Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
9 novembre 2012 5 09 /11 /novembre /2012 19:02

 

Vrijdag.jpg

'Het beste toneelstuk in de Nederlandse taal sinds 1836’, schreef Hopper, pseudoniem van Nico Scheepmaker, in de Volkskrant van 16 november 1969. De Mao van het rondzwervend gezelschap De spelerij, Paula Bangels, heeft de 9876ste versie opgezet. Haar concept was er blijkbaar op gericht het stuk de nek om te wringen, maar dat is haar op een haar na niet gelukt.

 

De korte inhoud is zeer kort. Altijd een goed teken. Een man keert terug uit de gevangenis, na een veroordeling wegens ontucht met zijn dochter, en ontdekt dat zijn vrouw intussen een kind heeft van een jongeman uit de buurt.

 

De traditionele thema’s van Hugo Claus [incest, christendom, burgerdom en erotiek] komen het sterkst aan bod in dit stuk uit 1969. De oercast was beresterk. Georges werd gespeeld door Fons Rademakers, Jeanne door Elisabeth Andersen, Christiane door Kitty Courbois en Erik door Paul Cammermans.

Claus regisseerde en het is zowat zijn beste regie geweest. De reden is dat de saus van het concept broeierig was. En dat is nu net wat ontbreekt aan de basis van het opzet van Paula Bangels. Waar zij ook niet in slaagt is de geschiedenis te koppelen aan de aardrijkskunde. De vroege jaren zestig en de West-Vlaamse omgeving, en in het bijzonder de Kortrijkse, zijn levensnoodzakelijk. Het gevolg is een voorstelling die het moet hebben van de tekst en de acteurs.

 

Hugo Claus is William Shakespeare niet. De stukken van de oerengelse bard zijn niet vastgeklonken aan tijd, plaats en ruimte. Dat is wel het geval met het verdriet van België, zoals vader Claus zijn oudste zoon noemde. Een regisseur is vrij om een concept uit te denken, en heeft er een kans op slagen mee, zolang hij de geest van de auteur en zijn toneelstuk respecteert. Wanneer hij, of in het geval van Paula Bangels, wanneer zij echter toegeeft aan haar eigen pronkzucht, is het resultaat kitsch en quatsch. Haar vuurpijl is bovendien een sisser. Door het trage tempo wordt de voorstelling saai en verliezen de personages heel wat van hun karakter. Er is geen tiktakspel meer en dat is nu net wat het karakter kostumeert, eenvoudig gezegd, persoonlijkheid.

 

Paula Bangels heeft de vier spelers in bruidsjurken gestoken, ja ook de mannen. Het bovenstuk van de mannen hangt rond hun lenden. De borst wordt bedekt door een marcelleke. Blijft het onderstuk. Met het rokgedeelte en de sleep hebben zowel de mannelijke als de vrouwelijke spelers ontzettende problemen. Hun beweeglijkheid wordt er door gehinderd, wat zich laat voelen in het spel.

De bruidsjurken kunnen ook communiekleedjes zijn. Ter versterking van het incestthema. Maar die link gaat verloren door de nauwelijks aangeraakte symboliek van de vrijdag als dé lijdensweg. Goede Vrijdag wordt binnen de christelijke religie elke vrijdag herdacht, door er een vleesloze dag van te maken. Een supervastendag. Juist daarom heeft Claus zoveel aandacht besteed aan de verwaarloosde tuin tijdens het verblijf van het hoofdpersonage in de gevangenis. Hij heeft dit punt nog scherper gemaakt door ‘de affaire Jules de douanier’. De zaak begint in een korenveld. Koren, het basisingrediënt van brood.

 

De spelers. Hebben zij deze ingezakte taart nog eetbaar gemaakt? Mathias Sercu als Georges redt de meubelen. Hij zet een oermens neer die wel een gedacht heeft maar er geen blijf mee weet. Zijn hele lichaam is een uitslaande brand en zijn toonwisselingen beantwoorden aan de vraag van de partituur. Dat geldt niet voor de andere acteurs. Eva Van der Gucht heeft geen lichaamstaal, iets wat de vrouw van Georges, Jeanne, nu net moet hebben, en zij brengt haar replieken nasaal. Idem voor David Santens die zijn personage, de jonge minnaar, niet meer meegaf dan de uitstraling van een wandelende zoutzak. Lynn Van Royen heeft best wat erotische uitstraling, helaas dacht zij meer aan haar tekst, dan aan het borsten- en billenwerk dat haar personage, de dochter Christiane, vereist.

 

Het laatste half uur van de twee uur durende voorstelling is het boeiendst. Dankzij Mathias Sercu. Hij sleurt zijn medespelers mee in zijn drift. Eindelijk wat beweging, letterlijk en figuurlijk. En Paula Bangels? Is er dan geen goed woord over haar regie te zeggen? Toch wel, toch wel. Zij kan als geen ander een repertoirestuk verheffen tot amateurniveau. Terwijl Claus een hoogmis voor ogen zag. Hij legt het Jeanne in de mond: ‘Wij zijn content, gij zijt content. De hoogmis is gedaan.’

Guido LAUWAERT

 

VRIJDAG– Hugo Claus – De spelerij – meer info: www.despelerij.be

Partager cet article
Repost0
26 octobre 2012 5 26 /10 /octobre /2012 09:00

 

Een-lolita.jpg

Els Dottermans

De geaardheid doet er niet toe. Elke man wil zijn leven lang een lolita, een likstok. Dit is geen ontucht. De Russische auteur Vladimir Nabokov heeft dit, beter dan eender welke andere schrijver, verwoord. Anderen hebben hem gekopieerd, maar geen enkele versie kan tippen aan die van Nabokov. Ook die van Bernard Dewulf niet, die voor het NTGent Een lolita schreef. Een goeie poging, meer is het niet. En de regie van Julie Van den Berghe levert geen extra laag zoetstof op.

 

De wereld zoals hij is en was bewijst die drang. Kindbruiden in het oosten meisjes in het westen, verstopt onder het mom van de kunst. Barbarella, Alice in Wonderland en wat zij vond achter het zilververnis van de spiegel. Elke cultuur heeft zijn lolita. De voornaam is afkomstig uit Spanje. Het is de verkleinvorm van Lola, wat zelf een afgeleide is van Dolores. De verkleinvorm werd pas gegeven toen bleek dat het meisje met die naam vroeg ontwikkeld was. Ook de vrouw wil een lolita zijn. In de gegoede klasse van Japan was het de gewoonte dat jonge vrouwen kinderkleding droegen om er als een jong meisje uit te zien. Dat fenomeen is ook in de sekswereld te vinden. Eender welke hoerenbuurt heeft een flink pak hoeren van 30 die er 15 uitzien.

 

De roman van Nabokov bestempelen als een schandaalroman is een bewijs van domheid. Wat de Rus voor ogen stond was het seksueel verlangen van de man in romanvorm te gieten. Daar is hij voortreffelijk in geslaagd, al heeft het heel wat versies gekost, eer hij afstand kon nemen van de obsessie. Lolita verscheen in 1955, de oerversie in 1939, met als titel Volsjebnik [De tovenaar]. Er zou ook een versie geweest zijn met de naam De sater, maar volgens Dmitri, de zoon van de auteur, is dat het verzinsel van een Amerikaan. Maar goed, Bernard Dewulf heeft zijn versie geschreven maar, zijn karakter getrouw, is hij blijven steken in een aaneenrijging van achteraf beschouwingen. Een man [Frank Focketyn] en een vrouw [Els Dottermans] overdenken wat hun zoveel jaar geleden is overkomen. Hij werd verliefd op een meisje en zij liet zich gewillig verleiden door een oudere man. Het verhaal van Nabokov loopt als een dunne bleekroze draad door de voorstelling. Op de achtergrond zit een derde persoon. Auteur noch regisseur komen er niet uit hem aan te kleden, zodat de toeschouwer het raden naar heeft wie en wat hij is. Waarschijnlijk de schepper. Mister Nabokov, I presume?

