indeknipscheer.nl

Partager cet article
Repost0
16 octobre 2008 4 16 /10 /octobre /2008 14:03

Bob Mendes was van plan alleen in het weekend aanwezig te zijn op de Boekenbeurs om te signeren. Zo is het aangekondigd op de site van de BB. Op vraag van lezers die alleen tijdens de week kunnen komen heeft hij nu besloten zijn uurrooster aan te passen, en wel als volgt:

zaterdag 1 november van 14 tot 17u

zondag 2 november van 14 tot 17u

donderdag 6 november van 18 tot 20u

zaterdag 8 november van14 tot 17u

zondag 9 november van 14 tot 17u

maandag 10 november van 14 tot 17u

“Alle andere dagen zal ik me als naar gewoonte intensief bezig houden met het tijdverslindende schrijven (en golfspelen). Het leven is een feest. Toch?”, aldus Bob Mendes.

Partager cet article
Repost0
14 octobre 2008 2 14 /10 /octobre /2008 21:28

De Oostenrijkse psychoanalyticus Otto Gross, een in leven en werk wat excentrieke en controversiële persoonlijkheid, was in menig opzicht een voorloper. De wat marginale maar niet minder reële invloed van deze sleutelfiguur op de ideeëngeschiedenis wordt nog altijd al te vaak gebagatelliseerd. Hoe men er ook tegenover moge staan, zijn baanbrekende inzichten getuigen meestal van een ongemene revolutionaire frisheid en creativiteit.

In de tweewekelijkse Mededelingen van het CDR publiceerde ik twee jaar geleden een boeiend opstel van prof. em. dr. Piet Tommissen over “Het geval Otto Gross”, (Mededelingen, nr. 77, de dato 31 augustus 2006, pp. 2-4; nr. 78, de dato 18 september 2006, pp. 5-13). De papieren afleveringen zijn niet meer leverbaar. Op vraag van belangstellenden wordt het opstel van Piet Tommissen hier gepubliceerd. De talrijke voetnoten, die vaak nieuwe pistes aanreiken, werden om louter technische redenen weggelaten.

Henri-Floris JESPERS

 

 

V

Hurwitz houdt het voor onmogelijk een biografie van O.G. op chronologische grondslag te schrijven en koos voor de thematische aanpak.  Na me in het denken van O.G. verdiept te hebben, ben ik geneigd ‘onmogelijk’ door ‘bijzonder moeilijk’ te vervangen. Vandaar dat ik, in het belang van de lezer, leven en werk gescheiden behandel, zonder de interdependentie tussen beide te loochenen. Het is helaas geen sinecure het systeem waar O.G. voor geleefd en gestreden heeft en dat los staat van zijn louter medische bijdragen, zoals deze over de schizofrenie, te resumeren. Er kunnen fasen in de wordingsgeschiedenis van dat systeem worden aangetoond en het technisch karakter van menig onderdeel is een supplementaire moeilijkheid. Vandaar een noodoplossing: ik beperk me tot een paar kerngedachten die de richting van het denken (en streven!) van O.G. aangeven.

Welnu, aan de basis ligt de situatie die O.G. in het ouderlijke huis had leren kennen, te weten het samenleven van een dominerende vader en een, volgens hem, tot onderdanigheid gedoemde moeder. Reflexies over die familiale ervaring culmineerden in de overtuiging dat een neurose het gevolg is van een conflict tussen ‘het eigene’ en ‘het vreemde’, tussen de driften die in elk individu leven (de seksuele en de ego-driften, d.i. deze die gericht zijn op het behoud van de eigenheid, zeg maar de aangeboren aard) en de invloeden van buitenaf die het inwendig leven van het individu verstoren. Bijgevolg zijn b.v. normen (b.v. de kuisheid, de trouw) en instituties (b.v. het huwelijk, de familie) verantwoordelijk voor een geknevelde seksualiteit. Weg dus met de gangbare seksuele moraal, want om te genezen moeten neurotici seksuele immoralisten worden. Leve de orgie, de enige mogelijkheid om conflictvrij te kunnen leven.

In een volgende fase concludeerde O.G. tot het bestaan van algemenere conflicten: op het sociale vlak tussen patriarchaat en matriarchaat, op het wetenschappelijke vlak tussen natuur- en geesteswetenschappen, op religieus vlak tussen ‘mannelijk’ monotheïsme en de religies die aan vrouwelijke moeder- en liefdesgodinnen de centrale plaats toekennen. Hij was gewonnen voor het matriarchaat en wou de psychoanalyse van een natuur- in een geesteswetenschap omtoveren; qua religie sprak hem de Fenicische Astarte-cultus aan. Vervolgens construeerde O.G. een tegenstelling tussen twee totaal verschillende sociale typen: het patriarchale berustend op verdrag, autoriteit en morele concepties en tot uiting komende in familiale, bezits- en machtsverhoudingen, en het matriarchale berustend op de vrije omgang van de individuen met elkaar en zich openbarend in de ontstentenis van plichten en bindingen. Anders uitgedrukt: enerzijds het huwelijk, zijnde de incarnatie van een morele en via overeenkomst geregelde onderwerping der geslachten, anderzijds een hypermorele vrijheid qua betrekkingen tussen de geslachten.

Louter ten informatieven titel zij aangestipt dat O.G. nog andere typologieën gepresenteerd heeft. Bekend is vooral deze waarin onderscheiden wordt tussen twee categorieën van individuen die beide ‘ab’-normaal zijn omdat hun persoonlijkheid van die van de doorsnee stervelingen afwijkt: de door zijn vader vermaledijde minderwaardige en de geniale mensen. Het staat bij de geboorte geenszins vast of een minderwaardige dan wel een genie ter wereld is gekomen. Onnodig te zeggen dat O.G. zodoende tegenover de negatieve zienswijze van zijn vader een positieve kijk op de feiten plaatste. Er kan zelfs aangetoond worden dat C.G. Jung in dezelfde richting dacht toen hij introverte en extraverte typen onderscheidde.

Bachofens theorie voor O.G. van kapitaal belang geweest zijnde, moet ik ook haar een bondige parenthese samenvatten. De Zwitserse jurist deelde de culturele ontwikkeling van het mensdom in drie stadia in:

het tellurisch stadium: nomaden leefden van de jacht, kenden het huwelijk niet, pasten het recht van de sterkste toe;

het lunaire stadium: de landbouw kwam in zwang, de mens werd meer en meer een sedentair wezen, geordende sociale verhoudingen ontkiemden, de moedermoord werd als het zwaarste vergrijp aangevoeld;

het solaire stadium: de arbeidsverdeling zette zich door, het conjugaal vaderrecht en de idee van de individuele eigendom gingen overheersen.

De twee eerste stadia bestempelde Bachofen als matriarchaal, het derde als patriarchaal.

Zonderling genoeg beschrijft O.G. de door hem verhoopte ontwikkeling ten goede bij middel van drie in het boek Genesis ontleende bijbelse begrippen, nl. paradijs, zondeval en verlossing. Het paradijs, dat was de oertoestand, de era van het matriarchaat. De zondeval, dat was het einde van die era: de autoriteit van de liefde werd door de liefde voor de autoriteit vervangen; over de manier waarop dat in zijn werk is gegaan heeft O.G. een m.i. zwakke verklaring bedacht. De verlossing, dat is het ongedaan maken van de zondeval en de terugkeer naar het matriarchaat. O.G. zette aanvankelijk alles op het anarchisme om die verlossing te bewerkstelligen, doch geloofde helemaal op het einde van zijn leven, dat het in Rusland aan de macht gekomen communisme de klus ging klaren. Dat geloof werd gevoed door bepaalde maatregelen die in de Sovjet-Unie van kracht werden, o.m. de afschaffing van het huwelijk en de culturele revolutie (cf. de Proletkult). Hoe zou O.G. gereageerd hebben, mocht hij gezien hebben hoe vlug die maatregelen teruggeschroefd of ongedaan gemaakt werden? Zou hij ingezien hebben dat zijn systeem in een psycho-utopie moest uitmonden, de utopie van een hemel op aarde of, in de terminologie van Hurwitz, van een paradijszoeker? We kunnen die vragen stellen, moeten het antwoord uiteraard schuldig blijven. Daarom schakel ik naar een ander aspect van de denkontwikkeling van O.G. over.

Zelfs voortrekkers komen niet gelaarsd en gespoord ter wereld, doch bouwen voort op het werk van ouderen en/of ondergaan hun invloed, bewust of onbewust. Wat O.G. aanbelangt is alleszins voorzichtigheid geboden. Zo vernoemt hij in een enkele tekst twee keer Fournier en bedoelt telkens de Franse romantische socialist Charles Fourier (1772-1837), wat voor sommigen volstaat om beïnvloeding te suggereren! Gelukkig is twijfel uitgesloten in de gevallen Adler, Bachofen, Kropotkin, Friedrich Nietzsche (1844-1900) en enkele anderen. Over enkele gevallen is het laatste woord nog niet gesproken; ik denk o.m. aan de mij tot voor kort volkomen onbekende Russische wijsgeer Afrikan Alexandrovitch Spir (1837-1890), aan wie O.G. het antagonisme tussen het eigene en het vreemde zou ontleend hebben.

Zoals ik reeds liet verstaan heeft O.G. aardig wat interessante tijdgenoten in zijn ban gezogen, soms langdurig, soms kortstondig. Er zijn enkele twijfelgevallen, o.m. Robert Musil (1880-1942) en Ludwig Klages (1872-1946). Hoe dan ook, menige auteur voert hem onder een fictieve naam in een of meer zijner romans ten tonele: Johannes R. Becher (1891-1958) als Dr. Hoch (De Abschied, 1940), Max Brod als Dr. Askonas (Das große Wagnis, 1918), Blaise Cendrars als Dr. Raymond-la-Science (Moravagine, 1923), Leonard Frank (1882-1961) als Dr. Kreuz (Links wo das Herz ist, 1952), Franz Jung als Ernst Möller (Kameraden…, 1913) en als Paul (Opferung, 1916), Emil Szyttia (ps. van Adolf Schenk; 1886-1964) als Dr. Mager (Die Internationale der Außenseiter, 1955-56), Franz Werfel (1890-1945) als Dr. Gebhardt (Barbara oder Die Frömmigkeit, 1929), Franziska zu Reventlow (1871-1918) als Dr. Bauman (Der Geldkomplex, 1916), enz. Van hun kant hebben sommigen het over hem terloops of uitvoerig in hun autobiografie: E. Mühsam (Unpolitische Erinnerugen, 1961), Fr. Jung (Der Weg nach unten. Aufzeichnungen aus seiner großen Zeit, 1961), Karl Otten (1889-1963) (Wurzeln, 1963), Richard Seewald (1889-1976) (Der Mann von gegenüber, 1963). Eigenaardig genoegd oordeelden enkelen post festum denigrerend over O.G.; tot grote ontsteltenis van Kafka ging Werfel O.G. zelfs haten!

Via die – ik weet het – dorre opsomming hoop ik er de lezer te hebben van overtuigd dat O.G. niet de eerste de beste is geweest. Als curiosum weze nog vermeld dat hij zelfs in Das Kabinettt des Dokter Caligari, de expressionistische film van Robert Wiene (1881-1938) waarin de bekende actrice Lil Dagover (ps. Van Marta Seubert; 1998-1980) een hoofdrol speelt, present blijkt te zijn. Men kan zich afvragen of de studenten die in 1968 in Parijs de verbeelding aan de macht wilden brengen, niet onbewust bezig waren, ideeën van O.G. te herkauwen? Idem voor hun Duitse geestesgenoten, die zich op Wilhelm Reich (1897-1957) beriepen, de man die Freud niet wilde analyseren, wiens Sexpol een heure de gloire heeft gekend en die volgens sommigen bij O.G. aanknoopte. Wat er ook van zij, Reich en ook Georges Bataille (1897-1962) zijn frappante voorbeelden van – voorzichtig geformuleerd – met O.G. verwante zielen.

*

Toen ik me aan het schrijven van deze bijdrage zette, stond me als een geschikte titel deze van de Duitse TV-serie voor de geest, waarin privé-detective Matula de eerst viool speelt: Ein Fall für zwei. Waarschijnlijk staarde ik me blind op het conflict tussen vader en zoon Gross, meer bepaald op een intrigerende inconsistentie in het gedrag van O.G.: hij kon zijn vader niet luchten, maar had geen bezwaar noch tegen diens financiële steun noch tegen de bescherming die hij zijn zoon op grond van zijn reputatie minstens een keer geboden heeft. Naarmate ik vorderde zag ik in, dat het bedoelde conflict slechts een belangrijk onderdeel van mijn thema is en verving ik de attractieve titel door een andere, die beter de lading dekt en waar men meerdere kanten mee uit kan.

Wat de bijdrage als zodanig betreft moet ik erop attenderen dat ik gemeend heb twee zaken uit mijn exposé te mogen weren: gebeurtenissen waarover tegenstrijdige meningen circuleren (b.v. de mogelijke betrokkenheid van O.G. bij een smokkelaffaire die voor doel had de anarchistische kas te spijzen), en personen wier naam de lezer niets zegt tenzij men er toelichting bij verstrekt (en dan nog… ). Gezien de beperkte plaatsruimte diende bovendien aan talrijke (hoofdzakelijk bibliografische) voetnoten te worden verzaakt. Desondanks troost ik me met de quasi-zekerheid over een decennialang ten onrechte verwaarloosde utopist van formaat het minimum minimorum te hebben gezegd.

Prof. dr. Piet TOMMISSEN

Partager cet article
Repost0
14 octobre 2008 2 14 /10 /octobre /2008 21:23

De Oostenrijkse psychoanalyticus Otto Gross, een in leven en werk wat excentrieke en controversiële persoonlijkheid, was in menig opzicht een voorloper. De wat marginale maar niet minder reële invloed van deze sleutelfiguur op de ideeëngeschiedenis wordt nog altijd al te vaak gebagatelliseerd. Hoe men er ook tegenover moge staan, zijn baanbrekende inzichten getuigen meestal van een ongemene revolutionaire frisheid en creativiteit.

In de tweewekelijkse Mededelingen van het CDR publiceerde ik twee jaar geleden een boeiend opstel van prof. em. dr. Piet Tommissen over “Het geval Otto Gross”, (Mededelingen, nr. 77, de dato 31 augustus 2006, pp. 2-4; nr. 78, de dato 18 september 2006, pp. 5-13). De papieren afleveringen zijn niet meer leverbaar. Op vraag van belangstellenden wordt het opstel van Piet Tommissen hier gepubliceerd. De talrijke voetnoten, die vaak nieuwe pistes aanreiken, werden om louter technische redenen weggelaten.

Henri-Floris JESPERS

 

IV

Alvorens verder te gaan is het nuttig erop te wijzen dat, in weerwil van zijn psychische problemen, O.G. zich op geen enkel moment op seksueel onbetuigd gelaten heeft. Zo schonk hem de Zwitserse schrijfster Regina Ullmann (1884-1961), achteraf een ‘vriendin’ van de bekende dichter Rainer Maria (von) Rilke (1875-1926), in juli 1908 een dochter, Camilla (1908-2000), die als kinderoppasje haar brood heeft verdiend. Een topprestatie leverde hij in 1916 toen hij een relatie had met de drie zusters Kuh (die drie broers hadden, waarvan er een, Anton [1891-1941], als letterkundige een zekere faam genoot); een van hen, Marianne (1894-1948), schonk hem een dochter, Sophie (1916-2005), die in 1945 de Britse ex-soldaat en grafoloog Simon Templer (oorspronkelijke naam: Groshut; 1914-1991), huwde. Wat voor de reeds aangehaalde ‘avonturen’ met de zusters von Richthofen gold, gaat evenzeer voor deze (en andere) gevallen op: O.G. zette zijn theorie in daden om. Hij ging daarbij consequent tewerk, want voor zijn vrouw vond hij een Ersatz-echtgenoot in de persoon van zijn vriend Ernst Frick (1881-1956): het nieuwe koppel ging – om het in modern taalgebruik te zeggen – een Lat-relatie aan en kreeg drie dochters, waarvan de oudste, Eva Verena (1910-2005), op aandringen van O.G. met de familienaam Gross door het leven is gegaan.

Voor O.G. liep alles min of meer gesmeerd, tot hij anno 1910 eens te meer in Ascona opdook. Hij was vergezeld van Sophie Benz (1884-1911), de dochter van een Münchense professor, met wie hij al vier jaar samenleefde en die van hem een kind verwachtte. Deze kunstenares leed aan een psychose en maakte aan haar leven een einde door vergif in te nemen. Zat O.G. daar voor iets tussen? In de pers werd de link gelegd met het oudere geval Hattemers. Gevolg: de politie zocht O.G. wegens hulpverlening bij het plegen van zelfmoord. Deze koos het hazenpad en vond onderdak bij een bevriende advocaat in Mendisio (Italiaanstalig Zwitserland), die hem, na vader Gross’ akkoord bekomen te hebben, in de plaatselijke instelling voor depressieven en alcoholiekers liet interneren. Het bleef bij een summiere behandeling, want in juni 1911 werd O.G. ‘ontslagen’. Doch onmiddellijk meldde hij zich vrijwillig in de gelijkaardige Weense instelling, Am Steinhof, waar hij evenmin lang gebleven is.

Met vriend Mühsam had O.G. het plan opgevat, in Ascona een vrije hogeschool voor anarchisme op te richten, maar dat plan ging uiteindelijk niet door. Er weze en passant vermeld dat het niet uitgesloten is dat O.G. eerder – in Amsterdam of in Ascona? – met Peter Kropotkin (1842-1921), de bekende goeroe van een anarchistische stroming van het soft-type (cf. de leer van de wederzijdse hulp), had kennis gemaakt. Wat er ook van zij, het is niet duidelijk of het mislukt plan, gevoegd bij de politionele dreiging, er O.G. heeft toe aangezet zich in 1913 naar Berlijn te begeven. In ieder geval sloot hij zich daar bij de revolutionaire groep Aktion van Franz Pfemfert (1879-1954) aan en schreef voor haar gelijknamig weekblad enkele merkwaardige bijdragen. Ik geloof niet dat men mag zeggen dat hij op expressionistische auteurs en schilders een stempel heeft gedrukt, maar hij heeft er wel een paar sterk beïnvloed; de grote uitzondering was Ludwig Rubiner (1881-1920), die zijn revolutionair credo tot tweemaal toe op de korrel nam (verwijt: de psychoanalyse is een techniek en de psychoanalytici moeten binnen de muren van hun kliniek blijven; men denke aan Freuds hoger aangehaalde uitspraak) en hem tot het schrijven van tegenartikels noopte.

Schone liedjes duren nooit lang. Hoe het in zijn werk is gegaan, d.i. of vader Gross er voor iets heeft tussen gezeten, weten we niet precies, maar vast staat dat O.G. in november werd aangehouden, uit Pruisen verbannen en onder politiebewaking naar de grens gebracht, alwaar Oostenrijkse ambtenaren klaar stonden om hem in het krankzinnigengesticht Tulln bij Wenen af te leveren. Vader Gross, die tot dan toe zijn zoon financieel bijgestaan en hem voor zijn bestwil ontwenningskuren aangeraden of verplicht had ze te ondergaan, nam de kans waar om zijn z.i. geestesgestoorde telg onder curatele te laten stellen. Gerechtelijke instanties gaven hem gelijk en stelden hem als voogd aan.

Tegen dat alles kwam, onder impuls van o.m. de vrienden Mühsam en Franz Jung en – wat hem tot zeer strekt – contrahent Rubiner, een internationale campagne op gang; in talrijke bladen (ook Franse) werd door auteurs en kunstenaars (onder hen de Franse letterkundigen Blaise Cendrars [ps. Van Frédéric-Louis Sauser; 1887-1961] en – uitermate belangrijk – Guillaume Apollinaire [eig. Guillaume Kostrowitzky; 1880-1919]) tegen de als willekeurig bestempelde arrestatie en haar gevolgen geprotesteerd. De in Wenen gevestigde Akademische Verband für Literatur und Musik liet een pamflet drukken en er 10.000 exemplaren van verspreiden. Er werd een gewelddadige bevrijdingspoging gevreesd en O.G. belandde in het Silezische krankzinnigengesticht Troppau, dat hij begin juli 1914 mocht verlaten. Overigens eindigde de protestactie in mineur, omdat O.G. zijn internering in een brief aan het college voor curatelen legitimeerde.

Gedurende W.O. I werkte hij als arts in verschillende militaire hospitalen en kon zijn gedeserteerde vriend Franz Jung een ontlastend attest bezorgen. Uit de oorlogsperiode zijn drie gebeurtenissen vermeldenswaard: (a) vader Gross stierf in december 1915 en liet een weduwe en een erfenisprobleem achter; (b) in juli 1917 troffen O.G., Kafka en Max Brod (1884-1968) zich in Praag; (c) O.G. vulde een aflevering van het door Franz Jung in Berlijn opgerichte tijdschriftje Die freie Straße. In oktober 1918 dook O.G. opnieuw in Berlijn op en trok in bij het echtpaar Franz Jung. Na de gebeurtenissen in Rusland na 1917 werd hij afgekeurd om in de prille Sovjetunie te gaan helpen bij de bestrijding van epidemieën, en moest aan de Hongaarse grens rechtsomkeert maken, omdat admiraal Miklós von Horthy (1868-1957) net een einde had gemaakt aan het communistisch bewind van Béla Ku[h]n (1886-1938) dat welgeteld 133 dagen had geduurd.

Tussendoor publiceerde O.G. in tijdschriften zoals Sowjet (Wenen) en Die Erde (Berlijn) een paar fundamentele teksten, o.m. over het probleem van het parlementarisme, waaruit blijkt dat hij zijn  ‘psychoanalytisch anarchisme’ nog verstrakt had. Dit keer beïnvloedde O.G. een paar Berlijnse dadaïsten, o.m. Raoul Hausmann (1886-1971) en de kunstenares Hannah Höch (1889-1978). Doch langzaam maar zeker ging het met hem bergafwaarts: armoede was troef, cocaïne en morfine kostten geld dat hij niet bezat en zijn gestel geraakte almaar meer ondermijnd. Na een woelige discussie met vrienden die hem weigerden drugs te bezorgen, werd O.G. in een steegje in comateuze toestand gevonden en naar het sanatorium van Pankow gebracht. Te laat: hij overleed aan een met ondervoeding (belangrijk om weten: O.G. was van kindsbeen af vegetariër) gepaard gaande longinfectie en werd – o ironie van het noodlot – op een joods kerkhof begraven… Een paar uitzonderingen niet te na gesproken lieten de Duitse kranten verstrek gaan, d.i. ze vertikten het een necrologisch artikel te brengen.

 

Partager cet article
Repost0
14 octobre 2008 2 14 /10 /octobre /2008 21:16

De Oostenrijkse psychoanalyticus Otto Gross, een in leven en werk wat excentrieke en controversiële persoonlijkheid, was in menig opzicht een voorloper. De wat marginale maar niet minder reële invloed van deze sleutelfiguur op de ideeëngeschiedenis wordt nog altijd al te vaak gebagatelliseerd. Hoe men er ook tegenover moge staan, zijn baanbrekende inzichten getuigen meestal van een ongemene revolutionaire frisheid en creativiteit.

In de tweewekelijkse Mededelingen van het CDR publiceerde ik twee jaar geleden een boeiend opstel van prof. em. dr. Piet Tommissen over “Het geval Otto Gross”, (Mededelingen, nr. 77, de dato 31 augustus 2006, pp. 2-4; nr. 78, de dato 18 september 2006, pp. 5-13). De papieren afleveringen zijn niet meer leverbaar. Op vraag van belangstellenden wordt het opstel van Piet Tommissen hier gepubliceerd. De talrijke voetnoten, die vaak nieuwe pistes aanreiken, werden om louter technische redenen weggelaten.

Henri-Floris JESPERS

*

Men kan zich vergissen, ja zelfs schromelijk vergissen. Zo was ik enige tijd geleden begonnen documentatie te verzamelen met de bedoeling de vruchtbaarheid van het begrip ‘culturele groeipool’ voor de ideeëngeschiedenis aan te tonen. Iemand die zeker in dat betoog thuishoort, leek me Otto Gross (1877-1920) [voortaan: O.G.] Doch, zo vroeg ik me af, wie heeft in Vlaanderen al over die even zonderlinge als belangrijke man gehoord? Groot was dan ook mijn verbazing toen ik, bij het overlopen van de deelnemerslijst van het vierde internationaal O.G.-colloquium (Graz, 2003) op de naam “Mieke de Loof, Antwerpen” stiet. Ik herinnerde me in deze Mededelingen (2de jg., nr. 34, 26 oktober 2004, p. 10) te hebben gelezen dat anno 2004 een zekere Mieke de Loof (°1951) met haar boek Duivels offer de zevende Hercule Poirot-prijs in de wacht had gesleept. Bovendien viel me een interview te binnen, waarin verklapt werd dat deze dame sociologie en filosofie gestudeerd en sterk uiteenlopende beroepen uitgeoefend heeft.

Het had heel wat voeten in de aarde alvorens me het adres van mevr. De Loof kon meegedeeld worden. Toen ik er eindelijk over beschikte heb ik meteen mijn stoute schoenen aangetrokken en haar een brief gestuurd. En jawel, zij heeft aan dat O.G.-colloquium deelgenomen en in haar eersteling duikt O.G. op! In haar antwoord vertelde ze, een zevendelige cyclus op stapel te hebben staan: elk dezer misdaadromans speelt zich gedurende de periode 1913-19 in het decadente Wenen af; de hoofdpersonages zijn dezelfde maar spelen telkens een andere historische rol. De lectuur van Duivels offer bevestigde mijn vermoeden dat een nieuw genre detective-stories in de maak is, misschien onder invloed van In naam van de roos (1980) van de Italiaanse linguïst en hoogleraar Umberto Eco (°1932). Ik dacht aan De Rembrandtcode van de Nederlanders Dick van den Heuvel en Simon de Waal; ook aan Gib jedem seinen eigenen Tod van de Oostenrijker Veit Heinichen (°1957), de eerste van een reeks die zich allemaal in Triest afspeelt. Inmiddels spreekt men van de ‘roman policier érudit’.

En nu kom ik eindelijk ter zake. Welnu, de psychoanalyse in het algemeen en haar godfather Sigmund Freud (1856-1939) in het bijzonder, liggen momenteel onder vuur. Het is niet de eerste keer dat zulks gebeurt. Freud had van meetaf met dissidenten af te rekenen; Alfred Adler (1870-1937) en Carl Gustav Jung (1875-1961) zijn de meest bekende. Ook O.G. ontpopte zich als een renegaat, maar hij kreeg de rekening gepresenteerd: in het psychoanalytische milieu werden hij en zijn ideeën stante pede – en met succes – naar het verdomhoekje verwezen, volgens vermetele kenners omdat hij geen Jood was. Doch ook buiten dat milieu waren ze beide snel taboe. Waarom? Ernstige vorsers brengen een en ander in verband in verband met de door de Duitse tijdgenoten betoonde aversie voor het leven dat O.G. geleid heeft én voor zijn tegen hun normen en waarden indruisende revolutionaire opvattingen. Volgens mij dateerde die wrevel uit de tijd (circa 1910) dat in sociaal-democratische organen van leer getrokken werd tegen de aanval van O.G. op de familie – onder meer door de invloedrijke linkse cultuurfilosoof Gustav Landauer (1870-1919), die zelfs de joodse denker Martin Buber (1878-1965) in de discussie betrok.

Wat er verder ook van zij, het furore makende opus van Martin Green (°1927) over de gezusters Von Richthofen heeft beslist de (her-)ontdekking van deze merkwaardige man in de hand gewerkt. Voor zover ik kan beoordelen, volgde evenwel de echte doorbraak pas na de publicatie van het baanbrekende opus van de Zwitserse geneesheer en psychiater Emanuel Hurwitz (°1935), die op de zolder van de psychiatrische kliniek Burghölzli (Zürich) een dossier O.G. gevonden had. Weldra werd een eerste bibliografie samengesteld en volgde de oprichting van een Internationale Otto Gross Geselschafft, die reeds vijf colloquia organiseerde, waarvan de referaten gebundeld werden: het zesde colloquium grijpt in september 2006 in Wenen plaats. Het is verbazingwekkend wat vorsers zoals baron Albrecht Götz von Olenhusen (°1935), Gottfried Heuer (°1944), Raimund Dehmlow (°1952) e. a. m. , in een relatief korte tijdspanne aan het licht hebben gebracht, door o.m. in politie- en andere archieven te gaan snuisteren en zowel overlevenden te interviewen als de nalatenschap van overleden insiders tot in Australië toe op te sporen.

II

Na bijna dertig jaar als onderzoeksrechter in zijn geboortestad Graz actief te zijn geweest, ging de droom van Franz Gross (1847-1915), Otto’s vader, in vervulling: in 1898 werd hij gewoon hoogleraar voor straf- en strafprocesrecht, eerst in Czernowitz (thans Cernivci in Oekraïne) en dan (1902) in Praag – Franz Kafka (1883-1924) was er één van zijn studenten –, om van anno 1905 af aan de universiteit van Graz de leerstoel voor criminologie te bekleden. Hij schiep een soort van misdaadmuseum (sinds 2003 opnieuw toegankelijk), richtte het tijdschrift Archiv für Kriminalanthropologie und Kriminalistik op (1899) en schreef o.m. het op ervaring, observatie en reflexie steunende Handbuch für Untersuchungsrichter, Polizeibeamte, Gendarmen usw. (waarin sprake is van voet- en bloedsporen en van vingerafdrukken, een koffertje voor bewijsmateriaal aangeprezen wordt, de politiehond zijn intrede doet) dat tussen 1893 en 1913 zes oplagen kende en in ettelijke talen vertaald werd.

Als rechtgeaarde positivist zwoer vader Gross bij constateerbare, objectief meetbare en beschrijfbare gegevens, wat verklaart waarom hij het belang van het getuigenverhoor laag inschatte. Ik laat Green aan het woord:

He was not interested in penology, or in the sociology of crime; just in catching criminals and preventing them from committing more crimes.

Geen wonder dat hij de doodstraf billigde en voor gedegenereerden (landlopers, revolutionairen, homofielen, zigeuners, verstokte bedelaars, gewoontedieven e.a.m.), voor wie hem een normale straf inadequaat leek, de deportatie naar Zuid-West-Afrika bepleitte. Zou hij geweten hebben dat de Britse koningin Elisabeth I (1533-1603) in 1597 een wet heeft uitgevaardigd die de deportatie van bepaalde delinquenten regelde?

Deze geleerde was uiteraard een kind van zijn tijd. Men vergete niet dat de Italiaan Cesare Lombroso (1835-1909) aan L’uomo delinquente (1876) een ophefmakend boek gewijd had en de Hongaarse fysicus en protagonist van het zionisme Max Nordau (1849-1923) in zijn opus met de veelzeggende titel Entartung tegen de voortschrijdende degeneratie gewaarschuwd had. De tegenstelling massa/elite stond sowieso in het middelpunt van vehemente discussies en zowel voor het door de Zwitserse jurist Johann Jakob Bachofen (1815-1887) ‘aangetoonde’ primaat van het matriarchaat als voor de antifeministische en antisemitische opvattingen van Otto Weininger (1880-1903) bestond levendige belangstelling. Voorts was het monisme, het geesteskind van de sociaal-darwinist Ernst Haeckel (1834-1919), bezig tot een wereldbeschouwing uit te dijen, deden de anarchisten van zich spreken en doken in de kunst de eerste –ismen op.

Daar het in de eerste paragraaf van dit opstel over de misdaadroman ging en dit literaire genre in deze Mededelingen behoorlijk aan zijn trekken komt, kan ik er niet omheen te vermelden dat bekende beoefenaars van dat genre door vader Gross geïnspireerd werden, resp. worden. Zo vernoemt hem de Amerikaan S.S. Van Dine (ps. Van William Huntington Wright; 1889-1939), de schepper van de privé-detective Philo Vance, expressis verbis in The Greene Murder Case (1928). En wie de memoires (1951) van Georges Simenon (1903-1989) gelezen heeft, weet dat commissaris Maigret eveneens bij Gross in de leer is gegaan. Er zijn ook auteurs wier werk me volkomen onbekend is die hun schatplichtigheid aan Gross toegegeven blijken te hebben, o.m. de Engelsman H.R.F. Keating, de vader van inspecteur Ghote uit Bombay.

III

Uit het huwelijk van vader Gross met Adele Raymann (1854-1942) ontsproot slechts een kind, zoon Otto, die overbeschermd opgroeide in het ouderlijke huis en naar private scholen gestuurd werd. Zijn ouders waren veeleisend, zodat het niet verwondert dat Otto zijn studie aan het gymnasium van Graz en aan de medische faculteiten van Graz, München en Straatsburg magna cum laude afsloot. Na stage te hebben gelopen, promoveerde hij in 1899 in Graz tot doctor in de geneeskunde. Het jaar daarop reisde hij als scheepsarts naar Zuid-Amerika en het was tijdens deze tocht dat hij met drugs begon te experimenteren. Terug aan wal werd hij docent en schreef menige gespecialiseerde studie. Doch het duurde niet bijster lang of hij moest een eerste keer kortstondig worden geïnterneerd (1902). Genezen verklaard werd hij assistent in de universitaire kliniek van Graz en ging in 1903 (tegen zijn zin!) een kerkelijk huwelijk aan met de advocatendochter Frieda Schloffer (1876-1950), me wie hij een liaison had. Nota bene: in 1904 ontmoette O.G. voor het eerst Freud, die hem als een aanwinst voor zijn psychoanalyse beschouwde.

Het echtpaar Gross begaf zich in 1906 naar Ascona, een plaatsje in Zwitserland waar sinds ettelijke jaren een aantal (vaak geniale) zonderlingen, bohémiens zo men wil, woonden en er een alternatieve levensstijl (er liepen b.v. nogal wat nudisten rond) op nahielden. Frieda nodigde haar studievriendin Else von Richthofen (1874-1973), de echtgenote van de in München economie docerende professor Edgar Jaffé (1866-1921), uit om haar te bezoeken. Een jaar later brachten de beide dames een zoon ter wereld, die beide Peter genoemd werden en dezelfde vader hadden, namelijk O.G. Kort daarop bezweek op haar beurt Ilses zuster Frieda Weekley-von Richthofen (1885-1956), de latere echtgenote van de beroemde Engelse auteur David Herbert Lawrence (1885-1930), voor de charme van O.G.! Deze laatste was begonnen met het in de praktijk omzetten van wat hij zelf ‘erotisch immoralisme’ noemde, een waarheidsgetrouwere term dan het ingeburgerde ‘vrije liefde’. Onlangs dook een tot dusver onbekend artikel van O.G. op, waarin hij – in 1920! – als allereerste de uitdrukking ‘seksuele revolutie’ gebruikte.

Doch in Ascona gebeurde nog iets anders. Een zekere Lotte Hattemers (1876-1906) – de dochter van de burgemeester van een Berlijns district ? – pleegde zelfmoord, met de hulp van O.G. en diens vriend Johannes Nohl (1882-1963), een psychiater die o.m. de auteur Hermann Hesse (1877-1962) geanalyseerd heeft. Op grond van geruchten stelde de politie van Zürich een onderzoek in en kwam tot de bevinding dat het niet om een geval van euthanasie ging. Voorzichtigheidshalve waren Frieda en O.G. tijdig naar München afgereisd, alwaar Otto graag en vaak in het stadsdeel Schwabing vertoefde, door Jacques Le Rider (°1954) ‘le Quartier Latin munichois’ genoemd.

Het was de tijd dat het er op leek dat zich in Schwabing zowel marginalen van allerlei slag als bekende kunstenaars in spe elkaar rendez-vous gaven. Zelfs de ‘hofhouding’ van de grote dichter Stefan George (1868-1933), beter bekend als de Kreis, feestte er. Het staat buiten kijf dat O.G. in Schwabing de psychoanalyse geïntroduceerd heeft. Dag en acht analyseerde hij bezoekers van café Stephanie, zijn stamkroeg; één van hen was de anarchist Erich Mühsam (1878-1934), met wie hij reeds langer optrok. Hij leerde er Franz Jung (1888-1963) kennen, die weldra in zijn leven een belangrijke rol zou spelen.

Dat O.G. in vakmiddens gewaardeerd werd blijkt uit het feit dat hij op twee colloquia een referaat mocht houden: op dat van de neuro-psychiaters (Amsterdam, september 1907 – hier maakte hij wellicht kennis met C.G. Jung, mogelijk ook met Kropotkin [cf. infra] ) en op dat (het allereerste) van de psychoanalytici (Salzburg, april 1908). Over dit laatste, helaas verloren geraakt referaat over Culturelle Perspektive was Freud niet te spreken: ‘Wir sind Ärzte, und Ärzte müssen wir bleiben” [wij zijn geneesheren, en dat moeten wij blijven]. Toch leverde diezelfde Freud in mei 1908 een medisch attest af, waardoor O.G. in Burghölzli een nieuwe ontwenningskuur kon aanvatten. Het was C.G. Jung die hem analyseerde, doch O.G. klom medio juni 1908 over de muur van de instelling en werd weldra in Schwabing opgemerkt. Na amper twee weken (wat Freud verwonderde) had Jung als diagnose: dementia praecox (thans: schizofrenie); ze wordt sinds geruime tijd als volstrekt onjuist beschouwd en als het resultaat van een broedermoord geïnterpreteerd – maar ze is O.G. wel zijn verder leven blijven achtervolgen.

Prof. em. dr. Piet TOMMISSEN

(wordt vervolgd)

Partager cet article
Repost0
14 octobre 2008 2 14 /10 /octobre /2008 03:57

De subversieve ambitie van De Rode Tong van de Leeuw op dit moment in de Belgische geschiedenis is het in kaart brengen van wat we gemakshalve de linkerzijde van de brede Vlaamse Beweging zouden kunnen noemen. Of wat valt onder het etiket "links flamingantisme", een politieke stroming die de emancipatie van de Nederlandse taal- en cultuurgroep in de Zuidelijke Nederlanden in zijn sociale context plaatst, daar radicaal democratische verzuchtingen aan koppelt en die plaats in een internationalistische context. Het is dus dat belangrijk deel van de brede Vlaamse Beweging dat zenuwknopen deelt met de arbeidersbeweging, het feminisme, de groene beweging, ... Solidair met andere taal- en cultuurbewegingen in andere uithoeken van de aardbol die langzaam aan ten prooi valt van een door neo-conservatieven en andere ideologische veelvraten gedicteerde globalisering. 

Als linkse cartografen van de Vlaamse Beweging verzamelt De Rode Tong van de Leeuw namen, web-adressen en informatie rond organisaties, personaliteiten, historische figuren, boeken en initiatieven die als sociaal geëngageerd flamingantisme herkend en erkend kunnen worden.

Als u zelf links naar organisaties, personaliteiten, historische figuren, blogs, websites, artikels, boeken en initiatieven wilt aanbrengen kunt u e-mailen op het adres : info@derodetongvandeleeuw.be

Hendrik VERROKEN

www.derodetongvandeleeuw.be

"Het Vlaamse vraagstuk is dus ten gronde een sociaal vraagstuk. En zo is het geweest vanaf het begin. En heden ten dage is het nog zo. De strijd van het Vlaamse volk voor zijn taal en cultuur sluit aan bij de universele strijd van de volkeren voor hun ontvoogding, een strijd eigen aan de hedendaagse geschiedenis. In dit opzicht is het wezenlijk een democratische strijd."
(Ernest Mandel en Jacques Yerna in Socialistische perspectieven voor de Vlaamse kwestie, 1958.)

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche