In het najaar van 1961 woonde ik een lezing van André Guimbretière op de Midis de la Poésie te Brussel bij. Jeanine Terpougoff had hem als eens horen spreken en had achteraf kennis met hem gemaakt. Hij had een onvergetelijke indruk op haar gemaakt, en toen ze in de krant las dat hij in Brussel zou spreken, trommelde ze vastberaden haar vriendenkring op. Ze had zelfs haar echtgenoot weten te overtuigen haar te vergezellen.
Guimbretière was inderdaad een begenadigde spreker. Hij had een warme, rijke stem, proefde de woorden met wellust, vermocht de medeklinkers een meerwaardige sonoriteit mee te geven, ondersteund door een heel aparte resonantie der gutturalen. Bovendien sprak hij dat meest welluidende, ongerepte, klassieke Frans – dat van de beschaafde provincie, onaangetast door dat vaak overdreven scherp Parijs accent. Na de lezing zei een wat beduusde Jeanine Terpougoff verontschuldigend: “Aujourd’hui il nous a parlé par-dessus la tête “ -, of iets in die aard. Niet de dichter was aan het woord geweest, maar de docent, en dan nog wel over zijn specialiteit, namelijk het oeuvre van de dichter en Islamitische hervormer Mohammed Îqbal. Ik was enthousiast – maar ik had de aankondiging van de lezing wel degelijk gelezen en had er mij dus op voorbereid, terwijl mevrouw Terpougoff zich kennelijk blindgestaard had op de naam van de voordrachtgever en wellicht een gloedvolle poëzievoordracht had verwacht.
Achteraf gingen we met z’n allen iets drinken in de Roy d’Espagne, op de Griote Markt, en er ontwikkelde zich een levendig gesprek. De welopgevoede dames voelden zich uit hoffelijkheid verplicht enkele vragen te stellen, zo hort het nu eenmaal, maar het werd spoedig een dialoog tussen Guimbretière en mij. Hij was heel klein van gestalte maar bijzonder vinnig, net een eekhoorntje. Hij leek opgejaagd en nerveus, maar was contemplatief en geconcentreerd. Zijn intellectuele alertheid en de snelle, subtiele en tegelijk expansieve ontwikkeling van zijn gedachtegang vertaalden zich niet alleen in een tegelijk krachtige en beweeglijke uiteenzetting, maar ook in een expressieve lichaamstaal. Zijn uiteenzetting was inderdaad een uit-leg, een ex-plicatio, de ont-vouwing van haast onmerkbare verschuivingen en bewegingen van de geest, die meteen lichamelijk zichtbaar werden. Ondanks het leeftijdsverschil (hij kon wel mijn vader zijn) werd het tussen ons zoiets als een intellectuele coup de foudre. Ten afscheid trad toch de dichter op de voorgrond: hij schonk me zijn jongste bundel, “ce Passager de l’Aube, qui navigue toujours entre la dernière étoile et le soleil à naître.” Maar ook de pedagoog liet zich niet onbetuigd.
Hij doceerde Urdu aan de École Nationale des Langues Orientales Vivantes te Parijs en had in het kader van de Alliance Française niet alleen in een aantal Afrikaanse landen maar ook in India en Pakistan colleges gegeven. ”Vous devez lire Corps spirituel et Terre céleste d’Henry Corbin” – het klonk haast als een bevel. Hij koesterde een grenzeloze bewondering voor het genie van zijn vriend Corbin, en ik zou inderdaad de moeilijke les leren dat de sleutel tot teksten niet in het brein maar in het hart verscholen ligt.