 

Bernard Dewulf is een vermoedensauteur. De auteur geeft aan en de lezer neemt aan. Voor toneel moet de auteur een andere weg inslaan. Hij moet de kijker de verkeerde weg opsturen om hem de juiste te laten vinden. Dat deden Tsjechov, Strindberg en Ibsen, om drie moderne auteurs te nemen, en dat ze daar ten volle in zijn geslaagd, bewijst het telkens weer bewerken, hervormen en opvoeren van hun stukken, met als uitschieters, hé, hun vrouwenstukken. Bernard Dewulf is daarenboven een familievader, dat zie je aan zijn proza. Hij is echter verre van een vrouwengek, en zeker niet een met een lolitasyndroom. Begin dan maar eens aan een toneelverhaal waar de toeschouwer van gaat geilen, zowel de mannen als de vrouwen. Het resultaat van het huiswerk van Dewulf, voor Een lolita, blijft daardoor steken in meander, randversieringen van het fenomeen.

 

Regisseur Julie Van den Berghe durft veel maar weet weinig. Diepere lagen van het menselijk brein heeft zij nog niet ontdekt. Of zij dat ooit zal doen is zeer de vraag. De voorstellingen die ik van haar zag waren variaties op een thema. Schemertoestand, wildbouw in decor, tergend langzaam tempo, nasaal spel, muzak en sourdine en kort voor het doek valt een lied uit het wereldrepertoire dat iedereen kent en wat meer volume krijgt. Acteursregie moet je van haar ook niet verwachten. Doe maar, verras mij, dat vermoeden rijst op bij de toeschouwer. En deze toeschouwer zag dat Frank Focketyn geen vat kreeg op zijn personage, houterig beweegt, blijft steken in zijn bekende theatrale rol van de man die onrecht is aangedaan. De man die na zeven psychologen en negen echtscheidingen zijn voormalige werkgever een proces aandoet wegens pestgedrag dat leidde tot een verminkte geest.

 

De redding van deze productie lag dan ook in handen van Els Dottermans. Wie had anders verwacht? Zij geeft warmte aan haar rol, springt moeiteloos van verleden naar heden en is daardoor de enige die de aandacht gaande kan houden. Zij beweegt, figuurlijk maar ook letterlijk. Het mooiste beeld is wanneer zij zich tegen een bespiegelde wand plakt maar het haar niet lukt in spiegelland te geraken.

Het genot van de voorstelling is daarom voor tweederde te danken aan Dottermans, en voor éénderde aan Bernard Dewulf, die toneeltaal aankan zolang hij zich concentreert op het verhaal en niet schrijft naar de tand van de klant, zijnde de acteurs. En niet de eenzaamheid als staketsel gebruikt, want dat is onontbeerlijk in de bouw en de architectuur, maar is maar al te vaak een hinderpaal voor de regie en een toneelstructuur.

Guido LAUWAERT

 

Een lolita– productie NTGent tot mei 2013 op de affiche van de eigen schouwburg en die van Vlaanderen en Nederlandse theaters en culturele centra – www.ntgent.be

Partager cet article
Repost0
17 octobre 2012 3 17 /10 /octobre /2012 20:27

Voltaire.jpg

Voltaire (1694-1778), de zoon van een welgestelde Parijse notaris, nam geen blad voor de mond. Zijn ironie werd gevreesd. Toen een edelman van de hogere stand minachtend Voltaire behandelde, reageerde de filosoof scherp: ‘Mijn naam komt op met mij, de uwe gaat met u ten onder.’ Uitspraken als deze waren goed voor een passage langs de Bastille. Voltaire heeft dus meermaals ondervonden dat de menselijke daad verschilt met de aristocratie van de geest.

 

Tegen deze achtergrond is Candide ou l’optimisme, zoals de volledige titel luidt, ontstaan. De filosoof is 64 als hij deze novelle schrijft. Ondanks zijn leeftijd zit er een odeur in die ruikt naar rebelse jeugdigheid. Het verhaal is in wezen simpel. Spannend door zijn ontspannend toontje, en totaal ongeloofwaardig, wat de aandacht maar verscherpt. De ondergeschikte Candide wordt door zijn rijke broodheer buiten geschopt, omdat hij diens beeldschone dochter had gekust. Wat is daar in godsnaam fout aan? Zeker als de jongedame de kus had uitgelokt. Maar goed, het ontslag is een goede reden voor een reis die Candide naar allerlei steden en landen voert. Over de bergen en over de zee. En laat hem belanden in de meest vreemde situaties. Geliefden en vrienden sterven om wat later fris en opgewekt weer op te duiken. Waarom de doden verrijzen en de levenden verdwijnen om aan de andere kant van de wereld koudweg vol te houden dat ze er altijd en overal zijn geweest, wordt in dertig schetsen brutaal bij elkaar gefantaseerd.

 

De fantasie wordt de kapstop om kritiek te spuien op de politiek, filosofische wijsheden te etaleren en culturele beschouwingen te poneren. De novelle is door zijn puntige dialogen uitermate geschikt om er een toneelstuk van te maken. De vertaling van Hans van Pinxteren helpt een handje mee. Hij bekt heel wat beter dan die van Hannie Vermeer-Pardoen. Koen Haagdoorns heeft de verbale ruwbouw gemaakt, Christoph Homberger is de muziekmeester en voor deze productie dacht het NTGent in de Zwitser Michel Schröder de geschikte regisseur te hebben gevonden.

 

De productie is patchwork. Kan leuk zijn. Wanneer echter een minimum aan smaak ontbreekt loopt er heel wat fout. En dat is bij Candide van het NTG het geval. Het is zo erg dat van een totale mislukking mag worden gesproken. Als de productie op het laatste moment was afgevoerd, zou dat minder schadelijke gevolgen voor de naam van het gezelschap hebben gehad. Voltaire is verkracht en van Candide blijft niet veel meer over. Wie het boek niet gelezen heeft snapt van het samenraapsel geen bal. Wie dat wel heeft gedaan ziet dat de mistoestanden van de XXIste eeuw dezelfden zijn als die van de XVIIIde. Maar hij zou dan ook weten dat de levenshouding van de nieuwe mens, gevormd door de Verlichting, te hoog gegrepen was. Een hersenschim.

 

Wel, Voltaire had gelijk, en heeft dat nog. Deze productie ontbreekt een verlichte geest. De filosofische beschouwingen zijn tot een minimum herleid en zijn ondergeschikt gemaakt aan vulgaire vertoningen. Anale, verbale scènes bulkend van vulgariteit, volgen elkaar in snel tempo op, zijn van de pot gerukt en lopen elkaar voor de voeten. Uiteraard mocht een blote kont niet ontbreken en wie was daar beter geschikt voor dan de jongste acteur, een stagiair, net uit een schoolbank getuimeld. Daarenboven, zijn lichaam mag er zijn, maar van acteren heeft Benjamin Cools geen kaas gegeten. Hem de hoofdrol toespelen was en is een blunder van formaat.

 

De onvolwassenheid en het gebrek aan coherentie was af te lezen aan de gezichten van de acteurs. Ann Miller, Lien Wildemeersch, Chris Thys en Louis van Beek acteren houterig en onzeker. Enkel Wim Opbrouck heeft er duivels plezier in, maar ja, zijn voorliefde voor schuine moppen en scheve seks was al vroeger bekend en wint bij elke productie aan kracht. De kerel moet zich toch eens herpakken en de vulgaire insinuaties dumpen voor meer gestileerd acteerwerk.

 

Dat de artistiek directeur van muziek houdt is mooi. Er zijn echter grenzen. Candide van het NTG weegt muzikaal te zwaar. Had de regisseur het gehouden bij de live zang was de ergernis beperkt gebleven. En dan zouden ze de productie een meerwaarde hebben gegeven. Nu verdringen de opgenomen muzikale interventies de gezongen liederen. Regisseur Michel Schröder heeft een zwak voor videoprojecties. Hij zal er wel een bedoeling mee hebben gehad. Het nut ervan was helaas met de beste wil van de wereld niet te achterhalen.

 

Afvoeren, dit wangedrocht. Het zou getuigen van eerbied voor wat theater echt moet zijn: een mélange van een concept met stijl, respect voor de acteur(s) en aandacht voor boodschap van het oorspronkelijke werk. Want de auteur komt op de eerste plaats, gevolgd door de acteur. Elke regisseur die zich boven hen plaats bewijst enkel dat hij een sukkelaar is. Man, man, man, ik had echt te doen met het gezelschap. En velen met mij, zo bleek na afloop op de receptie.

Guido LAUWAERT

CANDIDEnaar Voltaire– productie NTGent – tot 11 november in de eigen schouwburg - info: www.ntgent.be

Partager cet article
Repost0
24 septembre 2012 1 24 /09 /septembre /2012 16:26

 

Toneelgroep Amsterdam [TgA] heeft vorig seizoen een enquête gehouden via zijn uitgebreid netwerk. Eén dubbele vraag slechts: ‘Welke voorstelling van ons repertoire geniet uw voorkeur en welke zou u aanraden bij uw vrienden?’ Met kop en schouders stak de productie “Romeinse Tragedies” boven de andere uit. Daarom dat deze voorstelling het laatste weekend van september en het eerste van oktober opnieuw te zien is.

 

De productie ging in première tijdens het Holland Festival 2007. Full house. Extra voorstellingen gevolgd door een tournee doorheen Nederland. Vervolgens werd de grens overgestoken. Te beginnen met België. Zowel in De Singel als in het Kaaitheater waren de voorstellingen snel uitverkocht. Geen spatje vermoeidheid op het gelaat, ondanks de lange zit, zes uur. Het moet zijn dat de voorstelling een enorme indruk heeft nagelaten. Dat is ook zo. Regisseur Ivo Van Hove maakte van drie belangwekkende tragedies van Shakespeare [Coriolanus, Julius Caesar en Antonius & Cleopatra] een tv-show. Machtsmanipulaties, moorden en oorlogen worden als een georkestreerd bombardement van woorden, beelden en live muziek op het publiek afgevuurd. Het bevindt zich middenin deze politieke arena en kan zich vrij bewegen tussen zaal, balkon en toneel, waar tevens consumpties te verkrijgen zijn.

 

Wie even wil bekomen kan de zaal verlaten, zonder dat zich de kans voordoet dat hij iets cruciaal mist. Een lichtkrant boven de scène vertelt wat er staat aan te komen. ‘Over 5 minuten dood van Julius Caesar.’ Net voldoende tijd voor een sigaretje of een telefoontje. Of beide samen. Die moord is niet zozeer indrukwekkend, maar de toespraak van Marcus Antonius die erop volgt wel. Hij begint met de beroemde zin ‘Vrienden, Romeinen, burgers, hoor mij aan; / Begraven kom ik Caesar, niet hem prijzen.’ De inleving van Hans Kesting is werkelijk fenomenaal. Wat ook een diepe indruk nalaat is dat de toeschouwer zich door het concept een betrokkene voelt. En hij wordt met zijn neus in de drek van het politieke spel gedrukt.

 

Een derde suggestie die blijft nazinderen is het gevoel dat wat in Rome gebeurt zich evengoed in uw straat kan afspelen. Of al volop aan de gang is en de derde generatie van de uitgeweken familie uit Detroit komt overgevlogen om zich te moeien. Paleisrevoluties en hoftragedies zijn in wezen gelijk aan burenruzies en familievetes. Een ander belangrijk gegeven is dat aangetoond wordt hoe sterk cultuur, politiek en economie met elkaar verweven zijn. Wat de televisieserie Borgen voor de televisie was, is Romeinse Tragedies voor het toneel.

 

Na de reprise in Amsterdam is de voorstelling in november nog te zien in New York en in juni 2013 in Napels. Een beetje uit de buurt, wat van Amsterdam niet gezegd kan worden. En ochtend is het niet eer men weer thuis is, vooral als men voor de matinee op zondag kiest. Was ik twintig jaar jonger, ik pepte de promodienst van Knack zo op dat een busreis de lezers veilig heen en weer brengt. Vertrekkend vanuit Brussel en stops in Gent en Antwerpen en terugkerend in Antwerpen en Gent, om te eindigen waar men vertrokken is. Maar goed, die is er dus niet. Dan maar een dagje Amsterdam plus overnachting. Een goede raad: neem de trein, want parkeren in Hollands hoofdstad kost een fortuin.

 

Legendarische voorstellingen zijn dun gezaaid. Dat was het geval met Mistero Buffo [1972], De Meeuw – in een regie van Luk Perceval [1988], wat het begin betekende van het hedendaagse repertoiretheater in de Nederlanden, Ten Oorlog, van Tom Lanoye & Perceval [1997] en Romeinse Tragedies [2007]. Wat valt op? Dat er maar eens in de tien jaar een historische voorstelling is. Vaak zeggen mensen me: ‘Ja, jammer dat ik ze gemist heb.’ Nu krijgt u de kans dat u dit niet hoeft te zeggen over Romeinse Tragedies. Van 28 t/m 30 september en van 5 t/m 6 oktober in de stadsschouwburg. Ik ga naar de laatste voorstelling. Het zal de derde maal zijn dat ik ze zie. Twijfelt u alsnog kan de mening van derden u misschien overtuigen. TheGuardian: Unmissable**** en The Independent: ***** Shakespeare as never before.

Guido LAUWAERT

www.tga.nl

Partager cet article
Repost0
24 août 2012 5 24 /08 /août /2012 17:18

 

Wie traditie zegt en de dikke Van Dale genegen is – wat weinigen van ons helaas gegeven is – belandt automatisch bij het voorgaande woord trade-union, wat staat voor vakvereniging, en een bekende vakvereniging in elk land met een minimum aan beschaving – wat velen van deze verenigingen helaas missen – heeft een theatergeschiedenis en daardoor een theatergezelschap dat traditiegetrouw opgesplitst is in meerdere gezelschappen die elk hun theaterorgel hebben – wat de tragiek van het theaterlandschap iets minder theatraal maakt – zodat het theaterlandschap heel wat theaterhelden telt, en een van de bekendste – door zijn bloedeigenste theaterpose – is de komiek Stef Lernous.

 

Deze Vlaamse Heer Bommel was dit jaar de eer gegund theatergeschiedenis te schrijven met het houden van de traditional State of the Union, dat het begin inluidt van het theaterleven, wat aangenaam is voor vele theaterrestaurants, theaterscholen, theatertaxi’s, theaterfestivals, theatercritici, theaterbureaus, theaterwetenschappers, theatertechnici, theateragenda’s, theatertoeschouwers, theatercommunes en last but not least theatermakers. Verwacht wordt – en ook dit is traditie – dat de jaarlijkse theaterheld een theaterbeeld geeft van wat verwacht wordt te zijn of niet te zijn. Zijn theaterbeeld – om een woord uit het theaterjargon te gebruiken – zou er een moeten zijn waarin symbolisch natuurlijk – we zitten nu eenmaal in de theatersport – hard op tafel geslagen wordt, dolken in de rug worden gestoken, een kat een kat genoemd wordt, kortom, dat hij een theaterperspectief maakt waarvan men theaterwapens smeedt. Het resultaat van de verwachting is jammer genoeg jaarlijks een teleurstelling, huizend in de nok van de tragiek. En toch wordt elk jaar heel wat verwacht van The State of the Union. Is Baron Lernous geslaagd waar zijn voorgangers faalden? Heeft hij de poort geopend voor de wederkomst van de verlosser, het huwelijk tussen hemel en hel aangekondigd, het geheim van de Grote Piramide onthuld? Helaas, zijn redevoering was een monoloog waarin hij niets anders dan zichzelf gevonden heeft, voorgesteld en gepromoot.

 

Het eerste woord is belangrijk. Maar ook gevaarlijk. Het verraadt eerder vaker dan zelden het sleutelwoord nog voor het raadsel gesteld is. En het eerste woord van de monoloog van Kolonel Lernous is ik. In de tweede zin komt het tweemaal voor. In het tweede bedrijf van zijn voorstelling schakelt hij over van ik naar wij. Hij waant zich de koning van het theatercircus, een vorm van schuldverdeling. Zuur breekt hem op, en daar hij zich naast een militair ook de woordvoerder van alle theatermakers waant, strooit hij verwijten in het rond en klaagt hij stenen uit de klaagmuur. Bovendien poetst hij holle clichés op. ‘Wij breken in. Wij tonen wat je niet wil zien en daarom kijk je: omdat je het niet wil zien. En daarom is het soms zo moeilijk om te kijken. En daarom kijk je, om wat je niet wil zien.’ In het derde bedrijf verschuift de wij naar jij en zij, zijnde ‘de artiest, een spectaculair en magisch wezen, exclusief als de Fiji-meermin en curieus als de Maagdenburger halve bollen.’

 

In het vierde bedrijf stelt Pastoor Lernous de vraag ‘Wat is het nut van een voorstelling?’ Een pracht van een retorische vraag. Die hij echter ontkracht door er meteen op te laten volgen: ‘Geen idee.’ En daar hij geen idee heeft hervalt hij in het ge-ik. Hij wordt hogepriester, een prediker, een protestant, maar eentje zonder barricade vóór of onder zich. Zodat hij halverwege zijn betoog belandt in de vaststelling ‘Interessant falen is nooit een probleem geweest.’ Waarop een verantwoording volgt die eindigt op ‘de plicht tot risico’. En of die decretaal kan worden vastgelegd. Het risico van het falen is de Z. E. H. Lernous toevertrouwd. Hoewel de producties van zijn gezelschap spectaculair zijn, en dus een flinke mediabelangstelling hebben, missen ze de geest van Antonin Artaud. En toch haalt hij deze theatermaker en -filosoof van onder het stof. Het vervreemdingseffect van Artaud is echter in geen enkele van zijn slachthuizen te vinden. Zodat de vervreemding waar hij oorspronkelijk en oprecht naar streefde algauw gewenning werd. Laat dat nu ook de ziel zijn van het vierde en belangrijkste bedrijf van zijn monoloog. Want ook opgefuckte clichés wennen. ‘We moeten artiesten opnieuw het signaal geven dat alles kan en mag. Alleen zo kom je tot groot werk. Artiesten, breng uzelf terug bij mekaar. Kunst levert kunst op.’ Jaja, kraaien kan iedereen, maar niemand kan kraaien zoals het scheepsmaatje in het kraaiennest bij het zicht van land of een piraat in een mosselschelp.

 

Het laatste en vijfde bedrijf is kort. Zo hoort het ook te zijn. Maar het moet ook krachtig zijn. Kan Kapitein Lernous van het zinkend schip een duikboot maken, een Nautilus? Het antwoord op die vraag is een anekdote over een container die in de Stille Oceaan van een schip valt en 29.000 eendjes uitbraakt. Hij heeft die anekdote nodig om de centrale boodschap van zijn klaagzang vel over been te geven: ‘Alleen een storm kan de objecten losrukken uit zo’n grote zeestroom.’

 

Jammer, jammer, jammer. Stef Lernous is geworden wat hij nooit wilde zijn: een telg van het adellijk geslacht uit de theaterwereld. Het ge-ik van deze clan, met critica Griet Op de Beeck als tamboer-majoor, is in zijn bloed geslopen. Het verwekt zinloze zinnen die geen enkele indruk maken, zelfs geen echo hebben. Geen zin, geen alinea van zijn monoloog kan tippen aan de eerste en de belangrijkste zin uit een voorstelling van Julien Schoenaerts. Dat was tenminste een ik-zin. Maar hij kwam dan ook uit de mond van een jongeling, de titelfiguur Kaspar, en uit de verbeelding van een man, Peter Handke, die wat te zeggen had, zoals uit de rest van de tekst blijkt. ‘Ik wou graag net zo worden als vroeger een ander geweest is.’ Hij zorgde voor de bevrijding van een traject, een kust met een Nieuwe Wereld, de lang verwachte, gewenste, geëiste storm… voor al wie het theater belangrijker vindt dan het privé-leven. Zelfs Leider Lernous wenst het. Maar om dat te kunnen doen moet je het eerst kunnen zeggen.

Guido LAUWAERT

Partager cet article
Repost0
13 août 2012 1 13 /08 /août /2012 01:31

 

alb1-002.jpg

Edward Albee in 1962

 

Who’s afraid of Virginia Woolf is dit najaar een halve eeuw oud. Is het een gecamoufleerd toneelstuk over twee homokoppels, zoals vaak gedacht, of is er een diepere betekenis te achterhalen?

 

DE TWEE beroemdste toneelstukken van de twintigste eeuw zijn keurig verdeeld over de twee belangrijkste continenten van de Westerse wereld, Amerika en Europa. Het eerste dateert van 1953 en is van de hand van de Ierse schrijver Samuel Beckett, En attendant Godot. Het tweede werd niet veel later werd geschreven door Edward Albee, Who’s Afraid of Virginia Woolf. De première van Who’s Afraid vond plaats in het Billy Rose Teater op 13 oktober 1962. Op enkele maanden na is het grootste scheldstuk aller tijden een halve eeuw oud.

Ging Godot  moeizaam van start, Who’s Afraid  was ondanks de negatieve kritieken vanaf de eerste opvoering een knaller. Duizenden versies zijn er sinds 1962 van gemaakt, de meest beruchte blijft waarschijnlijk de verfilming met het beroemdste filmkoppel van Hollywood, Elisabeth Taylor en Richard Burton.

Vrij snel maakten de critici een halve draai. In 1963 werd het stuk bekroond met de Tony Award en de New York Drama Critics’ Circle Award. Het haalde de shortlist voor de Pulitzer Prize for Drama. Helaas, een lid van het bestuur vond het stuk godslasterlijk, stoorde zich aan de seksuele scènes en insinuaties, en floot de jury terug. Maar geen enkel ander stuk voldeed aan de kwaliteitseisen van zowel het bestuur als de jury en dus werd dat jaar geen dramaprijs uitgereikt.

De grofgebektheid van de personages was logisch voor de lagere sociale klasse, maar dat ook de hogere even grof uit de hoek kon komen dan het campingvolk, was wel geweten maar nooit vertoond. Who’s afraid  speelde echter in het universitaire milieu waar de critici toe behoorden. Hoofdpersonage Martha is de dochter van de rector. Haar man George is professor Geschiedenis. Na het traditionele zaterdagavondfeestje ten huize van de rector komt het koppel rond 2 uur thuis. Na wat gekissebis blijkt dat Martha een jong koppel voor een nadrink heeft uitgenodigd, tegen de zin van George. Hij geeft zich echter gewonnen nadat ze duidelijk hebben afgesproken hoe ver ze die nacht zullen gaan in hun verbale boksmatch: tot aan hun zoon, die dezelfde dag achttien jaar wordt. De afspraak wordt bezegeld met een nieuwe drink. En daar luidt de bel. De intrede van het jonge koppel, zijnde Nick, professor Biologie, en zijn huisvrouwtje Honey. Vanaf dat moment ontspint zich een spel van schelden en onthullingen uit de privaatsfeer, waarbij er aan een razend tempo gedronken wordt. Gaandeweg verschuift de boksmatch en wordt het jonge koppel knock-out geslagen. Drie uur na aankomst, de dag rukt op, vertrekt het jonge koppel, beladen met schuldgevoelens over hun valse liefde.

De titel van het stuk is een parodie op het liedje Who’s Afraid of the Big Bad Wolf, een kinderliedje uit de animatiefilm van Walt Disney, The Three Little Pigs. De omzetting heeft een simpele oorsprong. Albee was een man die, zoals de hele artistieke bourgeoisie van New York, op vrijdagavond recepties afschuimde. Laat op de avond, als de bezoekers flink gedronken hadden, viel bij velen, diep in de blessuretijd, het beschavingspak van de schouders. Liedjes uit musicals, jazzsongs, maar ook varianten op kinderliedjes vlogen in het rond. Dat Who’s Afraid hoog op de ladder stond, kwam doordat een bevriend koppel van Leonard en Virginia Woolf regelmatige gasten waren.

Albee heeft nooit opening van zaken over de titel gegeven. Ook over de naamgeving is hij vaag gebleven. Nu eens zei hij dat de namen slaan op het ‘eerste koppel’ van Amerika, George en Martha Washington. Een andere keer dat George stond voor de ridder vechtend tegen de draak. Iedereen die geïnteresseerd is in de catacomben van Who’s Afraid, kan de muurschilderingen achterhalen. Maar, er is een onderschildering die alle schilderingen in de schaduw stelt. Een onderschildering waaruit duidelijk wordt dat Who’s Afraid  een inkt zwarte requiemmis is. Voor een kind nog wel. De eerste aanwijzing van de misviering zit al in de openingsscène en in de drie eerste clausen.

MARTHA: Jesus…

GEORGE: … Shhhhhhh…

MARTHA: …H. Christ…

De scène, duurtijd 10 minuten, is de periode in de sacristie. George schenkt de glazen vol en Martha ruimt op. En, zoals eerder gezegd, regels en regeleindes worden afgesproken. Eenmaal zo ver zijn gaat de bel. Maar de bel is geen gewone huisbel, maar een deurklok. Ze rinkelt namelijk niet, maar ze luidt. Net zoals in de kerk, als de priester zich naar het altaar begeeft. Tot tweemaal toe: 1 -Door-bells chimes. 2 – Door chime again. Wanneer George na herhaald aandringen van Martha de deur opent met een ruk, schreeuwt Martha: SCREW YOU! De kreet heeft vele betekenissen, maar de enige juiste, in het raam van het stuk, is: Hoepel op! Ogenschijnlijk is de schreeuw voor George bedoeld, maar in werkelijkheid voor het jonge koppel. Verdwijn, want je weet niet wat je te wachten staat. Het koppel aarzelt. Net voldoende lang om Martha het jonge stel over te halen binnen te treden. Wat het doet. De mis kan beginnen. Priester en misdienaar zijn klaar, de kerkgangers gearriveerd. Introibo ad altare Dei.

 

VANAF DE intrede van Nick en Honey is het ritueel van de mis duidelijk te volgen. De eigenlijke mis bestaat uit drie delen: de Offerande, de Consecratie en de Nuttiging, ook genoemd de Communie. Ze worden voorafgegaan door de Voormis. In het stuk van Edward Albee heet dit bedrijf, het eerste, Fun and Games.  Het is de kennismakingsronde waarin door Martha en George het parcours wordt uitgezet. De tekst nauwkeurig lezend herkent men het Introïtus, het Kyrie, het Gloria, oftewel de ophemeling door Martha van de rector, haar vader en dus God, de Collecta, het Dies Irae en het Evangelie, of het verhaal van haar American Broken Dream, te weten George als rector van een universiteit in New Engeland, eenmaal haar vader de fakkel wil doorgeven. Einde van de voormis.

Het tweede en het derde bedrijf, Walpurgisnacht  en The Exorcism,omvatten het hoofdgedeelte. Hij begint met de preek en gaat over een dramatische gebeurtenis. George heeft er een schuldgevoel aan overgehouden, en wie goed leest, of luistert, begrijpt waarom George zich heeft gebarricadeerd in zijn geschiedenisdepartement, geen rector wil worden, ja, niet eens decaan. Aansluitend weet George Nick te laten bekennen waarom hij met Honey getrouwd is. Liefde was er maar haar vette erfenis en al de voordelen eraan verbonden waren belangrijker. Of zoals George ze samenvat: ‘de bijkomende factoren.’

Al de binnenverhalen worden aan elkaar gebreid door het kind, de zoon van Martha en George, al dan niet toevallig ter sprake te brengen. Het kind dat in het derde bedrijf meer en meer op de voorgrond treedt, om uiteindelijk geslacht te worden. Maar het begin is allerliefst. George en Martha hebben elkaar de grofste verwijten naar het hoofd geslingerd. In hun tactiek van de verschroeide aarde ook nog het jonge koppel meegesleurd. Martha is met Nick naar bed getrokken, om hem na de vrijpartij te verwijten dat hij een dekhengst is maar geen minnaar. Het jonge vrouwtje is afgedaan als een tante Nonneke.

George was even de tuin ingelopen. Hij duikt weer op met een bos veldbloemen, die hij Martha opdringt, uitroepend ‘Flores; flores para los muertos. Flores.’ Het is het begin van het laatste duel, met hun zoon als inzet. George geeft de aanzet van de Prefatie: ‘Do you want to talk about him, Martha, or shall I?’

Martha pareert en gaat meteen voluit in de aanval. Luider en luider en luider zingt zij de lof van hun zoon, ondanks een sukkel van een vader, een mislukkeling op alle gebied. Terwijl zij oreert, haalt George een boek te voorschijn. En wat leest hij voor? Het Responsorium uit de begrafenismis, ‘Libera me, Domine, de morte aeterna in die illa tremenda.’ Hij dwingt haar nog luider te schreeuwen, zodat zij in extase haar kind transformeert tot slachtoffer en het heilig verklaart, kind van God, het Lam Gods (‘I carried the poor lamb’). Wat George aanzet tot het declameren van het Antifoon: ‘In paradisum deducant te Angeli.’ Een laatste maal slaat zij toe, ongenadig, terwijl George zijn Latijnse lezing verder zet en grinnikt wanneer zij uitgeput in een fauteuil neerzakt. Zijn zege wordt omgezet in het driemaal zegenen van de aanwezigen, onderwijl biddend: ‘Kyrie, eleison. Christe, eleison. Kyrie, eleison’. Honey en Nick, die het duel als beëindigd beschouwen, vergissen zich, want George heeft nog een verrassing, omdat ‘I’M RUNNING THIS SHOW!’ Martha voelend wat haar te wachten staat, wil hem op andere gedachten brengen, maar hij is onvermurwbaar. ‘… you bore him… AND I HAVE KILLED HIM!’ - wat hij vervolgens doet met een verhaal dat de dramatische gebeurtenis uit zijn jeugd als grondlaag heeft.

Op dat moment gaat bij het jonge koppel een licht op. Ze hebben helemaal geen kind! Nick: ‘Jesus Christ I think I understand this.’ Na een kort pingpongspel die de kinderloosheid nader toelicht, zegt George: ‘You two go now.’ Naar het Latijn vertaalt: ‘Ite, missa est.’ Eenmaal het jonge koppel verdwenen valt het gevecht definitief stil. George en Martha ruimen op, verbaal. In overwegend monosyllaben. Het definitieve slot verschilt hemelsbreed met wat er gedurende een kleine drie uur gebeurd is. Het vertellen weegt niet op tegen wat Albee geschreven heeft.

GEORGE [put his hand gently on her shoulder; she puts her head back and he sings te her, very softly]: Who’s afraid of Virginia Woolf / Virginia Woolf / Virginia Woolf,

MARTHA: I… am… George…

GEORGE: Who’s afraid of Virginia Woolf. …

MARTHA: I… am… George… I… am. …

 

 

OF WHO’S Afraid een stuk voor twee homokoppels is, heeft altijd de ronde gedaan. Edward Albee is een homo. Sommige passages ruiken er ook naar, maar de toneelauteur heeft daar nooit een woord over gelost. Het kan evengoed gaan over een heterokoppel dat geen kinderen kan krijgen. Maar waar een heteroseksueel echtpaar een kind kon adopteren, was dat voor een homoseksueel stel in de VS in de vorige eeuw onmogelijk. Wilden ze een kind moesten ze er dus een verzinnen. Dat is wat Martha doet. Ze baart verbaal een kind.

Toen ik in de jaren tachtig in New York was, ongevraagd bij de auteur aanbelde en tot mijn verbazing zijn loft mocht betreden, bracht ik, na een half uur de onderliggende schildering ter sprake. Hij werd op slag onrustig, maar hij wuifde mijn veronderstelling niet van tafel. Mijn opmerking dat de Roomse religie en homoseksualiteit blijkbaar elkaar door de maskerade makkelijk vinden, maakte hem kregelig. Ik schakelde over naar andere aspecten van het stuk. Albee verloor zich in warrige antwoorden. De sfeer was beschadigd. Vrij snel wist ik wat mij te doen stond. Gesprek afronden. Glas uitdrinken. Even later stond ik op straat.

Is de vraag homo/hetero een probleem voor de voorstelling? Integendeel. Het ontbreken van het antwoord maakt juist deel uit van de kracht van het stuk. Dat geldt voor de beroemdste en de sterkste stukken uit het toneelrepertoire. Van Medea, over Hamlet, Woyzeck, The Caretaker, teveel om allemaal op te noemen, tot En attendant Godot en Who’s Afraid of Virginia Woolf?  Wat er werkelijk toe doet is dat ze allemaal naast een ijzersterk verhaal een machtige inspiratiebron hebben. Voor Godot  van Samuel Beckett was dat een schilderij van Caspar David Friedrich. Voor Who’s Afraid van Edward Albee het Lam Gods, als offer ter verzachting van een trauma opgelopen in zijn kinderjaren.

Guido LAUWAERT

Partager cet article
Repost0
4 août 2012 6 04 /08 /août /2012 14:00

 

No-time-fot-art-Laila-Soliman-foto-Adham-Bakry-475x318.jpg

Het is uiteraard onmogelijk het fenomeen theater uitputtend en blijvend te definiëren. Begrippen als theater en theatraliteit moeten dan ook als waardebeladen begrippen worden beschouwd die constant in beweging zijn. Bovendien is een politieke toestand voor het theater een middel om de eigen problematiek voor te stellen naar eigen inzicht en vermogen. In dat licht bekeken is NO TIME FOR ART een voorstelling. Op de wijze waarop boodschap en aanklacht worden gebracht is deze productie dat echter niet. Het is niet meer maar ook niet minder dan een protestactie. Een manier om media-aandacht te zoeken.

 

In de titel van de productie worden de hoofdletters niet geschuwd. De titel wil als kreet overkomen. Een uitroepteken had dan niet misstaan. En het is logisch dat in tijden van revolutie er geen tijd voor kunst is. Kunst is in elke oorlog nu eenmaal – buiten het menselijk – het grootste leed dat de wereld wordt aangedaan en het aantal kunstwerken dat door menselijk geweld sneuvelt, is groter dan de gewelddadigheid van de natuurelementen. Laila Soliman, de vrouw die het concept en de regie bedacht, zal dat ook wel ingezien hebben. Om die reden wordt NO TOME FOR ART gepresenteerd als ‘een documentaire theaterserie.’ Op TAZ worden de eerste twee delen getoond, 0 en 1.

 

Zero en één is een interactieve performance. Bij aanvang worden op een groot doek fragmenten vertoond van nieuwsuitzendingen en duidingprogramma’s van de Egyptische televisie [Zero]. De pers als decorstuk stroomt van het scherm. Dat ze buigt voor de wensen van de macht, uit vrees de ‘goede’ relaties met de politici te verliezen. Een omslag komt er maar in de laatste fase. Wanneer geweten is dat de machthebbers het moeten afleggen tegen de machtgrijpers.

Na het projectiegedeelte vertellen drie acteurs, voortdurend wisselend om de aandacht vast te houden, het verhaal van twee slachtoffers [Eén]. Op de achtergrond van hun verhaal spelen de bijkomende belangen van de opstandelingen. Stuk voor stuk zijn ze onderdeel van het werkelijke doel. Alle macht aan een religie, een ideologie, omkranst door eigenbelang. Het volk wordt altijd misbruikt.

 

De setting voor deze voorstellingen,’ zo staat in de programmafolder, ‘is minimalistisch, de kracht komt van de precies gesneden dialogen / getuigenissen. Dat klopt, maar het is tevens een bewijs dat elke verbeelding ontbreekt. En daarom is NO TIME VOOR ART geen voorstelling maar een contrademonstratie die niet thuis hoort op TAZ. Een kwade geest zou daarenboven kunnen vermoeden dat de projectleidster misbruik maakt van de slachtoffers. Want het theaterpubliek kent de situatie. Het weet van manipulatie en dat de slogans er enkel zijn om op bevel te schieten op al wat beweegt, zelfs een kamerplant die wuift in de tocht.

 

Na deze betoging is er een lichtwisseling. Het podium wordt niet langer verlicht maar de zaal. Elke toeschouwers wordt een envelop in de handen geduwd. Hij / zij wordt verzocht voor te lezen wat op papier staat. Een vraag om een rechtzaak tegen marteling, al dan niet met de dood tot gevolg. En elke aanklacht gaat over een ander slachtoffer. ‘I demand a trial for / those responsible for / the killing of / Aly Hassan Aly Makhlouf / died in Cairo / on February 3rd2012 / due to being suffocated / with tear gas during / clashes with the police’, zo luidt de tekst die op mijn blad afgedrukt staat. De meeste toeschouwers gaan in op de vraag. Slechts enkele laten de microfoon aan hun voorbij gaan. De meeste doen het wel, om drie redenen. Eén, de eeuwige wens van de mens op beroemdheid, zelfs al is die plaatselijk en beperkt. Twee, om niet als spelbreker bestempeld te worden. Drie, wegens klassieke conditionering.

 

De microfoon liet ik passeren. Ik ben toeschouwer. Geen gebruiksvoorwerp ten bate van iemand waarvan je niet weet wat de werkelijke bedoeling is van zijn daad. Want de half afgedwongen aanklachten werden gefilmd. Wat wordt er mee gedaan, waar komt het terecht, wie is er bij gebaat? Mede daarom is NO TIME FOR ART geen voorstelling. Wat het dan wel is? Een politieke manipulatie met het publiek als kanonnenvoer. Zelfs de KVS maakt niet dergelijke voorstellingen.

Guido LAUWAERT

NO TIME FOR ART– vrije productie – TAZ – www.theateraanzee.be

Partager cet article
Repost0
30 juillet 2012 1 30 /07 /juillet /2012 18:18

 

Maud-Vanhauwaert.jpg

Is het teksttheater aan een comeback bezig? Het lijkt er wel op. Op diverse plaatsen en door los van elkaar lopende jonge mensen wordt er naar gezocht. De opgraving staat nog niet ver maar is hoopvol. Maud Vanhauwaert is een van hen. Wat zij vindt is ruw. Het ruwe maakt ze schoon en wordt rauwheid. Geboren vanuit het eerste licht, bekeken vanuit het eerste zicht.

 

Schrijfster en tekstperformer Maud Vanhauwaert studeerde Germaanse filologie en volgde tegelijk een opleiding Woordkunst aan het Conservatorium in Antwerpen. Een stage bij het meest typische woordtheater van Vlaanderen, het Antwerps gezelschap De Tijd, sloot haar premature periode af. Maar lang voordien was ze al aan haar woordkunst aan het breien en schaven. Ze wist dus vrij jong wat ze wilde. Momenteel is ze zover dat ze zelfstandig het toneel op kan. Een eerste rudimentaire vondst is een monoloog. Geboren vanuit een luisterend oog. Een auteur schrijft wat hij ziet en een acteur speelt wat hij hoort. In het luisterend oog een beeld vinden en dat helder maken voor de toeschouwer, een toerist, is de volgende stap, en dat heeft Maud Vanhauwaert nog niet onder de knie. De kijker krijgt een schemerig beeld.

 

De monoloog vertrekt vanuit het zwarte gat. De in theatermiddens bekende lege ruimte. Gaandeweg sloopt ze de grenzen, dringen er woorden binnen, die zinnen worden. Zinnen worden clusters van gedachten. En die clusters vormen een verhaal. Dat aan licht wint door het openen van ramen. Meer licht. Andere schaduw. Een oude man op een bank op de dijk. Hij raakt aan de praat met een jonge vrouw. Zij heeft het gesprek uitgelokt. Door haar spel van loeren en pronken. Wat hij vertelt is het herhalen van de clichés van een ander, die ook de zijne zijn. Het leven is een snoer van clichés. De herhaling kan verrassend zijn wanneer de invalshoek zorgt voor een strakke spanningsboog en een ingenieuze brug. Wat maar ten dele gelukt is.

 

Maud Vanhauwaert heeft teveel hooi op de vork genomen. Zij heeft de tekst geschreven, het concept bedacht en is zelf het speelveld op gegaan. Ze heeft zich laten bijstaan door coach Mieke Versyp. De voorstelling zou echter sterker zijn geweest als Vanhauwaert een acteur had gehuurd. Als regisseur, een voyeur dus, had zij de zwakheden kunnen ombuigen in sterktes. De belangrijkste zwakte is het dialect. Het is al te gemakkelijk, zelf van bachten de kupe zijnde, de oude man West-Vlaams te laten spreken. In Zoo Story van Edward Albee, zijn eerste stuk, spreken beide mannen op een bank in het park gewoon basic Engels. Dialect inbouwen is zoeken naar sympathie. Artificiële.

De denklagen zijn de tweede zwakte. Als mieren kruipen ze rond en lopen elkaar rakelings voorbij. Hun gewirwar steelt veel aandacht. Ten koste van het verhaal. Dat geen einde heeft. Dat Maud Vanhauwaert ongetwijfeld in het hoofd heeft, maar de toeschouwer niet duidelijk maakt. Hij kan er niets bij verzinnen. Een regisseur zou zij dat mankement gezien en weggewerkt hebben. Resultaat: missie geslaagd, de toeschouwer, de verste vriend in het theater, voldaan en dus de zaal verlatend de lach op het gelaat, geen vieze smaak door het geklets achteraf in zijn mond. Wat nu wel gebeurde, door jonge mensen wier reacties te vergeven zijn door een primitieve benadering, maar wel jammer is. De sleep van een trouwjurk is al even belangrijk dan de kraag.

 

Als regisseur had Maud Vanhauwaert de auteur kunnen corrigeren. Schoonheid krijgt kracht door de macht van de details. De taak van de regisseur. Die zou de acteur in een ander kostuum gestoken hebben. Het verhaal speelt zich af op een bank aan zee. Dat vertellen in een bain de soleil met legging is van hetzelfde gehalte als een dijkwandelaar met short en sokken in de sloffers. Wat de toeschouwer kan zien moet de acteur niet tonen. Vanhauwaert in een stijlvol kleed met lange mouwen en kanten handschoenen had van de voorstelling een juweel [in wording] gemaakt. Braaf zijn bederft de zaak. En, tot slot van de kritische bedenkingen, de emoties blijven aan de oppervlakte steken. Ze maken van de vlucht een luchtig spektakel.

 

Betekent dit alles dat de voorstelling zwak is? Ja en nee. Er mag niet met een boog omheen gelopen worden. Maud Vanhauwaert is intelligent, heeft stijl en beheerst de ruimte. Eenmaal verlost van de kruisjes op de vloer zal zij een actrice van niveau worden. Zij heeft het sterdom in zich. En als regisseur zal zij ongetwijfeld voor een frisse, andere wind zorgen in het theater. En daarom moet haar jeugdwerk gezien worden. Zodat men later, als toeschouwer, niet domweg verrast wordt.

Guido LAUWAERT

 

Op het eerste licht / Op het eerste zicht – Maud Vanhauwaert – nog tot vrijdag 6 augustus – www.theateraanzee.be

Partager cet article
Repost0
23 juillet 2012 1 23 /07 /juillet /2012 15:47

 

PPlatel.jpg

Pascale Platel is een podiumbeest. Op het podium als ernaast. Ze is een dame. Ze valt op door haar charme, haar stijl en haar manier van zien. Die dubbel is. Ze kijkt in functie van het theater. En specifiek het theater als cabaret. Het specifiek theatergenre waarin het maatschappelijk engagement en de politieke kritiek centraal staan.

 

Op de Gentse Feesten 2012 haalde ze in de Gentse schouwburg driemaal een voorstelling uit 2002 uit de oude doos. Gezegend Zij. Het verhaal van Jezus wordt verteld vanuit het oogpunt van zijn tante, Elisabeth, de moeder van Johannes de Doper. Aan het tempo van een racewagen schiet zijn leven voorbij. Zijn wonderen en zijn persoonlijkheid, maar ook zijn blunders en zijn twijfels. Een dat alles met een flinke portie relativering, gepuurd uit het antiroomse en de verzetsmentaliteit eigen aan de Gentenaars.

 

Een reprise is toegestaan. In herhaling vallen is verantwoord wanneer de kwaliteit boven haar artistieke waarde uitstijgt. Dat is bij deze voorstelling niet het geval. Het is puur amusement. In cabaret luistert de zin naar een andere opbouw dan in de schrijf- en spreektaal. Je hoort naar een climax te werken. Om het publiek aan het lachen te brengen. Dat gebeurt in Gezegend Zij, maar te zelden, en slechts dan wanneer het palet van haar stem de richting van het applaus uitgaat. De lach is daarom kunstmatig en voel je van ver aanstormen. Om de inhoud wordt niet gelachen. Een superflauw verhaal met geen extra inhoudelijke waarde. De slordigheid van het theatraal verhaal tot slot valt op door historische onjuistheden. Beweren dat Martha, Maria Magdalena en Elisabeth de steen van voor het graf van Jezus wegrollen, is nog aanvaardbaar. Die historie is uit de duim gezogen. Pilatus echter gouverneur van Judea noemen is aantonen dat er weinig aandacht aan de compositie werd besteed. Pilatus was procureur. Het cabaretgenre haalt zijn kracht door met de roddel op de loop te gaan, meteen gevolgd door een kat desnoods een filosoof te noemen, maar toch geen hond.

 

Pascale Platel heeft met drie voorstellingen ruim vijftienhonderd toeschouwers geronseld. Goed voor haar portemonnee, dat neemt niemand haar kwalijk. Maar behandel je publiek niet als vee. Niet eens een foldertje met de basisgegevens over de voorstelling. Een A5-tje op duizend exemplaren is de kost niet. Een programmablaadje wordt door de toeschouwer als een persoonlijk contact beschouwd. Als een postkaart, een herinnering aan een heuglijke uitstap. Je verspreken kan gebeuren. Het tienmaal op een uur doen, want zolang duurt de voorstelling van 17 euro, is triest voor het publiek en verslapt de spanning. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het publiek na afloop braaf applaudisseerde, maar de zaal verliet met een blik zonder Pascale of podium voor of achter het netvlies.

 

De slordige hinkstap van Pascale Platel kwetst het antiroomse niet en ruikt van geen kanten naar verzet. Daarenboven doet het krukkenverhaal haar reputatie geen deugd. Wie haar echter kent en weet van haar theatrale kwaliteit, ziet een dame die het in zich heeft om een grote cabaretière te worden. Mits een sterk verhaal, een scherpe concentratie, een [schijnbaar] anarchistische regie en een berekende chaos, gepuurd vanuit haar aangeboren logica, kan zij op haar sloefen Geert Hoste van zijn bordkartonnen troon stoten. De kerel heeft namelijk niets te vertellen en het publiek lacht niet om de inhoudelijke waarde van zijn grappen, maar om de flauwheid ervan. Het is geen spontane maar artificiële lach, en dat te bereiken heeft Hoste met de jaren wel geleerd. Dat de VRT via schaar en lijmpot zijn jaarlijkse show op de buis brengt, is enkel omdat er momenteel niets beters voorhanden is. Een kans voor Pascale Platel. Maar dan moet ze zich wel ontdoen van een zekere gemakzucht waar zij blijkbaar verslaafd aan begint te worden. Kom Pascal, wakker worden en je herpakken.

Guido LAUWAERT

Partager cet article
Repost0
11 juin 2012 1 11 /06 /juin /2012 20:28

 

 

MB_lr.jpgWilliam Shakespeare was een groene jongen. De mooiste scènes van King Lear spelen zich af in een woud tijdens een storm. Maar meer dan in dit stuk wordt een ander koningsdrama gedragen door de natuur, Macbeth. Het stond dan ook in de sterren geschreven dat Johan Simons dit ooit zou regisseren.

 

Sinds hij artistiek directeur is van de Münchner Kammerspiele loopt hij rond in een T-shirt. Het dragen van dat kledingstuk is waarschijnlijk het voorlaatste punt in het contract, want tot en met zijn Gentse periode was het kledingstuk waarmee hij opstond en ging slapen een Marcelleke. Het laatste punt is dat hij voor de première een hemd moet dragen. Dat doet hij dan ook, maar hij heeft ze daar in München goed liggen, want er werd niet gerept over een strijkijzer. Dit maar om te zeggen dat Johan Simons helemaal niet geeft om uiterlijk vertoon. Maar door daar niet om te malen, weet je wel wie hij is: een man voor wie de aard der dingen voorop staat. Het is dan ook logisch dat zijn versie van Macbeth ruikt naar de oerinstincten van de mens.

 

Het stond ook in de sterren geschreven dat van de vele vertalingen die er bestaan, Johan Simons die van Hugo Claus zou verkiezen. Claus en Simons hebben veel met elkaar gemeen. Een karakter met een teder gevoel, weggestopt achter een flinke portie macho. Bovendien is Claus’ leermeester Antonin Artaud met zijn figuurlijke wreedheid, en die van Simons het boerderijleven met zijn jaarlijks ritueel van oogsten en slachten. Het maakt dat beiden in hun werk altijd naar de overtreffende mistrap in het menselijk doen en laten zoeken. Waarmee de magie van het gedrag wordt bedoeld. De mens is van nature een slachter.

Claus was er van doordrongen, net als Simons, maar ook Koen Tachelet, de bewerker. Hij laat het stuk beginnen met de laatste scène van de protagonist. Wanneer hij met het schuim op de lippen staat te schreeuwen. Zinloos geschreeuw. Je ziet een killer met zijn laatste nog levende gegijzelde als schild van op een balkon, voor de deur van een bank, zittend op de laatste rij van een theater [remember Dubrovkatheater, 23 oktober 2002], zijn eisen staan blaffen. Maar een scherpschutter vloert hem. Paf! In de fractie tussen schot en dood schiet het hele drama door het hoofd van de dolgedraaide massamoordenaar. Die fractie is de eigenlijke voorstelling.

 

Nog maar goed en wel bezig of de film Full Metal Jacket van Stanley Kubrick schiet door het hoofd van de toeschouwer. Niet dat Johan Simons die film gepluimd heeft, maar zijn concept speelt zich wel af in hetzelfde milieu. Vier van de vijf acteurs lopen rond in militair ondergoed. Marines. Met de zegen van de staat opgeleide killers. Door die keuze wordt het visionaire van Shakespeare scherp omlijnd. De heksen zijn geen domme tantes. Zij zien wat is en door de feiten komen zal. De killer van Macbeth aan het eind [Geen man door een vrouw gebaard / deert ooit Macbeth!] is geboren via een keizersnede, het wandelende bos als camouflagetechniek om de vijand te misleiden [Laat elke soldaat een tak afhakken / en die voor zich uitdragen.] Macbeth die een wreed mannetje is van in zijn vroegste jeugd [Mijn brein gonst van lang vergeten dingen.] en de Lady die mateloos ambitieus is en strategisch denkt [Kijk helder en licht uit je ogen. / Dat men geen wantrouwen ziet. / Laat al het andere aan mij over.] Terecht draagt zij een rood kleed. Elke zin die zij zegt is een liter bloed, terwijl zij het Tea party-vrouwtje speelt. Een verbeterde versie van Sarah Palin.

Waar Simons zich op concentreert is het proces van de overgang van mens tot dier. Alle andere personages, door drie acteurs ingevuld, zijn zetstukken in dat wordingsproces; en zijn in wezen geen haar beter. Het bloed, dat rijkelijk vloeit, symboliseert de demonische gedachten. Ze groeien Macbeth en de Lady over het hoofd. Wie een put graaft, bouwt een berg. Macbeth en de Lady zijn omhooggevallen burgers uit de middenklasse. Bij gebrek aan het briljante element van hun intriges kunnen zij het slachten niet laten [Bloed eist bloed!], maken hun vrienden tot vijanden en moorden hun entourage uit. Gevolg van een mateloze drang naar macht en hoe die te consolideren.

 

Om het beestachtige in de mens te benadrukken heeft Shakespeare het stuk vol dieren gestoken. Worden zij aanvankelijk als voorbeeld gesteld voor de logica van de ambitie, gaandeweg worden de dieren en vooral de dierengeluiden paranoïde elementen. Macbeth en de Lady, eenmaal badend in het bloed, schrikken van het zingen van krekels en de roep van de uil. Macbeth ziet dat niet in, maar de Lady wel. Ze zijn de littekens van hun verdierlijking. Johan Simons heeft dat lekker dik maar niet vettig in de verf gezet. Op een bepaald moment is een muzikaal intermezzo een elektronisch vervormd soepje van dierengeluiden dat, bizar, compositorisch heerlijk klinkt. Chapeau voor de componist, Warre Simons, zoon van.

Is er dan geen enkel minpunt aan deze productie? Toch wel. Een scène uit 4.48 Psychosis van Sarah Kane werd overgenomen en in de mond van de Lady gelegd. Eigenlijk verdwijnt de Lady te vroeg uit het oorspronkelijke stuk. Een foutje van de auteur. Een schets van de desillusie en wat haar tot zelfdoding leidde, had een ingreep als deze voorkomen. De inbouw is dus wel begrijpelijk maar werkt niet. Zeker niet in de vertaling. De scherpte en wreedheid van Kane gaat verloren. En ontneemt de cruciale zin van het stuk een deel van zijn waarde. ‘Wie had gedacht dat de oude man zoveel bloed in zich had.’ Niet alleen het bloed van de koning, maar het bloed van de koning en dat van allen die door het bloed van de koning moeten verdrinken in een bloedbad. Inclusief Macbeth en de Lady, uit wiens mond de zin trouwens komt.

 

Vijf acteurs spelen alle rollen met goed gevolg. Maar wie het stuk niet goed kent, went snel. De acteurs zijn van topniveau. De vaak snelle rolwisselingen worden zo accuraat gespeeld dat het haast logisch lijkt. Uiteindelijk is de voorstelling, door die te laten voorafgaan door de laatste scène, één grote flashback. Alles speelt zich af in het hoofd van Macbeth, een Vietnamveteraan met het posttraumatische stresssyndroom [PTSS]. Zelfs de Lady zit in de terugblik. De vier acteurs moeten ten dienste staan van het titelpersonage, maar hij moet hen pushen en voeden. Het is werkelijk verbluffend hoe beide elementen naadloos in elkaar opgaan. Fedja van Huêt levert een krachttoer en sleurt iedereen en alles mee in zijn neergang. Zelfs zijn stiltes zijn bangelijke momenten. Naar het einde toe staan ze op barsten, maar ze barsten niet maar ze wurgen de toeschouwer. Chris Nietvelt als de Lady verweeft moeiteloos maar grootmeesterlijk los en strak spel. Hans Kesting, Fred Goessens en Roeland Fernhout maken van de nevenpersonages stille hoofdrollen. Want geen personage staat toevallig in het stuk. Daarvoor is het stuk te gebald, concentreert zich demonisch op de essentie van de pretentie. Ze hebben die op geraffineerde wijze soepel vertaald.

 

De inhoud van het stuk hier vertellen is zinloos. Die is [zo goed als] algemeen bekend. Of kom, toch, vooruit, in een notendop. Pour ceux qui ne connaissent pas leurs classiques.

Macbeth: soldaat wordt generaal, generaal wordt koning. In breder perspectief: student wordt docent, docent wordt regent – bediende wordt chef, chef wordt directeur. Maar hoe koning, regent, directeur, te blijven?

Deze productie verdient een nadere beschouwing. Als hommage aan zowel producent Toneelgroep Amsterdam als regisseur Johan Simons. Hij heeft met zijn versie zichzelf overtroffen. Een Macbeth ontsproten aan zijn oerdriften in combinatie met zijn theatraal talent. Kortom, een productie voor jaren spel- en kijkplezier.

Guido LAUWAERT

 

Macbeth – William Shakespeare – regie: Johan Simons – productie Toneelgroep Amsterdam i.s.m. Holland Festival – www.tga.nlen www.hollandfestival.nl

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche