Bij de opening van de retrospectieve Guy Vandenbranden bracht Ernest Van Buynder De Nieuwe Vlaamse School in herinnering. Aanleiding tot een summiere terugblik...
*
In de tweede helft van de jaren vijftig, begin de jaren zestig was er, alleszins te Antwerpen, een intense kruisbestuiving tussen de pogingen tot vernieuwing ondernomen door plastische kunstenaars enerzijds en schrijvers anderzijds. Als criticus plastische kunsten van De Nieuwe Gazet én als dichter was Nic van Bruggen (1938-1991) nauw betrokken bij de talrijke al dan niet tijdelijke twisten binnen het wereldje. De aanvankelijke eensgezindheid binnen G58-Hessenhuis was immers spoedig zoek. Jef Verheyen (1932-1984) trok zich al meteen terug omdat hij op de eerste tentoonstelling wel met werk vertegenwoordigd was, maar niet vermeld werd in de catalogus. Bert de Leeuw, Paul van Hoeydonck, Paul Snoek en Hugues C. Pernath beraamden allerlei samenzweringen, maar het bleef bij het manifest van Hannibal en gezellige nachtelijke complotten aan de toog. Englebert van Anderlecht en Jef Verheyen legden bij kunsthandelaar Hans Liechti te Grenchen in Zwitserland de grondslag voor een nieuwe groepering, De Nieuwe Vlaamse School. Het manifest werd geschreven door Verheyen en zijn onvoorwaardelijke pleitbezorger Paul de Vree (1909-1982). Daarin werd onder meer gesteld:
De Nieuwe Vlaamse School
- erkent in zichzelf deze Vlaamse traditie, dat het universele van de moderniteit in de eigen aard, d.i. de Vlaamse, vervat ligt;
is zich bewust dat onze oudere Vlaamse schilderscholen hun eigen aard door vergelijking met de buitenlandse, door andere schilderscholen, vonden en opdrongen;
- is de overtuiging toegedaan dat de authentieke schilderkunst in wezen nooit formeel of modieus is geweest, maar uiteraard alleen essentieel, waardoor zij verstaat de essentie niet te verwarren met de tijdelijke mededeling der vroegere meesters;
(…)
- zij keert zich af van de in België en in het buitenland opgeldmakende opvatting als zou er een “Belgische” schilderschool bestaan, een opvatting die een contradictio in terminis insluit;
- vermits Belgisch niet met het Vlaams autochtone samenvalt – en die zich wil staande houden door een cultus van formalisme;
– zij wenst in de zin van haar beginselen effectief tegen deze laatste opvatting te handelen, door zich openlijk af te scheiden en zich als de “Nieuwe Vlaamse School” te bekennen.
*
Het manifest werd ondertekend door Mark Claus, Herman Denkens, Jan Dries, Vic Gentils, Jef Kersting, Nico Klerks, Guy Mees, Guy Vandenbranden, Englebert van Anderlecht, Wim van de Velde en Jef Verheyen.
In de bij het manifest toegevoegde tekst Ligt de universaliteit in de traditie? nam Jef Verheyen de benaming “Belgische schilderkunst” op de korrel: de Nieuwe Vlaamse School is van het Belgische etiket niet gediend en staat er op haar universalisme te manifesteren aan de hand van haar Vlaamse geaardheid.
Het ging wel degelijk om meer dan een groep malcontenten die zich, de grote Sezession-traditie indachtig, van G58 afscheurden. Het manifest betekende immers een oorlogsverklaring aan het toenmalige discours van de officiële kunstpolitiek, verpersoonlijkt door Emile Langui, die eenzijdig de Jeune Peinture Belge als enige representatieve groep vooropstelde.
De vernissage van de eerste groepstentoonstelling van de Nieuwe Vlaamse School vond plaats in het C.A.W. op de Meir op 15 oktober 1960. Op dezelfde datum werd de derde openingstentoonstelling van G58 in het Hessenhuis geopend. Nic van Bruggen had reeds eerder een paar maalin De Nieuwe Gazet de nieuwe vlag bekend gemaakt waaronder Verheyen c.s. scheep gingen. Hij benadrukte dat de abstracte Nieuwe Vlaamse School de traditie geenszins verloochent, maar haar “nieuw” in het plastisch idioom van haar tijd wil veruiterlijken. Het werd immers hoog tijd een contrapunt toe te voegen aan de dominante traditie van het Vlaams expressionisme.
Op 15 oktober opende Nic de tentoonstelling met een opgemerkte speech: in de nokvolle zaal van het CAW stond hij daar, achter het engelenspeelgoed van Jan Dries, met twee velletjes papier en een nieuw pak. Op 4 november publiceerde hij in een scherp artikel waarin hij beide tentoonstellingen tegenover elkaar stelt, en wel als Catch(Nieuwe Vlaamse School), nl. “het gevecht met de Engel”, en Kitsch(G58), nl. “veel talentvol naschilderen”. Piet Sterckx in De Nieuwe Gazet, Paul Vaucaire in Le Matin en in mindere mate Ben Klein (in een tussentijdse mededeling van het kahier) schoten giftige pijlen af op de nieuwe groepering. Marc Callewaert, voorzitter van G58 én jurylid van de “Jeune Peinture Belge” deed in Gazet van Antwerpen van 19 oktober de Nieuwe Vlaamse School af als “noch nieuw, noch Vlaams, noch school”. Van Bruggen reageerde op 4 november, onderstrepend dat het toch opmerkelijk is hoe Callewaert het werk van de leden van de Nieuwe Vlaamse School totaal anders beoordeelt dan een jaar voordien…
In mei 1961 nam de Nieuwe Vlaamse School, in samenwerking met het Nationaal Centrum voor Moderne Kunst waar Paul de Vree de eerste viool speelde, deel aan de groots opgezette tentoonstelling Forum 61 in de St.-Pietersabdij te Gent. Ondertussen waren ook Paul van Hoeydonck en Bert de Leeuw tot de groep toegetreden. In Monas(II, 2-3, p. 6) nam ik een artikel van Paul de Vree op, waarin hij stelde: “De zestigerjaren hebben ingezet met een offensief van de zuivere abstractie tegen ‘l’art brut et informel’. (…) Ditmaal is ook het uur van de Antwerpse authenticiteit geslagen. (…) Met de Nieuwe Vlaamse School is de stroming Cobra of de ongebreidelde groteske op de definitieve klip gevaren.” Volgens De Vree voltrok de Nieuwe Vlaamse School de scheuring met de “im- en expressionistische informelen”. Op 31 mei 1961 leidde Nic van Bruggen een tentoonstelling van de groep in het clublokaal van de V.E.C.U. (Vereniging voor Europese Cultuur Uitwisseling), toen nog gevestigd in de Wijngaardstraat 9. Eén jaar na de stichting, in oktober 1962, exposeerde de Nieuwe Vlaamse School – met Bram Bogart als gast – in Le Zodiaque in Brussel.
Henri-Floris JESPERS
Zie ook:
http://mededelingen.over-blog.com/article-26645698.html