Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
4 janvier 2010 1 04 /01 /janvier /2010 17:29

Dada2.jpg

Galerie De Zwarte Panter te Antwerpen, 22 september 2000: presentatie van Dada! Dada?, gedichten van Paul Neuhuys 1920-1977, vertaald en van een nawoord voorzien door HFJ, met een frontispice van Luc Boudens (Uitgeverij Jef Meert)

 

DeLacher.jpg

 

Inleider prof. dr. Raymond van den Broeck

 

DadaDada1.jpg

 

Thierry Neuhuys, Kris Kenis en Luc Neuhuys

 

LUC-ienne-.jpg

 

Luc Boudens en Lucienne Stassaert

 

Dada3.jpg

 

Henri-Floris Jespers, Dirk Maeyens, Raymond van den Broeck en

Werner Spillemaeckers

Partager cet article
Repost0
3 janvier 2010 7 03 /01 /janvier /2010 16:14
Gilstwee.jpg

Gust Gils bij Ivo Raes, Antwerpen, 1997 (Foto's: Kris Kenis)
Partager cet article
Repost0
3 janvier 2010 7 03 /01 /janvier /2010 16:00

Stroeps.jpg

Floris Jespers met Stroeps, Knokke, Vijfringenhuis, 1949

Hocke.jpg


Gustav René Hocke, Jean F. Buyck, Henri-Floris Jespers, Luc de Schrijver,

Jacqueline Ballman en Werner Spillemaeckers,

Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen, januari 1972

 

Fabiola.jpg

Koningin Fabiola en Henri-Floris Jespers, Arenberg, Antwerpen, 23 oktober 1982.

 

Planasdemunt.jpg

Henri-Floris Jespers, Jordi Planasdemunt (Conseller de Economia y Hacienda van de Generalitat de Catalunya), Jacky Buchmann, Bob Cools en Hugo Schiltz,

Stadhuis, Antwerpen, 1983.

RTBF.jpg

Michel Oukhow, Guy Vaes en Alain Germoz, Antwerpen, Zwarte Panter, ca 1995.

(Foto: Renaud)



Partager cet article
Repost0
1 janvier 2010 5 01 /01 /janvier /2010 07:35

Madder.jpg


Henri-Floris Jespers, Werner Spillemaeckers en Leo Madder bij de onthulling van het beeld van Paul van Ostaijen door Wilfried Pas, Antwerpen, 1996.

 

Gils.jpg


Gust Gils (+) en Kris Kenis bij Ivo Raes thuis, Antwerpen, 1997. (© Kris Kenis)

 

BoudensBurssens.jpg


Luc Boudens en Jan Burssens (+) bij Ivo Raes thuis, Antwerpen, 1997. (© Kris Kenis)

 

LampoProvinjcie.jpg


Pruts Lantsoght, Henri-Floris Jespers en Hubert Lampo (+), Provinciehuis, Antwerpen, 26 mei 2003. (© Henri-Floris Jespers)

 

Adams.jpg


Luc Boudens, Wilfried Adams (+) en Henri-Floris Jespers in het dorp, Thalamus, 4 februari 2006. (© Henri-Floris Jespers)

 



 

Partager cet article
Repost0
1 janvier 2010 5 01 /01 /janvier /2010 06:32

GrafPDV.jpg

Aan het open graf van Paul de Vree, Schoonselhof, Antwerpen, 15 april 1982.

Van l. naar r. onder meer: Adriaan Raemdonck, Wilfried Adams (+), Bert de Bruyn, Tony Rombouts, Louisa Chevalier, Michel Bartosik (+), Lucienne Stassaert, Jan van der Hoeven, Ton Luiting...

 

VELLUT.jpg


Henri Vellut (+), Henri-Floris Jespers, ambassadeur Karel Coeckx (+) en VU-voorzitter Hugo Schiltz (+), Royal Windsor Hotel, Brussel, ca 1980.

 

Poma.jpg


Minister Karel Poma, Michel Oukhow (+), Henri-Floris Jespers, Pruts Lantsoght en Joke van den Brandt (op de achtergrond: John Bel +), Stadhuis, Antwerpen, tweede helft jaren tachtig.

 

Eemans.jpg


Marc. Eemans (+) en Henri-Floris Jespers, Antwerpen, ca 1990. (© Henri-Floris Jespers)

 

Ballman.jpg


Pruts Lantsoght en Jacqueline Ballman (+), Dendermonde, 1992. (© Henri-Floris Jespers)

 

 

 

Partager cet article
Repost0
1 janvier 2010 5 01 /01 /janvier /2010 05:48

Foto's zijn niets meer dan een momentopname. Ik behandel ze net als losse aantekeningen, met als gevolg dat ze vaak jarenlang een sluimerend bestaan blijven leiden in dozen, enveloppes of mappen.

Dezer dagen kreeg ik onverwacht bezoek van mijn vriend J. de B. Tijdens een gesprek over ons gemeenschappelijk verleden dook ik in mijn archief onder. Wat ik zocht vond ik uiteraard niet, maar legde wel de hand op een stevige archiefmap getiteld “memoires?”. Mét vraagteken. Tussen losbladige notities, fragmenten afgewerkte tekst, brieven en documenten allerlei bevonden zich ook een behoorlijk aantal foto's.

Op aanraden (of was het aandringen...) van Robin de Salle, archivaris in hart en nieren, publiceerde ik hier tussen 8 en 14 augustus zeven afleveringen van een “fotografisch dagboek”. Nu was het J. de B., trouwe bezoeker van deze blog, die mij aanporde een keuze te publiceren, al was het maar als aansporing om verder te werken aan mijn memoires. Dat laatste zien we nog wel.

Ondertussen zal ik toch maar enkele afleveringen publiceren van dit “fotografisch dagboek”, “ancien cimetière aux tombes toujours neuves”.

Lichtdrukmalen zijn niets meer dan een momentopname. Ze worden dan ook tel quel gepubliceerd, zonder commentaar. Maar bij elke foto hoort een verhaal uit duizend-en-één-nachten. Een verhaal over liefde en vriendschap.

 

MoederaanZee.jpg


Met moeder aan zee, 1958-1959. (© Henri-Floris Jespers).

 

Prinses2.jpg


Pink Poets bij “Princesse” thuis, Britselei, 1974 of 1975 (© Henri-Floris Jespers).

Van l. naar r. (voorgrond): Hugues C. Pernath (+) en Robert Lowet de Wotrenge; (achtergrond): Patrick Conrad en Hilly (ofte Hillary); Michel Bartosik (+); Michel Oukhow (+) en Ellen.

 

VECUeen.jpg


Guy Vandenbranden, Henri-Floris Jespers, Alwin Keyman (bijgenaamd: “de rieker”) en Joke Albers-Van den Heuvel (+), VECU, Antwerpen, 1976.

Michel-Bartosik.jpg



Michel Bartosik (+), VECU, 1976.

 

VECUtwee.jpg


Patrick Conrad, Harry Mulisch, Staf Breugelmans (+), Guy Vandenbranden, VECU, Antwerpen, tweede helft jaren 70. (Foto: Gerald Dauphin)

 

WalterBeckersnvb.jpg


Nic van Bruggen (+), Staf Breugelmans (+) en Walter Beckers. VECU, Antwerpen, tweede helft jaren 70. (Foto: Gerald Dauphin)

Partager cet article
Repost0
31 décembre 2009 4 31 /12 /décembre /2009 19:57

GuyVaes.jpgGuy Vaes (Coll. Henri-Floris Jespers)

Bij de bespreking van Françoise Mallet-Joris’ Les mensonges gewaagde Lampo van een doorlopende lijn die kan getrokken worden van Georges Eekhouds La nouvelle Carthage af, tot en met Guy Vaes’ Octobre, long dimanche.

Daarbij komt, dat deze zich in de taal van Racine uitdrukkende Sinjoren vaker en stellig diepgaander hun moederstad in hun geschriften hebben verheerlijkt, dan menig Nederlandstalige collega. (1)

*

De lectuur van Guy Vaes' debuut Octobre, long dimanche (Paris, Plon, 1956) vervult Lampo met geestdrift. Eindelijk een roman

die de platgetreden paden verlaat en de uitnemende eigenschap bezit, de ons omgevende wereld met een andere dan de gewone blik gade te slaan en er ons de geheimzinnigheid, aan sommige verschijnselen des levens verbonden van te doen te doen ondergaan.

Lampo stelt vast “dat de Vlaamse gemeenschap in de jongste tijd enkele uitstekende Franstalige schrijvers heeft opgeleverd”.

Het is noodzakelijk de centrale gedachte van Octobre, long dimanche te belichten. De held is de nog jong, alleenstaande tekenaar en dichter Laurent Carteras, die een betrekking heeft op een publiciteitskantoor. Op zekere dag komt Carteras tot een verbijsterende vaststelling. Hij geeft er zich nl. rekenschap van, dat de mensen uit zijn omgeving, - zijn vrienden, de schoonmaakster op het kantoor, naderhand zijn collega’s en zijn patroon -, hem niet meer herkennen. Aan de grootste verbijstering ten prooi, ontmoet hij zijn verloofde in gezelschap van haar moeder, doch vooraleer hij het woord tot haar richten kan, hoort hij beide vrouwen over hem praten als over iemand die er niet meer is. Na talrijke avonturen, welke alle verband houden met de dringende behoefte het mysterieuze te begrijpen, dat hem overkomen is, belandt Laurent Carteras in het domein van zijn pas overleden oom. Nochtans wordt hij er niet als de erfgenaam herkend, doch daarentegen begroet men hem als de tuinier, die kort tevoren zijn dienst ontvlucht was. Herinneringen aan het leven van de man, die hij nooit geweest is, schijnen zich van zijn geest meester te maken zodat hij, in plaats van zonder veel kans op succes zijn identiteit bekend te maken, besluit te blijven, voor wie men hem houdt en in de arbeid der eenvoudigen de verloren gemoedsrust weer te zoeken.

Lampo verwijst niet alleen naar het universum van Kafka waar “de mens zich schijnt te bewegen op de grens tussen twee werelden: een wereld van vertrouwde, zgn. 'reële' dingen en aan de andere kant een wereld vol geheimen, waar de wetten uit de alledaagse werkelijkheid niet meer opgaan”, maar ook naar Julien Gracq. Immers,

ook in Octobre, long dimanche worden we getroffen door die soms angstwekkende onbekendheid van de mens met zijn lot, die hem er op een bepaald ogenblik toe aanzet zich er bij neer te leggen, dat hij ontspoord is uit het pad der traditionele ‘redelijkheid’.

Hij vindt tevens aanknopingspunten met de Golem van Gustav Meyrinck, Die Stadt hinter dem Strom van Kasack, met de schilderijen van Paul Delvaux en met het proza van Johan Daisne en rekent dan ook Vaes’ roman tot het magisch-realisme:

de werkelijkheid speelt er een belangrijke rol in, doch men zou kunnen zeggen, dat zij geen kracht van wet heeft en wordt aangevuld door een 'andere' realiteit, die a.h.w. een verlengenis van de eerste is, waarin andere begrippen omtrent tijd en ruimte, dood en leven, schijnen te heersen. Desniettemin bezit een boek als Octobre, long dimanche, een zo onthutsende veridiciteit, dat de lezer zich vooral door een gevoel van 'beschikbaarheid' beheerst voelt. Nog behoren avonturen als die van Laurent Carteras niet tot zijn bewuste dagelijkse ervaring, doch ergens aan de randen van zijn 'normaal' intellectueel bewustzijn trilt toch een vage 'disponibiliteit' voor wat Vaes even nadrukkelijk als opzettelijk de 'persoonlijke mythologie' van de innerlijke Odyssea noemt. Zijn ook de scheppingen van onze menselijke verbeelding geen even belangwekkende realiteiten als een boom, een huis of een schrijfmachine?

Lampo wijst ook op het zeer bijzondere klimaat van de roman.

Hij speelt in een niet nader genoemde stad, wier straten en pleinen ietwat Germaans aandoende namen dragen. Doch kennelijk hebben we hier met Antwerpen te doen, waaraan bepaalde 'surrealistische' aspecten, - men denke aan een Cogels-Osylei of aan bouwkundige uitspattingen in de buurt van het Museum - , lang niet vreemd zijn. Eigenaardig genoeg kregen we het boek in handen, toen we even tevoren nog een gesprek met Maurice Gilliams hadden gevoerd over dit 'andere', fantastische Antwerpen, dat ons soms sterk aan de sfeer van bepaalde doeken van een Delvaux doet denken. Het is niet de geringste verdienste van deze nog jonge, dichterlijk geaarde romancier, dat hij tot een dergelijke voor de hand liggende, doch tevens meesterlijke transpositie in staat gebleken is, die trouwens in de lijn ligt van de grote Vlaamse verbeeldingskunst, waartoe we voor de roman reeds in Eekhouds La nouvelle Carthage een eerste aanloop vonden.

Tot slot voorspelt hij dat Guy Vaes “genoeg stof in zich heeft om een groot schrijver te worden”. (2)

*

In het Nieuw Vlaams Tijdschrift worden de existentiële dimensie van dit “fascinerende boek” en de topografie van dat 'surrealistisch' Antwerpen uitvoeriger en preciezer toegelicht. Octobre, long dimanche is “de navrante (…) roman van de menselijke eenzaamheid, véél realistischer misschien dan het ons bij de eerste kennismaking voorkomt”. Het is alsof er zich bij Guy Vaes en ook bij zijn held Laurent Carteras een plotse “déclic” heeft voorgedaan,

waardoor voor hem het aanvankelijk slechts vage, ja, misschien voor sommigen uitsluitend 'literaire' besef van de menselijke eenzaamheid, tot een alomvattende en verschrikkelijke evidentie uitgroeide.

In die zin is dit een “verschrikkelijk boek, véél verschrikkelijker dan wat de tweedehandse specialisten van de Sartriaanse walg (…) ons doorgaans vermogen te bieden”.(3)

*

Kort daarop zal Lampo nog de aandacht vestigen op Poussière d’un monde, een “hallucinante novelle” van Vaes, verschenen in het Parijse tijdschrift Fiction dat zich aandient als “la revue de l’étrange”.

Het is de geschiedenis van een groepje interplanetaire ontdekkingsreizigers, die op een hemellichaam belanden, waar de tijd met zulk een snelheid verloopt, dat de levende wezens er onzichtbaar worden voor het oog van aardbewoners, terwijl steden en andere scheppingen van de menselijke hand er uit de aard der zaak, met een verbijsterende snelheid tot stof schijnen te verpulveren. Vaes wordt trouwens geobsedeerd door de gedachte aan de tijd: hij schrijft in opdracht van de uitgeverij Plon, te Parijs, momenteel dan ook een studie over het tijdselement in de Engelse romankunst. (4)

*

Ter inleiding van de bespreking van Londres ou le Labyrinthe brisé (Anvers, Librairie des Arts, 1963) zal Lampo er nogmaals op wijzen dat Vaes zich in Octobre, long dimanche ontpopte, “door de magisch-realistische beschrijving van zijn geboortestad, als één dier verkenners van het onzichtbare, welke zo kenschetsend zijn voor het gilde van de in ’t Frans schrijvende Vlamingen”.

Hij stelt vast dat Vaes zich al altijd aangetrokken voelde door Londen - en

wie met dergelijke artistieke verliefdheden uit eigen ervaring vertrouwd is, weet hoe zij vaak met een zo innige schroom wordt gekoesterd, dat vaak de confrontatie met de werkelijkheid wordt uitgesteld.

Londen is voor Vaes “een ver en wellicht opzettelijk onbereikbaar gehouden Ultima Thule, hem zeer innig vertrouwd nochtans door het werk van prozaïsten als Sir Samuel Pepys, Dickens of Arnold Bennett.”

Met deze “geladen geestesgesteldheid” trok Vaes op dichterlijke verkenning.

Hiertoe blijkbaar gedeeltelijk door zijn literaire herinneringen aangezet, is hij op zoek gegaan naar het onbekende dezer stad”, met als doel 'het ontdekken van het ‘geschonden labyrint', waarop door J.L. Borgès werd gezinspeeld, het verkennen van 'de stad achter de stad', het doordringen tot de intiemste plekken en geheime zenuwknopen van wat voor hem meer een soort van maagdelijk woud bleek, dan een stenen woestijn, waar miljoenen moderne holbewoners door elkander wemelen. (…) Niet zijn ogenblikkelijke persoonlijke ervaringen zijn het, die tellen. Het belang van zijn boek berust uitsluitend op de dichterlijke ervaring, waaraan het gestalte verleent. Zonder inmiddels zijn poëtische belevenis tot een I have been here before van Priestley op te drijven, ontkomt men, als met de dichter solidaire lezer, niet aan de ervaring, hoe de belangrijkste bedoeling van deze briljante, van een schitterende stijlbeheersing getuigende prozatekst, in de magisch gekleurde ontmoeting moet gezocht worden met een wereld achter de gewone dingen, waarvan de waarachtigheid door Guy Vaes veeleer weder-erkend dan ontdekt wordt. (…) Waar het op aankomt, is (…) o.m. het herkennen van de droom in de werkelijkheid. Deze vervoerende ervaring was de auteur in Londen beschoren. (5)

*

In De zwanen van Stonehenge onderstreepte Hubert Lampo dat het fantastische element een duidelijke voorkeur verwierf bij de Frans-schrijvende Vlamingen. Hij stelde weemoedig vast: “men hoort té weinig over Thomas Owen, Guy Vaes, Paul Neuhuys…”(6)

*

In 1970 blikte Lampo terug op het belang van zijn persoonlijke omgang met Vaes, die hem er destijds dadelijk van overtuigde boeken als Jean Ray’s Malpertuis of Le grand Nocturne geen dag ongelezen te laten.

Op zijn lippen heb ik vermoedelijk voor het eerst de naam van H.P. Lovecraft gehoord. Een paar dagen vooraleer Hugo Claus mij toevallig zijn met aantekeningen overdekt exemplaar van Le Matin des Magiciens in de handen stopte, had Guy Vaes mij over Jacques Bergier verteld (…). Zijn raad involgend ging ik Celle qui court sur les Vagues van de Rus Alexander Grine lezen, een roman over de zee, verwant met Poe, Jean Ray en Conrad (…). Achteraf bekeken heeft Guy Vaes in die tijd een alsnog verborgen, doch niettemin uitzonderlijk gevoelige snaar in mij aan het trillen gemaakt (…). Ik vind het hoegenaamd niets om over te zwijgen, mocht ten slotte op definitieve wijze blijken, dat Guy Vaes, én als mens, én als gesprekspartner, én als auteur ten slotte zoniet mijn evolutie naar het magisch-realisme toe, dan toch mijn vertrouwen in dit voor onze opvattingen alsnog vrij ongewone genre zou beïnvloed hebben. (7)

*

Zowel Françoise Mallet-Joris als Guy Vaes zullen decennia later van hun hoge waardering voor de romancier Lampo getuigen. (8)


Henri-Floris JESPERS


(1) H.L., 'Vierde bevestiging van een groot talent', in: Volksgazet, 29 november 1956, p. 9.


(2) H.L., 'De Man die zichzelf verloor', in: Volksgazet, 17 mei 1956, p. 8. Octobre, long dimanche werd heruitgegeven in 1979 (Bruxelles, Jacques Antoine, coll. Passé présent).


(3) H.L., 'Octobre, long dimanche', in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, X (1956), 5, pp. 572-576.


(4) AN [= Hubert LAMPO], in: Volksgazet, 27 september 1956, p. 7. La Flèche de Zénon, de door Lampo aangekondigde studie, verscheen in 1966 bij de Librairie des Arts te Antwerpen. Tweede, ingekorte en herziene uitgave: Bruxelles, Éditions Labor, 1994, coll. Poteau d'ange.


(5)H.L., 'Londen: Werkelijkheid en Droom', in: Volksgazet, 21 november 1963, p. 8.


(6) Hubert LAMPO, De zwanen van Stonehenge, Amsterdam, Meulenhoff, 1972. Ik verwijs naar de elfde druk, september 1986, pp. 344-345.

 

(7)Hubert LAMPO, 'Denkend aan mijn vriend Guy', in: De Tafelronde, XV (1970), nr. 2, pp. 22, 26-27.

 

(8) Hubert LAMPO, La madone de Nedermunster et autres nouvelles, Paris/ Bruxelles, La Longue Vue, 1987. Traduit du néerlandais par Xavier Hanotte. Préface de Guy Vaes. Coll. La pie sur le gibet; Hubert LAMPO, Retour en Atlantide, Paris, Belfond, 1997. Traduction du néerlandais et postface de Xavier Hanotte. Introduction de Françoise Mallet-Joris.

Partager cet article
Repost0
29 décembre 2009 2 29 /12 /décembre /2009 19:42

herman.jpg

Herman J. Claeys en Jo van Cauwenberge, Dolle Mol, 18 december 2009

(tekening van Robin de Salle).

Actievoerder Herman J. Claeys was niet alleen auteur van romans, verhalen, gedichten en maker van woord-beeld-assemblages en poëtische installaties, maar ook linguïst. Claeys was licentiaat Germaanse Taal en Letterkunde (RUG) en behaalde het Certificaat Zweeds van het Centrum voor Taal & Spraak aan de Universiteit. Hij was tevens doctoraal onderzoeker in de neerlandistiek met specialisatie lexicografische taalvariatie (Universiteit Antwerpen).

Als lexicograaf werkte hij mee aan het Nederlands Woordenboek Koenen en de Ster-woordenboeken van de uitgeverij Wolters-Noordhoff te Groningen. In het landelijke maandblad Onze Taal van het Gelijknamige Genootschap te ’s-Gravenhage hield hij een rubriek over neologismen.

Zie de blogs van 11, 12, 15, 16, 17 en 20 december.

Uitvoerige biblio op:

www.hermanjclaeys.nl

Partager cet article
Repost0
29 décembre 2009 2 29 /12 /décembre /2009 18:25

Herman J. Claeys is vandaag overleden. Jeroen Kuypers bezint zich over Claeys' literaire erfenis.

Het engagement als harnas

Tijdens de afscheidsavond voor Herman J. Claeys merkte Henri- Floris Jespers op dat Claeys zijn rol van luis in de pels van het establishment nooit met zoveel verve had kunnen vervullen als hij van meet af aan had gekozen voor een conventionele literaire carrière. Claeys zou dan toch meer zijn ingekapseld in de letterkundige en maatschappelijke instituties. Op de vraag of wij – het literair publiek – daardoor wellicht belangwekkende boeken hebben gemist antwoordde Jespers bevestigend. Jespers leek die prijs acceptabel te vinden. Ik ben geneigd te zeggen dat ze te hoog is.

Een revolutionair in smoking

Als Herman J. Claeys ons ergens in de komende weken of maanden komt te ontvallen vervoegt hij een rijtje van illustere, recentelijk overleden figuren die de jaren zestig artistiek mede vorm hebben gegeven. Simon Vinkenoog en Marcel van Maele behoorden net als hij tot die vooroorlogse generatie die dertigers waren toen ze zich enthousiast in de contestatie wierpen. Herman deed dat uit een goed-burgerlijke startpositie: hij werkte als leraar aan de cadettenschool van Brussel en woonde samen met de dochter van een protestantse geestelijke. Kerk en Leger broederlijk verenigd, enkel het Kapitaal ontbrak. Hij brak echter wel meer radicaal met zijn verleden dan de twee anderen, voor zover er bij hen überhaupt sprake was van een breuk. Vinkenoog was al een redelijk succesvolle carrière als zelfstandig auteur begonnen; Van Maele was zijn volwassen leven al zwervend over de wereld gestart en zette die zwerftochten in feite simpelweg voort op kleinere schaal in Brussel en Amsterdam. In de vijfenveertig jaar nadien is Herman in feite altijd aan de overkant van de maatschappelijke Rubicon gebleven, al ging er één pontje varen. Toen hij in de jaren tachtig als lexicograaf voor instanties als Van Dale en Onze Taal aan de slag ging veranderde hij alsnog in de eminente linguïst waarvoor hij door zijn studie was voorbestemd. Ik kan me zelfs herinneren dat hij een keer naar een bedrijfsfeest van woordenboekuitgever Wolters in Groningen ging – in een smoking. Iemand had Herman zo moeten fotograferen. Hij zou zichzelf niet hebben herkend.

5e Meridiaanreeks

Wie de literaire en para-literaire activiteiten van Herman J. Claeys uit de jaren zestig en zeventig onder de loep neemt valt op hoe divers en succesvol ze waren. Hij opende een café, dat eerst uitgroeide tot een fenomeen en later tot een stuk erfgoed, De Dolle Mol. Hij opende een bookshop, De Freepress, en was als zodanig instrumenteel in de popularisering van een brede waaier van (destijds) alternatieve lectuur, waaronder politieke strips. Hij was een van de grote gangmakers van het protest tegen de oorlog in Vietnam. Al deze activiteiten waren gericht op het bewerkstellingen van een mentaliteitsverandering en – wie weet – uiteindelijk een socialistische revolutie. Van die politiek-maatschappelijke revolutie kwam niet veel in huis, maar door op letterkundig vlak de krachten te bundelen met andere jonge Turken, als Julien Weverbergh en Herwig Leus, slaagde hij er wel in veel beroering te brengen in de Vlaamse literaire wereld, onder andere met zijn boek Wat is Links?, een bundeling interviews met Noord- en Zuid-Nederlandse auteurs die eerder in het weekblad Links waren verschenen. De belangrijke vernieuwing die door Manteau werd ingeluid met de 5de Meridiaanserie was er een rechtstreeks gevolg van. In de 5e Meridiaan maakten auteurs als Hans Plomp, Daniël Robberechts en Walter van den Broeck hun debuut of doorstart. Herman was zelf een van hen en publiceerde twee romans in de reeks, Het Geluid en Steen.

Winterslaap

En daarna ging de vaart er uit. Niet direct, niet spectaculair, maar gestaag. Terwijl de diverse activiteiten die Herman J. Claeys vanaf pakweg 1965 ontplooide elkaar aanvankelijk versterkten vielen ze in de jaren zeventig langzaam maar zeker uit elkaar. De prozaïst begon aan een winterslaap, de literair journalist verdween, de mediamieke organisator gleed uit beeld. Allerhande persoonlijke en zakelijke beslommeringen hadden de ruimte ingenomen die vroeger voorbestemd was voor creativiteit, zoals korte gevangenisstraffen voor vergrijpen die ons nu als absurd voorkomen en die destijds vooral als pesterij bedoeld waren, waaronder een veroordeling voor het schenken van jenever in een boekhandel. Toen ik Weverbergh begin jaren tachtig interviewde over de 5e Meridiaanreeks zei hij: “Sommige auteurs, zoals Herman J. Claeys, ben ik helemaal uit het oog verloren. Ik vraag me af wat ze tegenwoordig nog doen.” Enkele jaren later had ik hem het antwoord kunnen geven toen ik Herman leerde kennen aan de toog van zijn eigen café.

Medische versie van 1984

De prozaïst Claeys was niet opgebrand of uitgeteld. Integendeel, de tweede helft van de jaren tachtig stond in het teken van een opleving van zijn literaire activiteit. Hij schreef onder meer een lijvige historische roman over de laatste dagen van Brugge onder Duitse bezetting, getiteld Bevrijding, een aantal korte verhalen en een toekomstroman over een wereld waarin de ziekte AIDS de autoriteiten het perfecte excuus boden om een strenge maatschappelijke controle in te stellen, getiteld De Ziekte. Deze seksueel/medische versie van 1984 klonk erg interessant, maar om de een of andere reden zag ze nooit het gedrukte licht. Niet dat uitgevers geen interesse hadden. Aanvankelijk zou Weverbergh beide romans publiceren in zijn nieuwe Houtekiet-fonds. Enkele jaren later nadien heb ik zelf nog succesvol bemiddeld bij de latere opvolger van Weverbergh bij Manteau, Wim Verheije. Verheije las Hermans vroegere werk, ging de cijfers van de gedrukte oplages en de verkochte exemplaren na en stond zelf versteld van het commerciële succes: enkele duizenden exemplaren elk. Er werd een ontmoeting geregeld, er werden afspraken gemaakt en daar bleef het dan bij. De twee romans waren helaas nog niet helemaal af. Weverbergh had me al gewaarschuwd: “Herman zal die beide manuscripten misschien nog ter hand nemen maar niet afwerken.”

Zelfvertrouwen

Waarom laat een auteur zijn schip zinken in het zicht van de haven? Ik denk achteraf dat Herman al zolang uit het circuit was dat de koudwatervrees hem definitief in zijn greep had gekregen. Gaat men die romans goed genoeg vinden? Heb ik überhaupt de schrijftechniek nog voldoende in de vingers? Zolang hij de proef op de som kon uitstellen bleef in ieder geval de mogelijkheid van een succesvolle comeback bestaan.

Het zelfvertrouwen dat hem als romanschrijver ontbrak had hij nog wel als dichter. Hier leek de ontwikkeling eerder omgekeerd, want in de voorgaande decennia publiceerde hij slechts één dichtbundel, Als Zoveel Schelpdieren, in het (burgerlijke) jaar 1963. In de jaren tachtig trad hij steeds vaker op, en verwierf hij faam als performing poet.

Wandelgedicht

Hermans gedichten waren het best wanneer ze zich kenmerkten door een combinatie van originaliteit en speelsheid. Zoals het wandeldicht dat hij eigenhandig schilderde op de waterkeringmuur langs de Antwerpse Schelde. De waterkeringmuur moet de binnenstad beschermen tegen een eventuele overstroming als gevolg van springtij. In de jaren dat de Scheldestad met elke verkiezing verrast werd door weer een Zwarte Zondag riep Herman in zijn lange gedicht op die andere stortvloed, die van het oprukkend fascisme, te keren. In de weken dat hij er aan werkte fietste hij door het stadscentrum met een waarschuwingsbord achterop: Poëzie in Uitvoering! Zowel de daad van het dichten/schilderen als het gedicht zelf trokken veel aandacht en leverden Herman redelijk wat krantenartikelen op. Ik was een van de Nederlandse journalisten die een interview met hem plaatste in een reeks regionale dagbladen. Het zal allicht de nodige dagjesmensen naar de Kaaien hebben doen afzakken.

Gewapendertaal

Maar in andere gedichten overschaduwde de boodschap de poëtische werking van de taal. Het feit dat een allochtoon wordt neergeslagen in een Brussels station levert dan wel een gesproken aanklacht op maar geen vers in de literaire zin van het woord. Hoe verontwaardigder Herman was, hoe ‘platter’ de tekst. Zijn kerstnachtgedicht, waarin Maria en Jozef worden voorgesteld als een stel krakers, werd een traditional die het bij alle optredens goed deed, maar andere gedichten doorstonden de eerste beet van de tand des tijds al niet. Morele verontwaardiging alleen volstaat nu eenmaal niet op de poëzie in uitvoering te brengen. Daar was bij Herman ook een stevige dosis humor voor nodig. Want pas die humor – ironisch of desnoods sarcastisch – zette het wiel van zijn grote taalkundig talent in werking.

Dit is waarschijnlijk ook de reden dat zijn bundel Gewapendertaal nooit in boekvorm is verschenen.

Koldergedichten

Maar andere vormen van poëzie heeft hij bij mijn weten zelfs nooit aangeboden bij uitgevers. Herman J. Claeys was een liefhebber van zogeheten Light Verse. Hij schreef grafschriften voor zowel bekende Vlamingen als voor mensentypen (de egoïst, de pyromaan enzovoorts) en ook koldergedichten. Ik herinner mij een episode aan het begin van de jaren negentig dat een vriend van hem was gehospitaliseerd met depressieve symptomen en dat Herman hem wekenlang elke dag met de post een koldergedicht bezorgde. Elke dag! Stel je voor dat je het leven niet meer ziet zitten en je begint de morgen met verse koffie en een grap in rijm. Volgens mij heeft Hermans methode hem meer geholpen dan alle anti-depressiva die hij bij die koffie diende te slikken.

Het Light Verse dat ik destijds van hem gelezen heb trof mij als zeer puntig en zeer geestig. Toch ‘deed’ Herman er zo goed als niets mee. Waarom niet? Misschien vond hij dat het publiceren van zulke niet-geëngageerde poëzie schade zou doen aan zijn reputatie van geëngageerd dichter.

Sonische verstikking

Het engagement – daar is het weer. Is dat wel zo’n zegen geweest voor de literaire carrière van Herman J. Claeys? Wie zijn roman Het Geluid herleest krijgt de indruk dat hij halverwege de jaren zestig zelf al heeft vermoed welk een valstrik het zou kunnen zijn. In dit symbolische verhaal begint een aantal jongeren elk voor zich een geluid te horen. Ieder interpreteert het op zijn of haar manier. Het meisje Myriam bijvoorbeeld op een erotische, de kunstenaars Paul en Geert op een artistieke. Aanvankelijk is het voor hen vooral een irritant geluid. Paul kan er bijvoorbeeld niet meer door schilderen en Geert vervreemdt zijn collega-auteurs van zich wanneer hij er niet in slaagt het adequaat in een pamflet te beschrijven. Maar het geluid beperkt zijn aanwezigheid niet tot dit groepje. In heel de hoofdstad beginnen mensen het geluid waar te nemen. Anderen horen echter niets. En zo begint het geluid de gemoederen te verhitten en de maatschappij te verdelen. Voor de ene helft is het bestaan van het geluid een feit en is het waarnemen ervan bovendien een bevrijdende en stimulerende activiteit, voor de andere helft is het geluid een verzinsel, een symptoom van een geestesziekte. En inderdaad: sommigen gaan zo totaal op in het geluid dat ze het zelfs niet willen verstoren door hun ademhaling. De eerste gevallen van ‘sonische verstikking’ worden gevolgd door andere. Medici en priesters waarschuwen voor de gevaren van het ‘sonisme’. Het leger gaat nog een stap verder en beschouwt sonisme als een ernstige inbreuk op de discipline. Het kost Wim, een vriend van Geert en Paul, zijn baan als leraar aan de cadettenschool, omdat hij aspirant-officieren die het geluid horen sterkt in het geloof in hun waarneming.

Sonisme

Ondanks de scherpe reactie van de autoriteiten blijft de aanhang van het sonisme groeien. In de vierde beweging van het verhaal (Herman heeft zijn verhaal toepasselijk als symfonie opgebouwd) doen deze daarom een ultieme poging het sonisme te incorporeren in de machtsstructuur. Het sonisme wordt erkend door de kerk. De sonistische partij wint enkele zetels bij de kamerverkiezingen, net genoeg om doorslaggevend te zijn bij de samenstelling van een nieuwe regering. Maar de beloften worden (vanzelfsprekend) niet ingelost. De regering valt, de sonisten beschuldigen de autoriteiten van bedrog en verraad. Het einde is voorspelbaar: een poging tot staatsgreep en de bloedige onderdrukking daarvan.

Nep-sonist

De nederlaag van de sonische beweging heeft geen gevolgen voor de aanwezigheid van het geluid. Natuurlijk niet: het geluid en het sonisme zijn immers twee verschillende dingen. Al de eerste zelfverklaarde sono – een raadslid van de oppositie die via een stemming over het geluid de burgermeester ten val wil brengen – is een nep-sonist. Hij gebruikt het geluid enkel om een machtsspelletje te spelen. Vandaar ook dat de auteur zelf geen partij lijkt te willen kiezen in het door hem beschreven conflict tussen progressieve en reactionaire maatschappelijke krachten. De institutionalisering van het geluid, de inkapseling ervan in de gehoorgangen van een of andere revolutie betekent volgens hem de wiegendood van alles wat het geluid aan positiefs kan voortbrengen. Enkel de personages die het geluid als eersten waarnamen komen daardoor ongeschonden uit het tumult van de gebeurtenissen. Zij nemen het geluid nog altijd waar en hebben er ook hun voordeel mee gedaan (Paul heeft het inmiddels geschilderd), omdat het voor hen een persoonlijk en dus onbezoedeld geluid is gebleven.

Vlaamse Animal Farm

Het Geluid is een mooi geschreven, soms ontroerend en soms humoristisch boek. Een Vlaamse variant van George Orwells Animal Farm, omdat het in feite dezelfde boodschap heeft. Een roman die indertijd zeker de waardering kreeg die ze verdient maar die wat mij betreft best had mogen uitgroeien tot een klassieker. Waar het mij in het verband van dit artikel om gaat is dat Herman J. Claeys zich blijkbaar al van in het begin van zijn carrière bewust was van de gevaren van inkapseling en institutionalisering, ook voor hemzelf, maar daar, voor zichzelf, blijkbaar ook te weinig acht op heeft geslagen. Misschien meende hij dat het volstond door verre te blijven van allerhande marxistische groepjes en hun dogma’s en strakke partijstructuren. Herman afficheerde zichzelf altijd nadrukkelijk als anarchist. Maar Revo en Provo konden evengoed verworden tot Sono.

Implosie en verstening

En dat is er volgens mij ook gebeurd. Als de jaren zestig gekenmerkt kunnen worden als een periode van ongebreideld kritisch en creatief denken, van verzet tegen onwrikbaar geworden machtsstructuren en morele voorschriften, dan zou je de jaren zeventig als het decennium van de implosie en verstening van diezelfde revolte kunnen betitelen. Veel kritische geesten begonnen nieuwe dogma’s te omarmen of verdronken in een overdaad van alcohol, hasj en andere roesmiddelen. Wat filosoof Frits Staal opmerkte over de bekeringsijver van veel Hollandse jongeren in India geldt mutatis mutandis voor de evolutie van de hele beweging van de jaren zestig: ze omhelsden hindoeïsme en boeddhisme met een fanatisme dat rechtstreeks voortkwam uit het calvinisme van hun ouders waartegen ze zich zo hevig hadden verzet. De Revo- en Provoslangen beten in hun eigen staart.

Verval en verloedering

Veel anderen waren simpelweg verder gegaan met hun leven en hun carrière. Jeroen Brouwers, waarschijnlijk de beroemdste literaire gast in de Dolle Mol, stoomde op naar de letterkundige top, Julien Weverbergh werd directeur van de belangrijkste Vlaamse uitgeverij. Bijna dertig jaar later haalden ze weemoedig herinneringen op aan hun tijd met Herman J. Claeys in hun memoires, maar in de tussentijd hadden ze hem bij wijze van spreken gaar laten stomen in zijn Brusselse kroeg. Diezelfde kroeg is nu een van overheidswege erkend instituut, maar de geest ervan kan vanzelfsprekend niet worden gesubsidieerd en gestuurd. Het ‘geluid’ van de Dolle Mol verstomde langzaam maar zeker in de jaren zeventig. Zoals zoveel van dit soort etablissementen raakte het in de greep van verval en verloedering. Eerst bleven de coryfeeën weg, daarna verschenen de weglopertjes en de marginalen. Linkse kroegen werken als een magneet op mensen aan de rand van de samenleving, simpelweg omdat hun aanwezigheid hier nu eenmaal langer wordt getolereerd dan elders. Zolang een precair evenwicht tussen artistieke, marginale en volkse elementen kan worden gehandhaafd blijft de uitstraling van de kroeg levendig en positief, zodra de laatste twee de eerste gaan domineren is de glijbaan omlaag begonnen. De sluiting in 1987 was officieel een gevolg van financiële vergissingen uit de jaren zeventig, maar officieus het logische sociologische eindpunt.

Verscheurd gezin

Was Herman J. Claeys de voorbije dertig jaar diezelfde luis in de pels als in de periode 1965 -1975? Ik heb zo mijn twijfels. Zeker, hij speelde een rol in tal van bewegingen, zoals die tegen de installering van kernraketten in de jaren tachtig. Je zag en hoorde hem op honderden betogingen en manifestaties. Dat zal een zekere invloed hebben gehad. Maar die wisselwerking tussen literatuur en politiek was goeddeels verdwenen. We kregen protestgedichten – soms zeer goede, soms zeer pamfletachtige teksten – maar geen nieuwe romans. Wannéér het mis ging is wel ongeveer aan te geven, maar wat voor het wáár? Ik denk dat Herman, zoals zovelen, een bepaalde illusie uit de jaren zestig te ernstig heeft genomen, namelijk de idee dat je onder alle omstandigheden dezelfde persoon moest zijn. In officiële functie, privé, tussen collega’s, vrienden en familieleden, tegenover superieuren en ondergeschikten – altijd consequent hetzelfde denken en gedrag vertonen. Je moest, bij wijze van spreken, op het gemak even geëngageerd zijn als op den bureau, tussen de lakens evenzeer als tussen de regels. Maar de maatschappelijke en psychologische werkelijkheid was en is natuurlijk heel wat weerbarstiger. Het engagement kan ook een corset zijn, of zelfs een harnas, dat de ademhaling afsnijdt en de bewegingen belemmert. De psychologische redenen voor het vasthouden aan dat harnas zijn niet ver te zoeken. Herman kwam uit een verscheurd gezin, met een vader die aan het Oostfront had gevochten en een moeder die actief was in de weerstand, met een vader die een burgerlijke carrière en respectabiliteit nastreefde en een moeder die zich gefnuikt voelde in haar ambities als toneelspeelster. Geplet ook tussen een broer die hoogleraar werd en een broer die arbeider was. De lexicograaf is maar één voorbeeld van een ‘deel-ik’ van de totaalpersona Herman J. Claeys. Hij had die deel-ikken misschien meer de vrije loop moeten laten. Er hadden meer pontjes mogen varen tussen de zogezegde burgerlijke en de zogenaamde revolutionaire oever.

Onbaatzuchtig en authentiek

Houdt dit een negatief waardeoordeel in over Hermans leven? Absoluut niet. Ik heb hem een kwart eeuw gekend en al die jaren heb ik hem meegemaakt als een levensgenieter. Ik zou tientallen anekdotes over hem kunnen ophalen, als dit de plaats ervoor was, maar die aan het papier toevertrouwen is meer de taak van een biograaf. Ik heb nooit iemand ontmoet met een indrukwekkender taalgebruik, ik heb ook nooit iemand ontmoet die onbaatzuchtiger was dan Herman J. Claeys. Het aantal mensen die hij literair of anderszins heeft geholpen moet in de honderden lopen. Als Weverbergh hem in het eerste deel van zijn memoires, De Voorwerpen, een van de meest oprechte personen die ik ooit heb ontmoet noemt kan ik me daar enkel bij aansluiten. Ik zou er aan willen toevoegen: en een van de meest authentieke.

Hoe lang Hermans leven ook nog mag duren – dagen, weken of maanden – het is hoe dan ook een rijk gevuld bestaan geweest. Maar de prijs voor zijn engagement had wat mij betreft lager mogen zijn. Gelukkig hebben we boeken als Steen en Het Geluid, maar er hadden nog meer ‘geluiden’ uit zijn pen kunnen klinken.

Jeroen KUYPERS

 

Partager cet article
Repost0
23 décembre 2009 3 23 /12 /décembre /2009 07:06

Het theatergezelschap De Tijd gaat weer eens een toneelstuk opvoeren. Dat werd tijd. Wittgenstein was de enige voorstelling van de voorbije jaren waardig om ingelijst te worden. Goeroe Lucas Vandervost heeft haar in zijn eentje gefabriceerd. De andere leden van het gezelschap mochten schoenen poetsen, bijklussen en uit het raam staren. Een zeldzame keer was het hun toegestaan losse teksten aaneen te breien en ze op te voeren in de balzaal van hun eigen paleis. Hoogst uitzonderlijk werd het stof van een halfvergane productie geveegd en den volke aangeboden in een cultureel centrum te lande, waar men nog niet wist dat het Doornroosje van De Tijd zich had geprikt aan de spindel.

Het enthousiasme over de nieuwe productie werd echter snel getemperd. De fantasten, een toneelstuk van Robert Musil, blijkt geen nieuwe productie te zijn maar eentje uit 1991. Het nieuwe eraan is een andere cast. De oude was versleten.

Hoe meesterlijk die voorstelling indertijd ook was, ze nogmaals serveren voorspelt weinig goeds. Zelfs als Dionysos genadig neerkijkt op de voorstelling, zal het proeven zijn van ontdooide pap. Omdat dezelfde chef aan het fornuis staat. En de chef al geruime tijd verbaasd is dat zijn rechterhand evenveel vingers telt dan zijn linker.

De toestand bij De Tijd is niet uitzonderlijk. Hij is tekenend voor heel wat gezelschappen. De Roovers, Ceremonia, Abattoir Fermé, De Parade, Antigone, al zijn zij niet de enige, maken al geruime tijd van oude kleren nieuwe. Die in lang vervlogen tijden werden ontworpen door hun peter of meter.

When shall we meet again / In thunder, lightning or in rain? De eerste claus van Macbeth is een vraag. De ploegen in de tweede klasse zouden er zich eens flink moeten over beraden. Want al te scherp wordt het beeld van een vegetatieve theaterwereld. Een totale omslag is onmogelijk. Theater heeft ook een grondwet. Maar de jonge generatie zou toch een eigen visie moeten hebben, gepareerd aan een bandeloos enthousiasme en scherp op de actualiteit gericht. Wat er momenteel geserveerd wordt heeft geen enkele artistieke waarde. Is puur amusement voor de eigen lol en om de subsidies niet in gevaar te brengen.

Recensenten zijn al te vaak poeslief, om niet het verwijt van een tegendraadse ingesteldheid te krijgen. Al wat onder de vier sterren zit, verdient eigenlijk een ster minder. Het is nu al een feit dat jonge toeschouwers niet eens meer weten waar het woord repertoiretoneel voor staat.

Als de theatercommissie van zijn steen nu eens een hart zou kunnen maken, zou het 2010 moeten uitroepen tot Het Jaar van de Schaar. Om de kritische massa voor te zijn. De critici moeten niet gezocht worden in de onderstand van de politiek. Zij zijn te vinden in de eigen raden van bestuur, zoals dat nadrukkelijk het geval is met De Tijd. Niet verwonderlijk. Dit gezelschap zit van onder tot boven vol met mensen met een theaterziel van gewapend beton. Zij weten dat het theater afstevent op een crisis. En dat hun gezelschap, eens Het Juweel aan de Kroon, op dezelfde route terecht dreigt te komen als een gelijkwaardig juweel uit het financieel theater van de maatschappij: Fortis.

Guido LAUWAERT

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche