Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
11 février 2009 3 11 /02 /février /2009 23:17

Op 19 februari 1909 verscheen het (eerste) Futuristisch Manifest op de voorpagina van de Parijse krant Le Figaro.

Tot besluit van een uitvoerig gesprek met Henri-Floris Jespers stelt Frank Hellemans de vraag of, honderd jaar na de geboorte van de avant-garde, de voorhoede een achterhoede is geworden?

HFJ: Ja, maar om een veldslag te winnen, is de achterhoede soms van kapitaal belang. Denk maar aan de slag bij Waterloo. Ik ben er zeker van dat de belangrijkste dingen in de marge gebeuren.

Het interview verscheen vandaag in Knack (nr. 7 van 11 tot 17 februari 2009).



Partager cet article
Repost0
3 février 2009 2 03 /02 /février /2009 05:30

Ik werd het slachtoffer van een ernstig ongeval. Op zaterdag 17 januari werd ik nl. genadeloos getroffen door een een computer-crash. Het brein werd onherstelbaar aangetast.

Sinds gisteren 2 februari omstreeks 22u30 ben ik opnieuw on line, alive & kicking.

Ondertussen verloor ik wel mijn elektronisch geheugen, waaronder ook alle email -adressen. Mails ontvangen voor 17 januari kan ik dus (voorlopig) niet beantwoorden.

Mag ik u derhalve vragen een mailtje te sturen naar hfj@skynet.be zodat ik in mijn adresboek opnieuw kan samenstellen?

Henri-Floris Jespers

Partager cet article
Repost0
18 janvier 2009 7 18 /01 /janvier /2009 18:30

Nog altijd in 1973 verscheen op vijftien exemplaren bij de Panter Pers Gebalsemde waanzin, tien zeefdrukken van Wilfried Pas met een handgeschreven gedicht van Marcel. Dat luidde het begin in van een hechte en intense samenwerking met een aantal kunstenaars uit de stal van galerij De Zwarte Panter, waar Van Maele van 24 januari tot 22 februari 1976 zin eerste individuele tentoonstelling hield, Objecten. Tijdens de vernissage op 23 januari hield Paul de Vree een toespraak, waarvan de tekst in De Tafelronde opgenomen werd. Bij die gelegenheid verscheen bij de Panter Pers, in een oplage van vijfenveertig exemplaren, In rep en roer, acht handgeschreven en gezeefdrukte gedichten van Van Maele en vier etsen van Fred Bervoets.

De samenwerking tussen Fred Bervoets en Marcel van Maele is een ontmoeting van gelijkgestemde figuren, zegt Michel Oukhow.

Opstandig zonder revolutionair te zijn, vol bitterheid over het maatschappelijk beleid, sociaal geëngageerd maar zich houdend buiten elk georganiseerd verband zijn het onafhankelijke figuren met een overgave aan de vrijheid die hun werk kenmerkt.1

Net zoals Paul de Vree in 1960 de eerste grondleggende kritieken over de dichter Van Maele schreef, zo stond hij alweer in de bres om in 1975 de eerste substantiële bijdrage te leveren over diens logische overgang naar wat gemakshalve “plastische uitdrukking” genoemd kan worden. De Vree handelde over de evolutie in Van Maeles poëzie “naar een steeds strenger opgevatte en naar de essentie tenderende structuur en over diens in De Zwarte Panter tentoongestelde “Totems”.2

De Vree zou in 1979 nog wel een woord vooraf schrijven voor Tussen krop en keel – tien handgeschreven en gezeefdrukte gedichten van Van Maele met vijf etsen van Bervoets, in een oplage van vijftig exemplaren uitgegeven door De Zwarte Panter.

Net als Van Maele ging ook De Vree samenwerken met De Zwarte Panter, waar hij drie mappen zou uitgeven: Poesia visiva (1979), dertien zeefdrukken met een slotwoord van Henri-Floris Jespers; Visueel, negen zeefdrukken met een voorwoord van Willem M. Roggeman; en Ook oppervlak ik (1981), acht gedichten met acht originele foto’s van Ludo Geysels.

 

Van l. naar r.: Gustave Breuglemans, Marcel van Maele, x., Patrick Conrad en Paul de Vree in privéclub VECU, 1978 (Foto: coll. HFJ, Antwerpen)

 

Paul overleed op 25 april 1982, Marcel werd op 10 april 2006 vijfenzeventig jaar jong. Door de teksten van De Vree over Van Maele te bundelen zou een hulde kunnen gebracht worden aan een hardnekkige, schrandere en vrij denkende criticus, die een onvervangbare bijdrage leverde tot de “cartografie” van de Vlaamse avant-garde; tevens een teken van waardering en genegenheid voor een poëet in de echte betekenis van het woord: iemand die maakt.

Henri-Floris JESPERS

1 Michel OUKHOW, De bijzondere ateliers, in: Een kwarteeuw galerij (cat.), Antwerpen, Elzenveld-St. Jorispand, 1994, pp. 9-10.

2 Paul DE VREE, Dichter Marcel van Maele op het plastisch pad, in: De Tafelronde, jg. XX, nr. 3-4, februari 1976, pp. 3-8.

Partager cet article
Repost0
18 janvier 2009 7 18 /01 /janvier /2009 11:13

Van Maele's verzamelde Gedichten 1956-1970 verschenen ook al in 1972. De Standaard-Uitgeverij had een nieuwe reeks opgezet waarin ook gelijksaardige bundels opgenomen werden van Hans van de Waarsenburg, Clem Schouwenaars en Willem M. Roggeman. In Vlaanderen werd die reeks ook verspreid via de boekenclub van het destijds nog scherp geprofileerde Davidsfonds. Heel wat DF-leden steigerden. Schandaal. Stel je voor, je eigenste confessionele organisatie die vier uitgesproken vrij-denkende dichters promoot! Vlaanderen stond aan de rand van de morele afgrond. Prompt werd de reeks stopgezet. – Marcel zal wel met een stevige schaterlach gereageerd hebben…

1972 was ook het jaar van het sterk symbolisch gelanden S.O.S.-bericht: Walter Soethoudt brengt 550 wijnflessen van 70 tot 100 cl op de markt die elk een opgerold vel papier bevat, bedrukt met een gedicht van Van Maele. Die ‘gebottelde gedichten’ werden tussen 3 juni en 21 augustus in Sofia geschreven, waar Marcel met een werkbeurs verbleef. Dwingender en depressiever nog dan in de kapitalistische wereld werd hij in Bulgarije frontaal geconfronteerd met alle infantiliserende vormen en gevolgen van de maatschappelijke domesticatie waar hij allergisch voor is, juister: die hij visceraal haat. Het S.O.S.-bericht als variante op het De Profundis? Hoe dan ook, de symbolische en betogende draagwijdte van het gebaar is duidelijk.

Kunstobject? De gesloten fles blijft onaangeroerd – en het gedicht ongelezen. Boek in originele verpakking? De fles moet stuk – en dan pas kan de tekst verschijnen.

De ‘gebottelde gedichten’ werden in Brussel passend gepromoot door het Free Press Bookshop van Herman J. Claeys. Het in 1965 geopende legendarisch boekwinkeltje had links en rechts van de deur een etalage, laag bij de stoep. De ene werd bevolkt door een batterij S.O.S.-berichten, terwijl in de andere de dichter zelf ten toon gesteld werd – met bakken bier, volle flessen, uiteraard. Marcel kwam plichtsgetrouw een paar keer per dag in de etalage zitten, klanten mochten bij hem een biertje bestellen en/of eentje aanbieden.

Zolang ze op papier visueel waarneembaar was (bijvoorbeeld op fiches, briefkaarten, boekenleggers, kalenders, posters, toiletpapier, servetten, bierviltjes, zelfklevers, etiketten enz.) nam de non-book poëzie in Vlaanderen eerder traditionele vormen aan. Aan het papier als drager werd niet getornd, en het was precies de bedoeling, door een ‘democratisering’ van de media, de leesbaarheid en de verspreiding van de poëzie te bevorderen.1 Met zijn S.O.S.-bericht werkte Van Maele grensverleggend: hij schrijft boeken en maakt boekvoorwerpen. Dat plastisch uitdrukkingsgebaar zal trouwens een almaar groter aandeel opeisen in Marcels creatieve activiteit.

Het concept ‘gebottelde gedichten’ ligt inderdaad mede aan de basis van zijn verdere ontwikkeling als ‘plastisch kunstenaar’, en zal consequent doorgetrokken worden: in 1973 publiceert hij bij Hooft, Herwis Leus’ bibliofiele uitgeverij, een bundel gedichten, verpakt in een blok polyester en terecht getiteld Vakkundig hermetisch: 21 introverte gedichten.

Tegenover Jos de Man verklaarde Van Maele:

Ik zal de vijftig exemplaren in blokken polyester laten gieten. Elke bundel zal op een kiertje openstaan, telkens op een andere bladzijde. Je zal dus de eerste woorden van de regels op de linkse en de laatste woorden van de regels op de rechter bladzijde kunnen lezen. De bedoeling is: bon, jullie lezen mijn gedichten toch niet, koop ze nu maar, tegen 2.000 frank per bundel. En lees ze maar niet. Dat polyester kan niet kapot.2

Of nog, in een vraaggesprek met Herwig Leus:

Maar anderzijds wil ik het de lezer bijzonder moeilijk maken. De lezer die er zou in slagen de bundel uit het polyester vrij te maken zal de hoogste genoegdoening kennen. Het is dus als het ware een aansporing tot zelfcreativiteit en vindingrijkheid. Tevens wil ik ook het kader van het louter object transcenderen door er een leesbare tekst gedrukt op goed papier in te verpakken.3

Na de publieke voorstelling van Vakkundig hermetisch verbrandde Van Maele het manuscript.

Anno 1973 had Van Maele nog twee ‘vakkundig hermetische’ projecten op stapel, die wegens materiële redenen onuitgevoerd bleven: het Betonnen Blok Project en het Poëzieproject Siam 300.

Het eerste ‘trekt de lijn van de polyestergedichten nog verder door. Er blijft maar één object meer over, en het wordt zelfs moeilijker het te bemachtigen. Ik steek een lang gedicht in een loden koker. Die wordt in een betonnen blok gegoten – een kubus met als zijde vijf meter minimaal – het blok wordt in zee gedropt op een vastgestelde lengte- en breedtegraad en te koop gesteld voor pakweg 150.000 F. Verder worden er een honderdtal dossiers samengesteld waarin alles staat – plaatsbepaling, beschrijving van het object, budget van de bergingskosten om het weer aan de oppervlakte te brengen – behalve het gedicht zelf en die dossiers worden ook te koop aangeboden. Wellicht worden er ook een honderdtal geminiaturiseerde versies van het gedicht – op microfilm b.v. – in minuscule loden kokertjes gestoken en in kleine betonnen kubusjes gegoten, en op de markt gebracht.4

Het Siam-project was ook niet meteen te realiseren:

Ik schrijf dertig gedichten, laat ze vertalen in het Siamees, wat het voordeel van een heel sierlijk lettertype biedt en vernietig het oorspronkelijk manuscript. Met de vertalingen reis ik naar Thailand, waar ik ze laat copiëren door driehonderd diverse personen, een kleuter, een hoer, een schilder, een notaris… De vertalingen worden ingebonden samen met een dossier over de hele gebeurtenis en een biografische nota over de personen die copieerden. De driehonderd manuscripten worden hier verkocht. Wat gebeurt er? De kopers kunnen de gedichten niet lezen, alleen wie er zelf aan meewerkte kon dat.5

Van Maele haalde echter de neus niet op voor meer conventionele projecten.

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)

1 Cf. Erik DAMS & Hugo BREMS, Poëzie en non-books, Cahiers over de geschiedenis van de Vlaamse poëzie sinds 1945, nr. 1, Schoten, Hadewijch, 1987.

2 Jos DE MAN, Het gedicht in de fles, in: Haagse Post, 7 juli 1973.

3 H.L. [= Herwig LEUS], De poëtische projecten van Marcel van Maele, in: De Nieuwe Gazet, 23 augustus 1973.

4 H. LEUS, loc. cit.

5 J. DE MAN, loc. cit.

Partager cet article
Repost0
17 janvier 2009 6 17 /01 /janvier /2009 18:00

Vanaf de creatie te Antwerpen, op 23 mei 1966, van de eenakter De veroordeling van Marcel van Maele, gevolgd door een verrassende vrijspraak, gaat Van Maele’s aandacht ook naar het toneel. De eenakters Het manuscript (1962) en De bunker (1963) worden op 1 maart 1968 aan het RITCS (Hoger Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreiding) opgevoerd in een regie van Gilbert Deflo, en datzelfde jaar publiceert underground-uitgever Bert Verminnen Een zachtgroen bed vol bloed. In 1969 komt Revolutie van de pers in de door de auteur opgezette “Marcel van Maele toneelreeks”, die tot dit ene stuk beperkt bleef. Dit spel in drie bedrijven werd op 18 november 1972 gecreëerd door Studio Herman Teirlinck in een regie van Fons Goris en Bert Verminnen. Paul de Vree noteerde in zijn kroniek in De Periscoop:

Het stuk is doodernstig, maar de auteur heeft zwarte humor te over om het naar momenten van kolder te oriënteren. De revolutie, wat is ze tenslotte? Een idee die in het net van tegenstrijdige bestrevingen en gevoelens verward geraakt en vroeg of laat op een fiasco uitdraait. Merk op: Van Maele heeft zijn stuk in 1966 geschreven; in 1968 mislukte de Parijse Mei-revolutie.

1972 was trouwens welgevuld. In het najaar van 1969 was Van Maele naar Amsterdam getrokken, waar hij tot het voorjaar van 1972 verbleef. In een wereld ‘die een gaskamer aan het worden is’, voelt hij zich ‘uitgerangeerd op een zijspoor, in een terminus, tweemaal schaakmat’. In ‘deze zwarte stilte’ vernam hij ‘met gemengde gevoelens’ dat hem de Arkprijs van het Vrije Woord toegekend was voor zijn vierde prozaboek, Ik ruik mensenvlees, zei de reus (1971). Zijn eerste drie romans waren naar eigen zeggen ‘voor 80 % autobiografisch’ (maar dan wel met een surrealiserende of dadaïserende inslag); in zijn vierde daarentegen, aangereikt als ‘kroniek van in- ,en uitwendig leven’, zijn die autobiografische ingrediënten herleid tot ‘niet meer dan 20 %’.1

Wat ze volgens Georges Wildemeersch alle vier gemeen hebben, is die

typische doorheenhaspeling van tragiek en komiek, van spel en ernst, die zich vooral uit in het samengaan van hoogdravende religieuze, metafysische of existentiële problemen en de vaak banale uitspraken en handelingen der personages. Vandaag ook dit moeilijk toegankelijk taalgebruik en het abstracte, weinig realistische decor.

Bovendien vormt dit prozawerk

in feite één grote situatieroman omtrent de eigen problematiek, die uiteindelijk, in elk van zijn onderdelen, het verhaal was van de situatie van de schrijver tijdens het schrijven van zijn werk.

Ten slotte wijst Wildemeersch, voor wat Ik ruik mensenvlees, zei de reus, op Van Maele’s ‘ontwikkeling naar een minder duistere schriftuur’, op de minder mathematische, lossere opbouw (’55 korte hoofdstukjes, variërend van enkele regels tot een paar bladzijden’) en op de ‘tragiek, maar ook de ironische, satirische of parodistische bedoelingen’ van deze kroniek.2

De toekenning van de Arkprijs werd in het Huis Osterrieth te Antwerpen gevierd op 10 mei 1972, tijdens een plechtigheid ter herdenking van August Vermeylen, stichter van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. In zijn dankwoord betoogde Van Maele:

Laat ons jubelen: wij ter dood veroordeelden leven nog!

en wij herdenken plechtig

en kennen prijzen toe.

Voor deze gelegenheid smuk ik dan ook mijn woorden op, stof mijn pakje af en droog mijn tranen en herbegin met een twijfel groter dan ooit.

Wat is een woord?

Wat is een Ark?

Wat is de Vrijheid?

Wat voor cimbalen rinkelen in de symbolen?

Wat is hoop?

Hoe bestrijden wij deze welvaartskramp?

Welke wapens kunnen wij hanteren?

Het woord?

Meer dan ooit worden de woorden misbruikt en uitgehold, ze worden met zwier in keurige keurslijven gesnoerd, ze worden verkracht of gekastreerd, gewurgd, geprepareerd en verpakt.

De woorden wijzen de weg niet meer maar worden de weg gewezen.

En wij?

Wij worden bedacht en belegd en belegerd en bereden met die klinkklare onzin van gedrilde woorden.

Wij snorren met oogkleppen aan, naar de eindmeet stikkend in eigen vuil.

Maar we hebben natuurlijk nog andere problemen: terwijl ons de meest onheilspellende berichten over de toekomst van het mensdom bereiken dokteren we aan een nieuwe spelling. Er zal vlug moeten gehandeld worden willen we er een nieuwe spelling doorkrijgen vóór het einde der mensheid.3

*

De volledige tekst van Van Maele’s oratio werd, samen met ‘Uitzicht-inzicht’, een cyclus van tien gedichten, in het NVT opgenomen. In diezelfde aflevering wijdde Jef Meert een doorwrocht essay aan het werk van de bekroonde. Hij stelt vast dat Soetja en Rood en groen nog niet vrij te pleiten waren ‘van een vaag-humanitaire romantiek, die de hedendaagse poëzie nog grotendeels beheerst’. De sociale probleemstelling is in Van Maeles werk wel aanwezig, ‘maar ze blijft latent en verdrongen door een exotisch esthetisme’. Pamflet 1 betekende een keerpunt: ‘geen vrijblijvend symbolenspelletje of sentimentegegoochel meer’. De situatie van de schrijver is er een van ‘outsider in een overgeregulariseerde samenleving’ en wordt aldus ‘in een defensief en offensief gedrongen’. De verlangens van de schrijver zijn niet gericht op

bezit, consumptie, prestige en macht. Zijn agressie wordt gericht op de bezitsdrang en de daaruit voortvloeiende verknechting, die de grondslag van onze samenleving vormen.’

Van Maele identificeert zich ‘met de geslagene en verdrukte’, maar

zijn sociale revolte heeft niet het geheel van de klassentegenstellingen als basis, maar enkel de bedreigde situatie van een zich hiervan bewuste, sterk van het gewone patroon afwijkende individu.

Meert onderstreept dat Van Maele ‘het geloof in de sociaal gerichte strijd met het verruimen van de persoonlijke vrijheid als doel’ verliest. Op vormelijk vlak stelt hij vast dat de ‘eigenaardige taalbehandeling’ uit Pamflet 1 een methode werd: ‘het gewone taalsysteem is […] niet langer bruikbaar’.

Een vers als ‘het krijsen moet herboren worden’ wijst op

een Lucebertiaanse visie op de functie van de poëzie, die door middel van een klank- en woordbrutalisme door een beperkende ballast heen van een eeuwenlange woordslijtage en beschavingsvervlakking tot een directe expressie van primitieve, onvervormde emoties en ideeën wil komen.

Kortom, Van Maele’s levensopvatting wordt samengebald in een vers als ‘windvrij hart badend in ongebonden geest’. De ‘aandachtige’ lectuur van zijn poëzie is

een heilzaam avontuur, dat de beperkingen van het door de maatschappij gedetermineerde werkelijkheidsbesef waarmee wij behept zijn, telkens weer op onthutsende wijze teniet doet.’4

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)

1 Marcel VAN MAELE, Geachte minnaressen, minnaars, beoefenaarsters en beoefenaars der schone letteren, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, XXV, nr. 5 (1972), p. 417.

2 Georges WILDEMEERSCH, Van Maele ruikt mensenvlees, in: De Standaard, 26 november 1971.

3 M. VAN MAELE, Geachte minnaressen…, loc. cit., p. 418.

4 Jef MEERT, Verstoppertje spelen, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, XXV, nr. 5 (1972), p. 460, 461-462, 474.



Partager cet article
Repost0
17 janvier 2009 6 17 /01 /janvier /2009 11:45

In Scherpschuttersfeest (1968) zag Lieve Scheer ‘een teken te meer […] hoeveel er op menselijk en artistieke vlak aan onze tijd te genezen valt’. Van de Voorde redivivus, stelt ze onomwonden: ‘wie aan de verspreiding van zulke “kunst” meewerkt, schrijver, uitgever of criticus, is de diepste zin, de kern en de betekenis van wat cultuur is, kwijt’.1

Dat was voor Paul de Wispelaere aanleiding om drie citaten te bloemlezen van onverdachte ‘vertegenwoordigers van de cultuur’, nl. kardinaal Mercier, het Duitse episcopaat en paus Paulus VI, en vast te stellen:

onveranderd stroomt hetzelfde beschamende, kleffe jargon over de wereld, om de macht en de rijkdom van enkelen in stand te houden of te ontzien, en de onmondige massa in slaap te wiegen met hypnotische toverformules. De officiële wereld, de wereld van de Eerbiedwaardige Cultuur, bestaat bij de gratie van een ontzaglijke woordzwendel.

De Wispelaere gaat hier impliciet in op Van Maele’s uitspraak: ‘Stop mooie woorden een prop in de mond’. Voor het overige is het duidelijk dat Scheer met geen woord rept ‘over de werkelijke drijfveren en bedoelingen’ van het werk van Van Maele.

Schrijven is voor hem in de situatie staan van outsider en outcast tegenover de gevestigde maatschappij en officiële orde: een situatie die hij bewust en opzettelijk schept door zijn woordgebruik. Hij weet dat een gevestigde orde en georganiseerd systeem in de eerste plaats een kwestie van gevestigde en volgens een bepaalde logica georganiseerde woorden is. En daarom is al zijn werk, ook het boek Scherpschuttersfeest, wezenlijk een schrijfervaring, een woordenervaring, in de rand van de bestaande maatschappelijke ‘orde’, waardoor de schrijver zich in zijn revolterende apartheid uitdrukt, bevestigt en zelfs schept. En wie dit grotere en ergere wartaal vindt dan de hoger geciteerde Heilige Bloemen, werp ik vanuit de verte een kushandje: adieu.

Ook Van Vlierden is kennelijk ‘de diepste zin, de kern en de betekenis van wat cultuur is, kwijt, want hij werkt als criticus mee aan de verspreiding van zulke ‘kunst’ mee. Hij situeert Scherpschuttersfeest in het verlengde van Kraamanijs, nl. als ‘een gelijkaardige poging tot zelfherkenning, zo al niet tot zelfschepping’. Deze poging bestaat nu

in een voortreffelijke compositie, waarbinnen verklarende glossen de écriture automatique begeleiden. […] Op een horde van woordenkraam wordt een nieuwe (witte) orde van woorden veroverd. In de taal zelf grijpt hier de strijd plaats tussen de chaos en een nieuwe taal waaruit een nieuwe werkelijkheid ontstaat.2

Eugène van Itterbeek stelt vast dat in de stijl van Van Maele het woord zijn vrijheid herwonnen heeft: ‘de haast barbaarse humor van de schrijver is daar een niet gering bestanddeel van’.

De verbeelding heeft de wereld op zijn kop gezet: hierin ligt de vrijheid van de kunstenaar. […] De functie van het dichterlijke bij Van Maele lijkt mij symbolisch voor de groeiende behoefte aan irrationaliteit en creativiteit als een vorm van verzet. De verbeeldingswereld van Van Maele is destructief, het is een aanval op de hele sociale werkelijkheid van vandaag. Het is een kunst die haar vitaliteit put uit een haast grenzeloze spot met de wereld en uit een tragi-comische verafgoding van het eigen dichterlijk talent.3

Koreaanse vinken (1971) vormt het sluitstuk van de romantrilogie. De herinnering – een van de sleutelwoorden van de dichtbundel Winteralbum (1970) – speelt opnieuw een belangrijke rol ‘als materiaal in een sterk gestructureerde taalcompositie waarin andere elementen een even belangrijke rol spelen’, aldus Willem M. Roggeman. In Van Maeles trilogie is het ‘structurerend vermogen’ van de auteur gaandeweg toegenomen. Koreaanse vinken is geschreven ‘van uit een centrale kern’ en vertoont ‘een webconstructie, waarin elke element onmisbaar is’. Roggeman gaat in op de mathematische opbouw van het boek, waarin

het verhaal tot één groot bewustzijnsmoment wordt herleid’. Fundamenteel vertolkt de roman ‘de negatie van de begrippen ruimte en tijd, die herleid worden tot hier en nu. Na de woordenroes, die zijn vorige werken kenmerkte, valt Koreaanse vinken op door de technische beheerste schriftuur en de strenge structuratie, waardoor het schrijverschap van Marcel van Maele een nieuwe dimensie heeft gekregen.4

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)

1 Lieve SCHEER, Nu schizofrenie wordt toegejuicht, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 113, nr. 10 (1968), pp. 789-790.

2 B. F. VAN VLIERDEN, op. cit., p. 178.

3 Eugène VAN ITTERBEEK, Daad en beschouwing. Beschouwingen over literatuur en maatschappij. 1968-1970, Brugge, Orion/Desclée de Brouwer, 1972, p. 61.

4 Willem M. ROGGEMAN, Bij nader inzien. Van Achterberg tot Weverbergh, s.l. [Antwerpen], De Galge, 1976, pp. 96-98.

Partager cet article
Repost0
16 janvier 2009 5 16 /01 /janvier /2009 19:30

Ondertussen was Marcel van Maele als prozaïst gedebuteerd met Kraamanijs (1966), net op tijd om door professor R.F. Lissens vermeld te worden in de vierde druk van De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden. In die korte roman brengt Van Maele verslag over zijn ervaringen in de psychiatrische afdeling van het Brugmann ziekenhuis te Brussel. Bepaalde critici hadden het over een psychiatrische warwinkel, zo niet B.F. van Vlierden, alias Bernard Kemp. In zijn Poëtica van de Vlaamse roman gewaagde hij van een soort ‘epistemologie in de kunstmatige tuinen van de roes’. Hij stipt aan dat de trance hier niet bewerkt wordt ‘door een systematische zelfopwinding met taal zoals bij Raes en Krijgelmans, maar door de werking van verdovende middelen’. Het gaat eigenlijk ‘om de roes van een gedrogeerde die een nieuwe wereld in een “nieuwe taal” ontwerpt’, om een ‘methode voor een volmaakter ervaring van een andere dan de banale werkelijkheid’, waarbij ‘de poging om de grens van de kennis te verleggen […] buiten het zuiver literaire experiment’ ligt. ‘In de vicieuze cirkel tussen roes en kater plooit dit schrijven zich echter op zichzelf terug, en wil bewust een nieuwe orde scheppen in een taal die “ontsmet is van de logica”.’ Die nieuwe taal, ‘een leger witte woorden’ betracht niet alleen ‘een nieuwe wereld […]op te roepen’, maar verzet zich tevens ‘tegen de “mooie” woorden’. Ze verwijst immers naar ‘een niet-authentieke wereld’, de ‘waardeloze wereld’ van het gezond verstaan. ‘Dit “hot” proza’ van Van Maele is gericht ‘op het stichten van een nieuwe werkelijkheid die de oude terugwerpt in het niets waar ze mee samenvalt’, aldus Van Vlierden.1

‘De synthese van de existentiële wanhoop’, zo typeert Hector-Jan Loreis Kraamanijs, waarin ‘de semi-autobiografische gedeelten naar de keel grijpen’. Hij wijst terecht op de readymades’s die de doorlopende verhaallijn doorspekken: allerlei reclame, cafépraat, flarden gesprekken opgevangen in een tram, opschriften en graffiti, krantenknipsels, enzovoort. Hier had Loreis trouwens een parallel kunnen trekken met technieken uit de plastische kunst, die ongetwijfeld relevant waren voor Van Maele.2

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)

1 B. F. VAN VLIERDEN, Van In ’t Wonderjaer tot De Verwondering. Een poëtica van de Vlaamse roman, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1969, p. 178; 216.

2 Hector-Jan LOREIS, Nieuwe Roman=Nieuwe Filosofie. Van de nouveau roman naar de nouveau nouveau roman, Brussel/Den Haag, Manteau, 1967, p. 137.

Partager cet article
Repost0
16 janvier 2009 5 16 /01 /janvier /2009 14:00

In 1966, tijdens het dichtersfestival “Poëzie in het Paleis”, wekte het optreden van Van Maele heel wat opschudding. In een dionysische bui wandelde hij met vaste tred op de overvloedig met bloemen versierde feesttafel, tussen een batterij lege flessen en onder de afkeurende blik van een aantal collega’s. Van Maele’s Brusselse jaren stonden duidelijk in het teken van de verbeelding aan de macht.

Hij treedt vaak op en stoort nog vaker het optreden van anderen, zo maar, uit pure provocatie. Marcel wordt een wandelende happening, maar dan een onvervalste: spontaan en onvoorstelbaar. Ideologisch ingevulde acties en groepsvorming liggen hem niet. Hij staat een individualistisch anarchisme voor en kondigt in 1966 onder het veelbetekenende motto “Ik ben geen provo, ik ben Marcel” een voettocht van Brussel naar Amsterdam aan, maar hij strandt in herbergen net buiten Brussel.

“Provocatie van de tweede graad”, commentarieerde Karel Jonckheere droogjes – zoals het bereiden van mayonaise achter de voorleestafel op de Antwerpse boekenbeurs, twee jaar later.

 

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)

Partager cet article
Repost0
16 janvier 2009 5 16 /01 /janvier /2009 08:00

In 1965 publiceerde De Vree een essay over de Vlaamse avant-garde. Hij was van oordeel dat de “neo-experimentelen” geschaard rond Labris drie richtingen uitgingen:

1° een neo-lettristische in verba-visuele en verbafonische zin, met de nadruk op de typografie (Leon van Essche); 2° een labyrintische subjectiviteitslyriek (Hugo Neefs); 3° een taal-revolutionaire (angry) waardoor existentiële ontploffingen het uitstromen van taallava verwekken (Marcel van Maele, Max Kazan). […] Met de Zwarte gedichten (Van Maele) en Bliksem Tandradbanen Blizzards (Kazan) liggen de krachtigste beloften in die richting voor. […] Het ‘zwarte gedicht’ van Van Maele, onze Antonin Artauds, is eveneens het resultaat van een op de spits gedreven conflict tussen persoon en gemeenschap. Zijn ‘Gedicht ist sein Messer’, zijn tanglach.1

*

Tussen Stadswaag en Conscienceplein was Van Maele medio de jaren zestig een haast legendarisch personage in de turbulente en ruziënde kringen van de Antwerpse bohème, maar hij genoot ook een stevige reputatie van “poète maudit” in Brussel, waar hij geregeld verscheen in de kroegen rond het Sint-Jansplein, jarenlang – van surrealisme over Cobra tot Internationale Situationniste – een epicentrum van artistieke avant-garde.

In de Galerie de la Madeleine in de Sint-Jansstraat hingen collages van E.L.T. Mesens, Aubin Pasque, Max Bucaille, Robert Geenens en Jean-Jacques Gailliard. Terwijl kolonel Louka in advertenties voor restaurant Skolpje zijn Zuidslavische en Russische specialiteiten aanprees, maakte de baas van Le Petit Rouge de roeping van zijn kroeg wijd en zijd bekend: “Un centre d’Art Vivant à Bruxelles”. En het ging er inderdaad levendig aan toe in dit ouderwetse café met bordeauxkleurige namaaklederen bankstellen, waar Aubin Pasque en Marc. Eemans, twee gewichtige leden van de generale staf van het Centre International de l’Actualité Fantastique et Magique, geregeld bijeenkwamen. Wanneer hij tussen zovele reizen in even in Brussel verbleef, zorgde “le flamingant de Londres”, de beminnelijke, onweerstaanbare, en plechtig hoffelijke Mesens steevast voor ambiance. Le Petit Rouge was ook een vaste halte in het dagelijkse itinerarium van Marcel Lecomte, die nergens bij hoorde maar overal als vanzelfsprekend thuis was en met passende égards behandeld werd. Stamgasten waren ook Pol Le Roy, Jan d’Haese en André van Wassenhove, de discrete archivaris van de Fantasmagie-beweging. Henri Ronse, Patrick Conrad en ik vormden de jongste garde daar, in Le Petit Rouge. Stamgast Marc. Eemans heette Marcel, maar wanneer eerbiedig geroddeld werd over “de twee Marcels”, dan werden uiteraard Broodthaers en Van Maele bedoeld, twee flamboyante verschijningen. De sterke drank vloeide overvloedig in de kroeg, en wanneer de avond viel, werd niet zelden uitgezwermd naar minder burgerlijke oorden, vooral dan naar Le Petit Lénine ofte Chez Florio, waar de reeds verhitte discussies veelal hoog oplaaiden. De steeds opgewekte Marcel van Maele kende iedereen, leek wel onverwoestbaar en, zeldzaamheid, had geen vijanden, zelfs geen heimelijke. Hij kon nochtans scherp uit de hoek komen en spaarde niemand. Dat was de tijd dat Panamarenko, Wout Vercammen, Hugo Heyrman en Wilfried Pas een gezamenlijke tentoonstelling hadden in de Galerie de la Madeleine.

Voor zijn poëtisch oeuvre werd Van Maele in datzelfde jaar 1965 laureaat van de Sienjaalprijs, waarbij hij geloofd werd “voor een universeel aansprekende thematiek ontstaan uit onvervalste existentiële nood en verwoord op de meest oorspronkelijke wijze.” Bij de instelling van de prijs in 1962 – een duidelijke verwijzing naar Paul van Ostaijen – wilde het Nationaal Centrum voor Moderne Kunst, opgericht door De Vree, de aandacht vestigen op prestaties waarvoor de publieke belangstelling in te geringe mate of in het geheel niet wordt opgewekt. Uit de lijst der laureaten blijkt dat de prijs wel degelijk oordeelkundig toegekend werd: Ben Klein, C.C. Krijgelmans, Paul de Wispelaere, Rudi van Vlaanderen, Ludo Bekkers, Vic Gentils, Jef Verheyen…

In 1965 werden, naast Van Maele (poëzie), Ivo Michiels (roman), Jan Christiaens (toneel) en Jean Weisberger (essay) bekroond. De uitreiking viel samen met de viering van het tienjarige bestaan van De Tafelronde – zo stond toch te lezen op de uitnodiging. Hiermee werd de historische waarheid bewust geweld aangedaan. Het eerste nummer verscheen immers in januari 1953. Wat de nieuwe ploeg wenste te vieren was het jubileum van De Tafelronde als modernistisch tijdschrift.

Het jubileumnummer bevatte “Audio-poésie” van Henri Chopin, “poème cosmique dit concret offert à moi-même », « Tabu », een gedichtencyclus van Freddy de Vree opgedragen aan Hugues C. Pernath, “Fleurs languissantes”, een suite gedichten van Henri-Floris Jespers; spatiaal-concrete gedichten van Paul de Vree en Frans Vanderlinde; poëzie van Pol Le Roy en Jan van der Hoeven, enkele beschouwende teksten van Jef Verheyen en tien gedichten uit de cyclus “Figuratief” van Marcel van Maele. De omslagtekening werd verzorgd door Patrick Conrad.

De uitreiking van de Sienjaalprijzen vond plaats op vrijdag 22 oktober 1965 in het Osterriethhuis te Antwerpen. De Vree werd ter plaatse met een anoniem telefoontje gewaarschuwd dat Ben Klein, met wie hij overhoop lag, de gelegenheid zou grijpen om keet te schoppen. Er ontstond enige paniek. Gastheer Leon Rochtus, directeur van de Bank van Parijs en de Nederlanden, zag al de Renaissance-meubelen en de Venetiaanse spiegels sneuvelen, de kunstcollectie in de vlammen opgaan en gewonden in allerijl weggevoerd. Hij koos het zekere voor het onzekere, en deed een beroep op de politie om Klein de toegang tot de bank te ontzeggen, onder het voorwendsel dat hij geen uitnodiging kon tonen. Dat gebeurde in alle discretie, en de talrijke genodigden merkten er niets van. Achteraf geraakte dat spoedig bekend, wat aanleiding gaf tot hevig commentaar. Het procédé was misschien wel elegant, maar die hele toestand getuigde niet van moed.

De Vree, Jespers en Jack Schelfhout konden in peis en vrede het woord voeren, en het bekroonde viertal werd vereeuwigd in een nu wel historische foto. Na de Sienjaalprijs werd Van Maele spoedig bekroond met de Dirk Martensprijs van de stad Aalst (1966), de poëzieprijs van Meise (1967) en die van Heist (1970).

Henri-Floris JESPERS

1 Paul DE VREE, Vlaamse avant-garde, Lier, De Bladen voor de poëzie, 1965, pp. 24-25.

Partager cet article
Repost0
15 janvier 2009 4 15 /01 /janvier /2009 22:18

De aanwezigheid van Henri Chopin en Frans van der Linde in die onzichtbare academie prefigureerde de nieuwe koers van De Tafelronde, die spoedig een belangrijke schakel werd in de concrete, fonetische en audiovisuele “Internationale”.

Paul had in versneld tempo resoluut de weg ingeslagen van de objectieve en sonore poëzie. In een kort inleidend essay over “Moderne technische communicatiemiddelen” verwees hij naar het “poème-objet”, naar de “Verbildlichung” van de poëzie, de “poésie visuelle” van Pierre Garnier en het “poème-partition” van Bernard Heidsieck. Die objectivering heeft zich niet alleen op het visueel maar ook op het auditief vlak doorgezet, waarbij de magnetofoon en de elektronica aan de partituur van klanktekens een “universaliteit” en een “spatialiteit” kan verlenen, “die deze van de muziek op authentieke wijze evenaart”.

De link met de historische avant-garde werd in die eerste aflevering van de negende jaargang nog eens extra benadrukt door de opname van een dertiental teksten van Pierre Albert-Birot, geschreven tussen 1916 en 1962, waaronder het “poème à crier et à danser” verschenen in maart 1918 in Sic.

 

Les Soirées d’Anvers, cahier 7, 1963

Tekening: ‘Le mythe de Thésée” van Jan Vaerten

Marcel van Maele figureert in de door De Vree besproken aflevering van Les Soirées d’Anvers. In een korte toelichting stelt Paul Neuhuys:

Heureux les nègres, car le royaume du soleil leur appartient! Zij plukken zonlicht en zwemmen in de zon. (Ils cueillent la clarté et nagent au soleil. Si Marcel Van Maele aspire à cette sauvagerie primitive, c’est qu’il se sent frustré par une civilisation tendue vers l’automatisme, et qui a fait de lui un esclave hypercivilisé, een hooghypergeschoold hyperslaaf, pour qui la liberté n’est plus qu’un mythe (vrijheid is steen onder steen links steen boven steen rechts) ce qui revient à dire que béton vaut mieux que bonté. Ce recueil, véritable manifeste du nihilisme, par un militant du manioc et du maïs, est écrit dans une langue ultra-synthétique comme il se doit chez un hyperplastiekfabriekarbeider qui se veut cannibale. [...] Aussi se représente-t-il volontiers nouveau magicien [...] prônant, ce qui tranche tout, le retour linguistique au dialecte kwawandi.

Na amper één jaar, in september 1964, verdween de naam van Kazan uit de colofon van De Tafelronde: hij voelde zich daar niet thuis .Van Maele hield het twee jaar uit, tot en met het jubileum-nummer van oktober 1965, waarin hij tien gedichten uit de cyclus “Figuratief” publiceerde, waarna hij in alle vriendschap afhaakte.

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)



Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche