Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
27 avril 2008 7 27 /04 /avril /2008 09:00

In het najaar van 1961 woonde ik een lezing van André Guimbretière op de Midis de la Poésie te Brussel bij. Jeanine Terpougoff had hem als eens horen spreken en had achteraf kennis met hem gemaakt. Hij had een onvergetelijke indruk op haar gemaakt, en toen ze in de krant las dat hij in Brussel zou spreken, trommelde ze vastberaden  haar vriendenkring op. Ze had zelfs haar echtgenoot weten te overtuigen haar te vergezellen.

Guimbretière was inderdaad een begenadigde spreker. Hij had een warme, rijke stem, proefde de woorden met wellust, vermocht de medeklinkers een meerwaardige sonoriteit mee te geven, ondersteund door een heel aparte resonantie der gutturalen. Bovendien sprak hij dat meest welluidende, ongerepte, klassieke Frans –  dat van de beschaafde provincie, onaangetast door dat vaak overdreven scherp Parijs accent. Na de lezing zei een wat beduusde Jeanine Terpougoff verontschuldigend: “Aujourd’hui il nous a parlé par-dessus la tête “ -, of iets in die aard. Niet de dichter was aan het woord geweest, maar de docent, en dan nog wel over zijn specialiteit, namelijk het oeuvre van de dichter en Islamitische hervormer Mohammed Îqbal. Ik was enthousiast – maar ik had de aankondiging van de lezing wel degelijk gelezen en had er mij dus op voorbereid, terwijl mevrouw Terpougoff zich kennelijk blindgestaard had op de naam van de voordrachtgever en wellicht een gloedvolle poëzievoordracht had verwacht.

Achteraf gingen we met z’n allen iets drinken in de Roy d’Espagne, op de Griote Markt, en er ontwikkelde zich een levendig gesprek. De welopgevoede dames voelden zich uit hoffelijkheid verplicht enkele vragen te stellen, zo hort het nu eenmaal, maar het werd spoedig een dialoog tussen Guimbretière en mij. Hij was heel klein van gestalte maar bijzonder vinnig, net een eekhoorntje. Hij leek opgejaagd en nerveus, maar was contemplatief en geconcentreerd. Zijn intellectuele alertheid en de snelle, subtiele en tegelijk expansieve ontwikkeling van zijn gedachtegang vertaalden zich niet alleen in een tegelijk krachtige en beweeglijke uiteenzetting, maar ook in een expressieve lichaamstaal. Zijn uiteenzetting was inderdaad een uit-leg, een ex-plicatio, de ont-vouwing van haast onmerkbare verschuivingen en bewegingen van de geest, die meteen lichamelijk zichtbaar werden. Ondanks het leeftijdsverschil (hij kon wel mijn vader zijn) werd het tussen ons zoiets als een intellectuele coup de foudre. Ten afscheid trad toch de dichter op de voorgrond: hij schonk me zijn jongste bundel, “ce Passager de l’Aube, qui navigue toujours entre la dernière étoile et le soleil à naître.” Maar ook de pedagoog liet zich niet onbetuigd.

Hij doceerde Urdu aan de École Nationale des Langues Orientales Vivantes te Parijs en had in het kader van de Alliance Française niet alleen in een aantal Afrikaanse landen maar ook in India en Pakistan colleges gegeven. ”Vous devez lire Corps spirituel et Terre céleste d’Henry Corbin” – het klonk haast als een bevel. Hij koesterde een grenzeloze bewondering voor het genie van zijn vriend Corbin, en ik zou inderdaad de moeilijke les leren dat de sleutel tot teksten niet in het brein maar in het hart verscholen ligt.


 

Partager cet article
Repost0
26 avril 2008 6 26 /04 /avril /2008 08:54

Eind 1960, begin 1961 geraakte moeder bevriend met May Morlet, Jeanine Terpougoff en Phapha van de Wouwer. Door May Morlet kwam ik in contact met haar (stief)moeder, Emma Lambotte.

Wat kan ik nog toevoegen aan wat ik reeds over haar publiceerde? Ze had Max Elskamp, Laurent Tailhade, Jacques d’Adelsward Fersen en James Ensor goed gekend, Apollinaire waardeerde haar Roseaux de Midas, ze kon wel mijn grootmoeder zijn. Met wie kon ik beter spreken over de gedichten die ik hartstochtelijk schreef en die niemand mocht lezen. Ze was een “fine mouche” - een slimme vogel, inderdaad, die soms wel op een peinzende flamingo leek. Ze was een aandachtige en scherpzinnige lezeres.

Phapha van de Wouwer was klein van stuk, had een kromme rug en een spits snuitje. Ze was geboren en getogen, gepokt en gemazeld in de Antwerpse groothandel in koloniale waren, en je kon erop aan, al bewoog ze zich moeizaam, dat ze taai was en hardnekkig. Ze woonde aan de Mechelsesteenweg, op een boogscheut afstand van de jurist René Dekkers, een familielid van haar. Groot was aller verbazing toen ze ons plots een exemplaar overhandigde van haar roman, die in Parijs bij les éditions du Scorpion verschenen was. Ze had dus toch een romantische achillespees!

Jeanine Terpougoff, een etherische, asblonde vrouw liep er altijd als verbaasd en verstrooid bij, de neus in de lucht, haar bijziende blik haast ten hemel gericht. Ze was beminnelijk, steeds bezorgd om het haar gasten of gesprekspartners aangenaam te maken. Haar moeder was een Meerhaeghe en haar vader, René Laurreyssens, was rechter van eerste aanleg geweest. Ze had iets ondoordachts, net een klein meisje dat haar familie ter wille wenst te zijn. Ze volgde allerlei diëten, stond een tijdlang in de ban van Oshawa, geloofde vast in geesten en buitenaardse intelligenties, raadpleegde astrologen, waarzegsters en kaartenleggers. Op spiritueel vlak leek haar honger niet te stillen: een voortdurend inzamelende bezige bij. Haar echtgenoot, Serge Terpougoff, was als chemicus verbonden aan de research-afdeling van een der olie-major. Zoals de meeste Russen die voor de rode terreur gevlucht waren, had hij uiteraard als officier gediend in een keizerlijk eliteregiment. Wat er ook van zij, zijn huwelijk had hem opnieuw tot welstand gebracht. Ze waren kinderloos en bewoonden Jeanines ouderlijke woning, een immens herenhuis, Frankrijklei 135. Ze hadden een buitenverblijf aan het Zilvermeer bij Mol, Hof ter Weide, waar we af en toe met een heel gezelschap kleiduiven gingen schieten, een oefening waarin ik uitmuntte. Georges Desguin, hoofdredacteur van Le Matin, en zijn echtgenote, die ook op de krant de broek droeg, waren niet zelden van de partij. Hij was maaglijder, maar versmaadde de wodka niet.

Een rijzige gestalte, een scherpe neus, de ogen diep in de kassen, het haar gescheiden door een middenstreep: Serge Terpougoff was de belichaming van de Slaaf zoals hij door Hergé getekend werd. Of hij de geestelijke grillen en onschuldige bevliegingen van zijn vrouw appreciëren kon, weet ik niet. Veel belang had dat trouwens niet, dergelijke sferen van belangstelling hoorden bij de wereld van de vrouw, net als het huishouden. Onder mannen werd daar niet over gesproken.

Hij was een excellente, minzame gastheer, een charmeur ook, die een toen al ouderwets aandoende hoffelijkheid tentoonspreidde die hem op het lijf geschreven was. Af en toe hield receptie. Het ging er formeel aan toe, althans in het begin van de avond. De pas aangekomene werden door de gastheer plechtig rondgeleid en aan de hem onbekende gasten voorgesteld. Hierbij golden subtiele, onuitgesproken maar niet minder dwingende regels, die vooral tegenover oudere dames (en dat waren er heel wat) geacht werden nageleefd te worden, indien je tenminste niet wenste op te vallen. Handkussen, handdrukken, buigingen waren nauwkeurig gecodificeerd, en soms leek het of het verwacht werd met je hakken te klikken. Wanneer de salons al behoorlijk bevolkt waren en de gesprekken op gang kwamen, werden de plichtplegingen wat versoepeld en gaandeweg tot een minimum herleid. Een neofiet in dit gezelschap kon echter moeilijk aan de volle druk van de etiquette ontsnappen: van hem werd trouwens verwacht dat hij in het begin van de avond verscheen. In die letterlijk kleurloze jaren was vestimentaire soberheid geboden, maar de statige, ouderwetse toiletten van de douairières werden door ons wel als bijzonder excentriek ervaren – iets wat ze nooit hadden kunnen bevroeden. Ik was meestal in het gezelschap van Patrick Morlet die zijn moeder vergezelde, en we ontmoetten daar landgenoten van de gastheer (Tchebycheffs, Chilowskys, vorstin Metachersky… ), tycoons uit de maritieme sector (Steinman en Christo Nicolaïdis) en sloten vriendschap met Bernard van der Elst, Tony en Pierrot Herbosch, de schilderes Marianne van Vyve, een van de weinige jonge vrouwen in dat overwegend mannelijk gezelschap. Dergelijke avondfeestjes waren kennelijk niet bestemd voor blozende maagden. Er werd trouwens stevig gedronken. Serge Terpougoff serveerde wodka die hij zelf sleet, en hij werd geheel in beslag genomen door die veeleisende en verantwoordelijke taak. De etiquette eiste blijkbaar dat hij met sommige genodigden in groepje toastte, en daar hoorde dan wederkerigheid bij, zodat het ritme waarop de glaasjes geheven werden met het draaien van de wijzers van de klok gestadig opgevoerd werd. Ondertussen fladderde mevrouw Terpougoff in een losse, lichte, pastelkleurige japon tussen de gasten, afwezig en aandachtig tegelijk. Ze kon er zo verstrooid uitzien dat sommigen dachten dat ze dronken was. Rond een uur of half elf vertrokken de ruim in zwart gehulde oudere dames met hun cameeën en zwarte band om de hals naar huis, en tegen het einde van de avond bleven nog alleen enkele eerbiedwaardige heren en de schaarse jongelingschap achter, onder wie Sacha, een bloedmooi neefje of zo van de Terpougoffs. Ik werd des te meer overrompeld door zijn broze decadente schoonheid, toen hij heel even, op een moment dat hij dacht zich dit ongezien te mogen veroorloven, plots een vastberaden viriele pose aannam. Wellustig schokschouderen, en het was of heel z’n slank lichaam onder de goed gesneden smoking rilde, en dan de rug strekken, hoofd recht, kin ingetrokken. Toen hij gewaar werd dat ik zijn zelfbewonderende blik in een ovalen spiegel kruiste, keek hij stralend om. Hij glimlachte.

Op een zondagmiddag zat ik op de thee bij de Terpougoffs. Op de radio hoorde we het nieuws van vijf uur. De Vlaamse Leeuw werd in koor aangeheven door betogers. Een aangegrepen Serge Terpougoff zei met tranen in de ogen: “C’est beau, la fierté d’un peuple.” Hij was een tzarist, de portretten van de Romanovs logen er niet om, noch de heildronk die hij soms op een moment van begeestering ter ere van een of andere grootvorst bracht, maar hij duldde geen kritiek op de Sovjet-Unie. Het regime was wel niet alles, daar niet van, maar met de grootsheid van het Russische land viel hoe dan ook niet te spotten, noch met zijn internationaal optreden.

Henri-Floris JESPERS

 

Partager cet article
Repost0
25 avril 2008 5 25 /04 /avril /2008 02:21

Morgen, zaterdag 26 april, filmvertoning in het Letterenhuis, Minderbroedersstraat 22 te Antwerpen, 14 uur:

Kasper in de Onderwereld (1977) van

Jef van der Heijden,

naar de gelijknamige roman van Hubert Lampo.

 

Voor meer info, zie hier het bericht van 14 april.

Jef van der Heijden schreef en regisseerde in de jaren vijftig en zestig films en tv-spelen, toen beide genres nog in de kinderschoenen stonden. Hij werkte onder meer voor NCRV, KRO en VPRO, hij maakte kinder- en opdrachtfilms en hij debuteerde in 1963 als speelfilmmaker voor volwassenen met de komedie Fietsen naar de maan. Hoogtepunt van Van der Heijdens bescheiden speelfilmoeuvre is Blauw licht (1966), een korte, autobiografische speelfilm over een familie in het verzet. Van der Heijdens Ongewijde aarde uit 1967 werd door de toenmalige filmkeuring verboden voor openbare vertoning. Het onderwerp (de stiekeme herbegrafenis van een lijk) was “zedenkwetsend” en bovendien had de regisseur om budgettaire redenen opnamen van een èchte begrafenis verwerkt in zijn fictieverhaal. Toen Ongewijde aarde na een herkeuring alsnog werd toegelaten, wisten de nabestaanden van de èchte overledene via de rechter toch nog een vertoningsverbod af te dwingen.

Partager cet article
Repost0
25 avril 2008 5 25 /04 /avril /2008 02:09

FUN CITY.
Recent werk van Luc Boudens & Piet Raemdonck

Mixed media


Vernissage : vrijdag 9 mei 2008 te 20u.
Opening: Axel Daeseleire
Muziek: Viktor Perdieus (sax) & Nathan Wouters (bass)

Van 10 mei tot 15 juni 2008
Open op zaterdag en zondag van 14 tot 19u en na afspraak.

www.lucboudens.com


Piet Raemdonck
Kronenburgstraat 41a
2000 Antwerpen
0495 22 07 99
www.pietraemdonck.com

 

Partager cet article
Repost0
24 avril 2008 4 24 /04 /avril /2008 02:16

Paul Willems typeerde dada als "een ware donderslag die in heel Europa aankwam”,

ook in Antwerpen, waar mensen zoals Paul van Ostaijen en Paul Neuhuys, zonder dadaïst te zijn, zich openstelden voor de internationale bewegingen. Men heeft beweerd dat Neuhuys de eerste dichter van het absurde is, een halve eeuw voor het officiële “absurde” en zijn hogepriester Ionesco.

 

De poëzie van Paul Neuhuys (1897-1984) ontsnapt aan elke mode, aldus Paul Willems. Zij is wonderlijk fris gebleven. Of ze nu van 1923 is of van vandaag, zij schittert “als een decalcomanie, nog nat van het inkt”.

“Je suis malheureusement un poète du bonheur,” zal hij later beweren met zijn typische humor en zuurzoete glimlach, “un poète du bonheur, à qui la gloire et l’amour n’ont souri qu’à moitié et pour qui les éditions Ça ira n’auront été surtout que les éditions « ça n’a encore une fois pas marché ».” 

Poëzie is een gevecht met de nachtegalen, met de engel, met de maatschappij of met de dood. Men kan frontaal vechten, ofwel al dansend of zingend. Neuhuys vecht al goochelend met woorden die ontsnappen aan de zwaartekracht.

Ik geloof dat hij een dichter van de vrijheid is, vrijheid van geest, van woorden, van alle logische betekenis in de poëzie. Maar steeds met humor, een bijzondere humor van bij ons, vaak een verdediging tegen angst en tragiek. Geen vlucht maar een levenshouding, een manier om angst en pijn te verdragen.

 

Algemener stelt Paul Willems:

Onze Franstalige Vlaamse schrijvers verwoorden de sensibiliteit van dit land, zij zijn zelden abstract en onderwerpen zich niet aan een denksysteem. Zij vangen rechtstreeks de signalen van de wereld op: een onmiddellijke registratie, zoals bij Marie Gevers, een vertraagde, zoals bij Max Elskamp, of een weerbarstige, zoals bij Neuhuys. Het grote probleem is een taal, een schriftuur te vinden. Gezien zij in hun omgeving een andere taal horen spreken, kunnen zij niet putten uit de steeds hernieuwde reserves van de gesproken taal. Ieder van hen ziet zich gedwongen een eigen creatieve taal op te bouwen. Wij schrijven niet zoals onze collega’s uit Frankrijk. Ik beweer niet dat wij minder goed schrijven. Wij schrijven anders. Misschien is dat onze rijkdom. Het is ook ons drama.

&

Het was in de jaren zestig (en later ook nog, bij herhaling) dat Guy Vaes mijn aandacht vestigde op het proza van Paul Willems: Tout est réel ici, L'herbe qui tremble, Blessures en La chronique du cygne.

 

Paul Willems verstaat de moeilijke kunst helder te verwoorden wat moeilijk te vatten lijkt. Zowel in nuchtere aantekeningen als in verhalen die een metaforisch wereldbeeld onthullen vertolkt zijn oeuvre, dat een geheel vormt, raakpunten met de Duitse romantiek en, dichter bij ons, met Ernst Jünger.

 

Magisch realisme? “Fantastique réel”? Ik heb altijd de voorkeur gegeven aan de formulering van Roger Garaudy : “réalisme sans rivages”.

 

“Le double”, met de connotatie van dubbelganger en spiegelbeeld, het spookbeeld van en de obsessie door het verloren paradijs, door het leven verminkte personages, moreel onbehagen en artistieke schoonheid vormen de ingrediënten van Paul Willems’ universum.

 

Tout est réel ici, inderdaad. Zelfs  bontmantels die plots opnieuw tot leven komen ; voorwerpen van vegetale oorsprong die opnieuw planten worden ; fauteuils uit een concertzaal die bomen worden ; een zeilstad; een verzonken land. In Aquélone, een mythisch rijk in de monding van de Schelde, ontmoeten we een keizer die gigantische schermen laat bouwen, « paralumières » genoemd , en die plechtig een wet ondertekent waarbij alle wetten ingetrokken worden, ook de toekomstige;  volksdichters uit oude tijden ; wakers gelast met zingen in afwachting van de eeuwige terugkeer; schepen met rode en zwarte zeilen die de Schelde opvaren; en ze slepen ijsbergen voort waarvan de torens en de pieken fonkelen in de wind...

 

De overtreding van een bepaald ritueel veroorzaakt de ondergang van Aquélone in de Schelde.

Christian Berg stelt dat Le pays noyé, het laatste verhaal van Paul Willems, het verdronken land is van de Franstalige Vlaamse schrijvers. Het beeld is treffend, de interpretatie goed gevonden, maar ik ben het met mijn hooggeleerde vriend niet eens.

 

Het verzonken land is het land waaruit de poëzie verbannen werd. Het verzonken land is het land dat ten prooi viel aan de handelaars.

 

Uit de briefwisseling tussen Paul Willems en Jacques Ferrand blijkt hoezeer de genius loci van Mussenborg, het landgoed in Edegem waar Willems opgroeide, werkte en leefde, als axis mundi fungeert. Het conflict tussen de wereld van de tuinen en de niets ontziende macht van het geld was al de leidraad van Chronique du cygne (1949). Decennia later zou Willems met zoveel woorden vaststellen:

Toute la vie contemporaine tend à éloigner, à éliminer le style de vie qui existe à Missembourg depuis 1968, et qui existait dans tant d’autres maisons déjà disparues. C’était un essai de civilisation du livre, du jardin et de la poésie.

 

De strijd tussen de tuiniers en de handelaars die elkaar de macht betwisten vertoont ondertussen een planetaire, globale dimensie.

 

Paul Willems wist echter ook raak uit de hoek komen, en die ironie aan de dag te leggen die hij bij Neuhuys zo waardeerde.

Je m’appelle Astrophe et je suis un chat. Nous sommes tout pour tous et rien pour personne. Vous êtes mes chats quoique ne les étant pas et je ne suis pas votre homme. Tristan Tzara aussi était un chat. Il vivait dans un chapeau avec des bouts de papier. On a beau pousser, le temps s’arrête. Il vaut mieux dormir en boule que veiller en fumée.

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
23 avril 2008 3 23 /04 /avril /2008 23:13

In de jongste aflevering van De Scheldebode gaat Heiko ter Horst uitvoerig en verhelderend in op wat hem trof in het oeuvre van Lampo en hem vervolgens met de schrijver als mens onlosmakelijk bond. Daarbij maakt hij onder meer gebruik van zijn briefwisseling met Lampo. Ook Jan Kuyper vertelt wat de kennismaking met Lampo voor hem betekende. Ook de lezersbrief van Henk Masselink gaat in feite in dezelfde zin.

Hubert Lampo komt in twee interviews zelf aan het woord.

Johan de Roey trof in zijn archief de kopie aan van ‘Een heer genaamd Lampo’, een vraaggesprek dat hij in april 1984 voor het Antwerpse ‘city magazine’ van Knack afnam en van een substantiële inleiding voorzag.

In 1969 verhuisden Hubert en Lucia Lampo naar Grobbendonk, waar ze een door architect Gerard Cools functioneel modernistisch huis hadden laten zetten. Ilse Neuenkirch legde de hand op een fotokopie van een tijdschriftartikel waarvan de naam en de verschijningsdatum niet meer te achterhalen was. Het stuk verscheen in de rubriek ‘Het huis waarin wij wonen’, en we krijgen dus hier een andere Lampo (en Lucia) aan het woord. Het bijzonder lezenswaardige interview (‘Rust… alleen maar rust voor Lampo’) werd kennelijk afgenomen kort voor de verhuizing van Olen naar Grobbendonk.

Marjan Stalknecht en Peter Stöve nemen de lezer mee op een verkenningstocht door de stad van Joachim Stiller, waarbij de typische Lampo-locaties door treffende foto’s in kaart worden gebracht.

Wim Rouwendal schrijft enkele kanttekeningen naar aanleiding van de vertoning, in december vorig jaar, van de film Kasper in de onderwereld in gebouw Visser ’t Hooft te Rotterdam. Dit merkwaardige gebouw is aangekocht door de negen Rotterdamse en Vlaardingse Vrijmetselaars Loges als nieuw onderkomen en zal in september verbouwd worden.

(Kasper in de onderwereld wordt op zaterdag 26 april in het Letterenhuis te Antwerpen vertoond – zie ons bericht van 14 april).

Uiteraard gaat ook aandacht naar Allemaal zeep aan onze zolen. Kroniek van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1946-1950) van Bert van Raemdonck , waarin Hubert Lampo, jarenlang redactiesecretaris van het tijdschrift, uiteraard vaak aan bod komt .

In ‘Denkend aan Claus’ staat Henri-Floris Jespers stil bij het overlijden van Hugo Claus.

De Scheldebode, 5de jg., nr. 1, april 2008, 48 p., ill.

De Scheldebode is een uitgave van het Hubert Lampo Genootschap. Het lidmaatschap bedraagt 25 € per kalenderjaar, en geeft recht op informatie over – en deelname aan alle activiteiten en op ontvangst van de Scheldebode.

Informatie voor België: e-mail emmy.vankerkhove@uhasselt.be

Informatie voor Nederland: e-mail hubertlampogenootschap@planet.be

Website: www.hubertlampogenootschap.org

 

Partager cet article
Repost0
23 avril 2008 3 23 /04 /avril /2008 15:39

Namens de Verenging van Vlaamse Letterkundigen verstuurde secretaris Ferre Denis onderstaand bericht naar de schepen van Cultuur van de stad Antwerpen:


”Hiermede protesteren wij met klem tegen de plannen om de openingsuren van de bibliotheekfilialen te beperken ten voordele van de bibliotheek op het De Coninckplein. Is het de bedoeling om de mensen, als het ware, te verplichten om naar de bibliotheek van het De Coninckplein te gaan? Iedereen had vooraf gewaarschuwd om deze locatie niet te gebruiken voor de openbare bibliotheek.

Dalende uitleencijfers, morrend personeel, Grand Café dicht voor het echt open was, ... stijgend bezoek in de filialen die men nu wil sluiten!

Antwerpen Boekenstad?

Antwerpen zonder bibliothekenfilialen maar met een grotebibliotheek waar (bijna) niemand naartoe gaat? Is dat het opzet?”



Partager cet article
Repost0
23 avril 2008 3 23 /04 /avril /2008 02:07

Le génie du Nord (1925), zo luidt de titel van een epoquemakende publicatie van André de Ridder, waarin hij het Vlaamse expressionisme en de Vlaamse kunst tout court tegenover het normatieve classicisme afkomstig uit het Franse XVIIde eeuw stelt. Die tegenstelling was echter ook in de letteren mondgemeen. Maeterlinck was een exponent van dat genie van het Noorden – en van die voortdurende verzoeking van het Zuiden.

 

De meer dan buitenissige villa “Orlamonde” van Materlinck, feitelijk een palazzo-achtige casino dat nooit in gebruik werd genomen, was daar een sprekend voorbeeld van – sprekend, in de heraldische betekenis van sprekend wapen.

 

 « Un bloc de granit ou de quartz est aussi spirituel qu’une pensée de Pascal », aldus Maeterlinck. Dat wordt geïllustreerd door zijn woningen.

 

In den beginne, in Vlaanderen, de nevelen van het Noorden. Later, Saint-Wandrille, een labyrintische abdij in de buurt van Rouen waar hij de Schotse tragedie liet opvoeren; het kasteel van Médan waar Ronsard dichtte; een kasteel-hoeve in Grouchet Saint-Siméon, in het hartje van Normandië, en dan het Mas des Quatre Chemins bij Grasse. Uiteindelijk, tussen Nice en Villefranche, een paleis met terrasgewijze aangelegde tuinen, op een rotswand die de Middellandse Zee domineert, een wintertuin met bomen rond een vijver, een aanleghaven.

 

De marmeren vlucht der trage trappen. De slagorde der Corinthische colonnades.

 

In die permanente zomer van de gedachte, het wrede middaguur van de verbeelding, wanneer de mens met zijn schaduw samenvalt. Het genadeloze licht boetseert onophoudelijk de stilte.

 

De weg naar het Zuiden als een roep naar maat?

 

Daar, in Orlamonde, wordt Maeterlinck geconfronteerd met zijn afwezige personages – Blinden, Grijsaards, Vreemdelingen, dwalende, ectoplastische wezens – eens te meer ten prooi aan tergende paniek en agitante paralyse. In het chiaroscuro van de aarzelende verbeelding van de man in de zetel stikken ze, snakken ze vergeefs naar lucht. Onbewust maar niet minder dwingend houdt hij de adem in, ontzegt hij hun die duidelijke elocutie die redding is. Ze stamelen weifelende verwijzingen die nooit tot uitdrukking komen, tasten ontwijkend tussen hond en wolf naar taal en zin, pogen zich lusteloos de enkele woorden toe te eigenen die hun incarnatie eindelijk ten volle mogelijk moeten maken. De meedogenloze vertoner duldt echter geen tegenspraak en stuurt ze slaapwandelen in het voorgeborchte van zijn tussenwereld, in duisternis en onwetendheid.

 

De onbewogen en gelaten bejaarde: drama, scène én publiek tegelijk. « Il m’est arrivé de croire qu’un vieillard assis dans son fauteuil, attendant simplement sous la lampe, vivait, en réalité, d’une vie plus profonde, plus humaine et plus générale que l’amant qui étrangle sa maîtresse, le capitaine qui remporte une victoire ou l’époux qui venge son honneur. »

 

Iemand betreedt de tuin en een doodse stilte vestigt zich. Blinden wachten op hun gids. Onder het waakzame of onverschillige oog van de toeschouwer zit de oude priester dood op scène, obsceen. De blinden gaan vaag tekeer. Zieltogen in onzekerheid en onbewustheid. Slenterend in broeikassen en uitgeput door het plukken van afwezige bloemen staart iemand naar zijn machteloze handen. Onduidelijk gegons, gestamel, het geratel van een onzichtbare koets. De lamp brandt niet of nauwelijks. Iemand wordt er zich plots van bewust dat de lucht, zwanger van samenzweringen, haast niet in te ademen is. De sleutels zijn verloren, de spiegels gebarsten. Een verre doodsklok scandeert de nacht. Wenende fonteinen in verlaten tuinen, glinsterende meren in donkere wouden, frêle prinsessen gevangen in verwoeste paleizen. Een deur gaat open maar niet dicht. Iemand scherpt een zeis te middernacht. Een vraag, een uitroep, een stilte. De actie niet, noch de dialoog. Nutteloze emplooien: niemand tekent zich anders dan nauwelijks af tegen het decor waarin het noodlot werkzaam is, niemand doorgrondt de gemoederen. De adem stokt. Een vluchtig detail, de echo van een ogenschijnlijk onbetekenend woord.

Agoniseren in de limbus.

 

Steeds de boog van dezelfde vragen gespannen over dezelfde stilte. Peilen, verkennen, aftasten. Materlinck, een sprekend wapen? Weten door meten? De tegenspraak als vraag – vaderland der ontheemdheid. Slechts wanneer ik ademhaal aan de uiterste grens van mijn gedachte, vertoef ik in mijn geboorteland”, noteert Maeterlinck.

 

Net als Baudelaire “le droit de se contredire et celui de s’en aller” ingeschreven wilde zien in de Verklaring van de Rechten van de Mens, zo eiste Maeterlinck het recht op “de se contredire sans cesse et sans pudeur dans les ténèbres.”

 

Afzijdigheid en tegendraadsheid waren zijn uitverkoren domeinen – zijn zeilschip droeg niet gratuit de fiere naam: Hérétique. Verder: opera omnia op de Index.

 

Zelden onderbrak hij de stilzwijgende maar onophoudelijke colloquia met Plotinus, Dionysus Areopagitus, Ruusbroec, Böhme, Swedenborg, Novalis en Emerson om – levend anachronisme – kortstondig onder de mensen te verschijnen. Soms leek het wel of hij een eenzaam uitroepteken was, dan weer een uitdeinende reeks gedachtenpunten. Vaak eindigen zijn geschriften op een vraagteken.

Mais la tristesse, Goland, la tristesse de tout ce que l’on voit. » En bij het lijk van Mélisande : « C’était un pauvre petit être mystérieux, comme tout le monde. »

 

De klassieke bouworde van Orlamonde in het Zuiden, in de slagschaduw van de slagorde der colonnades, wordt aldus gevuld met de onbegrensdheid van het Noorden.

 

Binnnenstebuiten nu, de unheimliche helderheid van het Roze Huis van Degouve de Nuncques of van Magrittes Rijk der Lichten. De hypnotische, verlammende blik van een vertraagde surrealist.

 

“Je vois des noces de malades…

Toute une vallée de l’âme à jamais immobile »

                                                                           zegt Maeterlinck, en zijn verbeelding wordt bevolkt door op het gazon neerliggende wolven en op het ijs stervende lammeren.

 

« Á travers de tièdes forêts

Je vois les meutes de mes songes »

                                                       en, gericht op de blanke herten van de leugen, de gele pijlen van het verdriet.

&

Was het niet Paul Neuhuys, die tegen de dominante stellingen in, het surrealisme in Maeterlincks serres chaudes zag wortelen, en niet in dada?

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
22 avril 2008 2 22 /04 /avril /2008 04:33

In 1960 kreeg André de Ridder de opdracht een retrospectieve Floris Jespers te organiseren. De tentoonstelling (170 nummers) vond van 14 mei tot 12 juni plaats in het Provinciaal Begijnhof en Stedelijk Concertgebouw te Brugge. De Ridder stelde de catalogus samen en schreef een stevige, overzichtelijke inleiding. Tot aan zijn dood bleef De Ridder de ontwikkeling van de moderne kunst op de voet volgen, wat resulteerde in de monumentale De levende kunst gezien te Venetië (1958) en De moderne kunst andermaal te Venetië ontdekt (1961), samen goed voor zowat 1200 pagina’s die de destijds smaakmakende biënnales van Venetië kritisch benaderen. Ook hier blijft zijn oordeel tot op heden verbluffend springlevend.

In de zomer van 1961 was hij druk bezig met de organisatie van een retrospectieve van zijn vrienden Marc Chagall en Ossip Zadkine. Zijn strenge discipline, zijn zucht naar volmaaktheid en zijn scherp plichtsbesef maakten dat hij nooit zuinig met zijn krachten omsprong.[1] Hij stierf op 1 juli 1961 aan zijn schrijftafel, in volle kracht, onverminkt en niet afgetakeld. Een paar dagen voor zijn dood ging hij nog Ossip Zadkine bezoeken, “un après-midi d’été tiède et mélancolique” schreef de beeldhouwer. ‘s Middags bezocht hij de ateliers, s avonds gingen ze samen eten – “et puis je l’avais accompagné à son hôtel. Il marchait difficilement et très lentement. » [2]

André de Ridders betekenis als baanbreker in de Vlaamse letteren en vooral in de kunsthistoriografie, staat buiten kijf. Bovendien heeft hij een kleine 3.000 studenten aan de RUG opgeleid. Prof. Maurits Naessens, directeur-generaal van de Bank van Parijs en de Nederlandse en vermaard collectionneur, getuigde dat hij een baanbreker was, dat er in die tijd “geen andere hoogleraren [waren] die zo aanzienlijk hebben bijgedragen tot de vorming van de aankomende generaties. Gezien in het kader van de tijd speelde hij, die steeds zeer nederig bleef, een ontzaglijke rol in de bewustwording en in de verspreiding in Vlaanderen van de economische kennis.” [3]

&

Als adolescent openbaarde de lectuur van De Ridder mij de Franse nouveau roman. Maar als kind kende ik hem al. Ik ging immers vaak in gezelschap van grootvader op visite bij Mademoiselle Lasne, die in de Lamorinièrestraat woonde. Marie-Louise Lasne, een ietwat theatrale Parisienne, was een kunstzinnige en geletterde vrouw die samenwoonde met haar oudere, kolossale Waalse vriendin, Mademoiselle Letiexhe. Ze gaven beiden les aan het chique Collège Marie-José. De zwaarlijvige Mademoiselle Letiexhe zat altijd in haar stoel, terwijl haar vriendin hyperkinetisch door het appartement liep, steeds druk in de weer met God weet wat. Mademoiselle Lasne was de hartsvriendin van André de Ridder, die haar vaak bezocht. Naast de massieve, onverstoorbare, stoere, wat in zichzelf gekeerde, rustige en vaderlijke De Ridder die met vaste stem bedachtzaam praatte, leek de tengere, bleke en zenuwachtige Mademoiselle Lasne op een diafane précieuse. Wanneer ze het woord tot mij richtte, was het altijd of ze om mij bezorgd was. In haar ogen hoorde een kind blijkbaar met “pauvre” aangesproken te worden. « Mon pauvre Henri, mon pauvre chéri, mon pauvre enfant. » Ik vond dat raar. Wat ze ook zei of vertelde, de zin eindigde altijd een toon hoger, net of ze hoorbaar een vraagteken plaatste. Telkens ik hem toevallig zag, kreeg ik van André de Ridder een “zondag”, ook op doordeweekse dagen. Voor hem was immers elke dag een zondag van de geest.

Henri-Floris JESPERS



[1] Emiel LANGUI, In memoriam André de Ridder, Jaarboek 1961, Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België,  pp. 273-274.

[2] Ossip ZADKINE, Lettres à André de Ridder, Anvers, Librairie des Arts, 1963, p. 16, 146.

[3] Maurits NAESSENS, André De Ridder als Professor, in: De Vlaamse Gids, 1961, nr 1, pp. 11-12.

Partager cet article
Repost0
22 avril 2008 2 22 /04 /avril /2008 00:08

Vandaag verschijnt aflevering 116 van de Mededelingen van het CDR.

 

Redactioneel:

Berlusconi over Berlusconi

Kritisch:

Persvrijheid en deontologie; Een onvoorzichtige beroepsjournalist

Misdaad loont:

Genootschap Vlaamse Misdaadauteurs op het Stadhuis

Dagboek van Henri-Floris Jespers (2003)

Door de leesbril bekeken:

 Guy Prieels over Hugo Claus; Luuk Gruwez vs. Peter Holvoet-Hanssen; Connexion: dossier Piet de Groof / Walter Korun

Beestig

Bibliografisch

Agenda

 

Proefnummers van Mededelingen van het CDR kunnen aangevraagd worden via

hfj@skynet.be

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche