Marcel van Maele
In de 92ste aflevering van de Mededelingen van het CDR, gedateerd 9 april 2007, publiceerde Lucienne Stassaert een brief aan Marcel van Maele naar aanleiding van diens bundel, Over woorden gesproken. Enkele gedichten uit die bundel, een hoogtepunt in het oeuvre van de onvolprezen Marcel van Maele, werden in de Mededelingen lang voor de verschijning van de bundel opgenomen. Over Van Maele, zie het gedetailleerde feuilleton van Henri-Floris Jespers in Mededelingen, nrs. 76 t/m 81.
Ter nagedachtenis van Marcel van Maele wordt hier de tekst van Lucienne Stassaert elektronisch gepubliceerd.
*
Binnenkort kennen we elkaar al bijna een halve eeuw! Eerst op een afstand en daarna hoe langer hoe beter. Met ‘daarna’ bedoel ik: na de jaren zestig en onze medewerking aan het als zuiver experimenteel gebrandmerkte literair tijdschrift Labris. Onze verbondenheid vormt dan ook de voornaamste reden om in een brief je nieuwe dichtbundel te bespreken, in plaats van in een zogezegd objectieve recensie.
Het was me al eerder opgevallen – vooral sinds de bundel Rendez-Vous – hoezeer zowel je zegging als je thematiek aan diepgang hadden gewonnen… Klinkt dit woord al te katholiek? Zet dan verinnerlijking in de plaats. Toen ik samen met jou en Carine de gedichten selecteerde voor je verzamelbundel Krassen in wat was, een avontuur dat ik met een boottocht op de hoofdrivieren van je werk zou willen vergelijken, zag ik pas ten volle in wat een gewaagde sprongen je destijds als ‘dwarse’ dichter had gemaakt: je Zwarte Gedichten zijn hiervan het voorbeeld bij uitstek. Zo’n extreme behandeling van de taal, in conflict met de dagelijkse realiteit, had ik nog niet eerder ontdekt, bijvoorbeeld ook niet in het werk van Jack Kerouac, Allen Ginsberg en nog vele andere Amerikaanse auteurs die ik via Max Kazan, nu Jef Bierkens, zou leren kennen. Je Zwarte Gedichten verschenen in de Labyrint-reeks van Labris, waar ook Marcel Bogaerts zijn intrigerend poëtisch proza zou publiceren: Le dialogue avec la fusillée.
In mijn ogen waren jullie positieve literatuurverschrikkers. Jullie joegen al te conventionele dichters en soortgenoten schrik aan, om van de anderen maar te zwijgen.
Ikzelf heb toen de vleugelpiano ingeruild voor een schrijfmachine. Het ritme van de woorden dicteerde toen nog voor een groot deel mijn zegging: al tikkend op schrijfmachinetoetsen was de Jonkvrouw met de spade beginnen graven. Een publicatie in één band en samen met jouw eerste prozawerk Kraamanijs zag Johan Sonneville echter niet zitten… Maar goed ook, after all, maar dat zeg ik nu. In die tijd vond ik dit bijzonder jammer.
Ik geloof wel dat je prozawerk als een soort ijsbreker heeft gewerkt naar een groter lezerspubliek én dat je daardoor niet steevast als een experimenteel auteur vol duistere bedoelingen wordt geklasseerd.
De geleidelijke overgang in je poëzie naar een minder samengebalde zegging, of een typisch Van Maele-parlando vol gebiedende werkwoorden, gekruid en gepeperd met je onmiskenbare humor, is echter een waarmerk van dwars engagement gebleven: galgenhumor met een vleugje mededogen… “Van wie naar wat, van / wieg naar graf.”
Die typische humor herken ik ook in je laatste publicatie, maar de woordendrift is ingetoomd. De boot is een paard geworden dat niet op hol mag slaan. Want de berijder is blind – langzaam maar zeker blind geworden.
Ik herinner me dat je nog een tijdlang kon waarnemen dat ik bijvoorbeeld een groene jurk droeg. Je kon nog kleuren onderscheiden, gewemel, een laatste lichtpunt. Je wou toen nog niet toegeven dat je op weg was om stekeblind te worden. Nee, voor jou geen brailleschrift als troostprijs. Wel een bandopnemer… Zo heb je geleerd om woorden af te luisteren voordat ze uitgesproken mogen worden.
Je houdt meestal een geheim of meer achter de hand, geeft wat het meest van al pijn doet niet bloot. Je blijft liever een dichter die zichzelf voorstelt als een blinde vink, of als iemand die ons voor de grap wil wijsmaken dat hij tram tien ziet aankomen. Ja, Marcel, het vers: “Slenterend in het verleden herinner ik me / te herinneren” heeft Roger de Neef ook niet voor niets geciteerd in zijn inleiding tijdens de voorstelling van je bundel in De Zwarte Panter: meer wil je niet zeggen. De confrontatie met het verleden leidt maar hoogst zelden tot een ‘bekentenistoon’, o.a. vooral in sommige van de meest tedere maar daarom nog niet onverbloemde liefdesgedichten die ik ken.
De eerste cyclus ‘Tussen tijd en woord’ beschouw ik tegelijk als een poëtisch testament en als een levensoverzicht dat met de nodige ironie eindigt met: “het is schoon geweest”. Tijd en woord vormen een Siamese tweeling: een zegen én een vloek.
Er is stilaan een bedachtzaam element in je poëzie geïnfiltreerd, in schril contrast met de vroegere uitbundige woekering van woord en beeld. En dat weet je maar al te goed…
Ik citeer: “En nu het stiller wordt rondom / bindt hij zijn woorden in…”
Nog duidelijker komt deze tendens ter sprake in de cyclus ‘Woorden’: “Uit lichtzinnige verzen uitbundige woorden / schrappen, onverbloemd.”
Wat een vreemde combinatie: onverbloemd schrappen? Laat ons zeggen, dat je af en toe een onverbloemde manier van stilzwijgen hanteert, waarmee je de lezer bewust op afstand wil houden.
Het intrigerende gedicht ‘Klimop’, uit de tweede cyclus ‘Natuurgetrouw’, ervaar ik als één volgehouden metafoor van het dichter-zijn. Dankzij je ongenadige humor wordt de bittere derde strofe met een kwinkslag gecorrigeerd:
Klimop
Niet kunnen vliegen
niet kunnen gaan
het is geen gemakkelijk bestaan.
En de klimop verstrengeld
in zijn navelstreng pakt zijn vleugels uit
laat zijn wortels los en schrikt
de wolken in.
Jagen en vluchten
een vogelschrik omzeilen
amper het evenwicht bewaren.
Bij deze poging zichzelf te achterhalen
te pletter storten.
Een verhaal bij hoog en laag, een smartlap
zonder weerga. Vraag het aan de tuinman
die weet er alles van.
De tijd blijft maar op de loer liggen, komt al meteen weer aan bod in de cyclus ‘Versleten woorden’. Je hebt er echter iets op gevonden wanneer de leegte in alle stilte beslag legt op de dingen, en dat wil ik ook wel even citeren:
Met zacht geweld de wrevel weggegomd
in de stroom van de gedachten
aan dit zelfbestaan verzaken.
Lucienne STASSAERT