Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
17 octobre 2013 4 17 /10 /octobre /2013 18:00

 

BorreWalschap.jpg

Een ernstig gebrek aan Gerard Walschap. Een biografie van Jos Borré betreft het personenregister. Dat rammelt als de gereedschapskist van een loodgieter.

Laten we beginnen met het trefwoord 'Depeuter'! Tot mijn niet geringe verbazing heeft dit lemma slechts 1 (lees: één) verwijzing: 248. Nochtans had ik tijdens de lectuur mijn naam ook aangestipt op een aantal andere pagina's, zoals 556, 588, 676, 711, 731… Rarara, wat is er met Depeuter gebeurd? In de tijd van Gutenberg had men nog kunnen denken dat er wat letters uit de zetbak gevallen waren, maar in de digitale 21e eeuw? Met de geavanceerde zoekfunctie van Windows is het opmaken van een register een fluitje van een duitje. Ach, misschien heeft de biograaf per abuis op de deleteknop gedrukt en zijn de andere verwijzingen bij Depeuter uit het bestand gedonderd. Zelfs de beste pianist slaat al eens een verkeerde toets aan.

Een paar steekproeven kunnen wellicht klaarheid scheppen…

Laten we pakweg Teilhard de Chardin nemen, achter wiens naam ook maar één verwijzing staat, nl. naar pagina 471… Nochtans komt het me voor dat ik die Franse jezuïet-theoloog-paleontoloog ook elders ben tegengekomen. Even zoeken dus. Zie je wel: op de bladzijden 543, 546, 550… Guido Walschap valt door hetzelfde mandje: hoewel hij talloze keren in Borrés dikkerd optreedt, o.m. op de bladzijden 635, 636, 662, 656, 604, 673, 490…, krijgt hij in het register slechts twee vermeldingen: 460, 682.

Bij de naam André Demedts stellen we dan weer een andere rariteit vast. Van pagina 108 tot 199 wordt die regelmatig geregistreerd, maar daarna: niks meer. Terwijl ik toch meende meer dan eens op 'Demedts' gebotst te zijn. Nogmaals feuilleteren dus. En ja hoor, op bladzijde 200 is het al raak. En even present is Demedts op de bladzijden 222, 223, 275, 286, 504, 563, 601, 613, 631, 632… en waar misschien nog overal? Ach, ik geef het op om verder naar Demedts te zoeken.

Hetzelfde gebeurt Dan maar eens toetsen met Marnix Gijsen. Achter die naam signaleert het register elf bladzijden, gaande van 105 tot 190, hetzij van het jaar 1920 tot 1931, waarna het stilvalt, ofschoon Gijsen nog verscheidene keren in het boek ter sprake komt. Idem voor Constant Godelaine, wiens naam vanaf pagina 164 niet meer geregistreerd wordt, hoewel hij na 164 nog meermaals voorkomt in de tekst.

Dan maar eens toetsen met een paar priesters-schrijvers. Misschien heeft de H. Geest de biograaf bijgestaan om tenminste tegen die gewijde heren niet te zondigen. Voor Armand Boni verwijst het register uitsluitend naar 731. Midden in de voetnoten is dat. De betreffende voetnoot blijkt betrekking te hebben op pagina 604, en jawel hoor, daar treffen we "de vereenzaamde priester Armand Boni" aan. En voor Jozef De Vocht is het alweer wat anders: voor deze eerwaarde worden we verwezen naar bladzijde 47, waar zijn naam inderdaad voorkomt in een uitvoerig citaat uit Westerlincks Gesprekken met Walschap. Edoch, de brave man heette niet De Vocht maar De Voght, en in die spelling vinden we zijn naam ook terug op bladzijde 149, zij het met een kleine 'de', maar naar die pagina wordt in het register nergens verwezen.

Ook voor anderen blijkt het register onvolledig. Bij Pedro Salinas bij voorbeeld, bij Jacques De Strycker, Piet Vinck, W. M. Roggeman, Richard Declerck, J. Weisgerber en Leo Collard, bij R.F. Lissens, Karel Jonckheere, Hubert Lampo, Paul Jans, enz. Op pagina 505 komt ook "professor Donkersloot van de Gemeentelijke Universiteit Amsterdam" zonder diens roepnaam 'Nico' ter sprake, maar in het register is er van Donkersloot geen spoor te vinden. Wel geregistreerd wordt Anthonie Donker, voor wie gerefereerd wordt naar de bladzijden 259 en 457, maar nergens in het boek wordt erop gewezen dat Donker zónder en Donker mét -sloot dezelfde personen zijn.

Het fluitje van een duitje blijkt dus wel behoorlijk vals te klinken.

En daarmee is het klosje niet af want bij een aantal namen blijkt ook de nummervolgorde door elkaar gegooid, zoals bij Jan Grauls, Louis Roppe, Karel van Acker, Piet Van Aken, en er staan ook gewoon foute verwijzingen in het register, zoals voor Paul Hardy bij wie verwezen wordt naar pagina 491, waarop echter alleen de titel van hoofdstuk 9 voorkomt, of voor Henry Miller die zou voorkomen op pagina 532, terwijl het 523 moet zijn. Bepaalde personen zijn zelfs helemaal niet geregistreerd, zoals J. C. Bloem, Jean Absil, Julia De Bier, Orola Nenni, Henry Furst, P. H. Ritter, Jozef De Borger, Anna De Ridder, Anton van Duinkerken, Rob Calot, Hugo Nijs, R. Roelants, Pieter Lambrechts – die op pagina aanwezig is als "rector Lambrechts", zonder dat we mogen vernemen hoe zijn voornaam is.

Enzovoort… Enzovoort…

Zelfs Pieter Paul Rubens ontbreekt op het appèl. En met Jezus Christus is er iets vreemds aan de hand: op pagina 633 lezen we de bemerking: "J. van Nazareth (waarom Borré niet 'Jezus' schrijft, is ons een raadsel) en Karl Marx heten 'wereldbeschouwelijke tafelspringers', maar terwijl het register bij Marx verwijst naar die bladzijde, is er van de nevengeschikte Jezus geen lemma te bekennen, noch als 'Nazareth' noch als 'Christus'. Nochtans is Christus even historisch als Marx, dachten we, zelfs voor een vrijdenker.

Een soepke van jewelste is het. Ook in verband met de namen die in de afdelingen 'Noten', 'Secundaire bibliografie' en 'Verantwoording' voorkomen, schort het een en ander. Waarom sommige van die namen worden opgenomen in het register maar de meeste andere niet, mogen God en Kleine Pierke weten.

Een mooi voorbeeld daarvan is Daniël Robberechts, die alleen 731 achter zijn naam krijgt. Nu is 731 een pagina met voetnoten, en jawel, in voetnoot 8 treffen we niet alleen Daniël Robberechts aan, maar ook Piet van Aken, Ivo Michiels, Georges Adé, Jan Emiel Daele, Freddy de Vree, enz., terwijl nochtans in het register achter de namen van al die anderen niét verwezen wordt naar pagina 731. Moeten we ervan uitgaan dat Borré zich voor verwijzing naar de 'Noten', net als naar de 'Secundaire bibliografie' en de 'Verantwoording', beperkt heeft tot de namen die niét voorkomen in het tekstcorpus? Zoals voor Joris Note, die 679 (secundaire bibliografie) en 683 (noten) achter zijn naam heeft staan, maar daar is dan weer een ander probleem, want op bladzijde 683 is geen Note te vinden.

Ook in deze is volgehouden systematiek hopeloos zoek. Zo wordt bij voorbeeld Rombouts E. in het register vermeld voor zijn aanwezigheid op pagina 505 van de tekst, maar hij krijgt eveneens een vermelding voor een voetnoot over hem op pagina 703. Hetzelfde voor Godfried Benn, die een vermelding heeft voor zijn optreden in de volle tekst op pagina 573, maar ook gementioneerd wordt voor een voetnoot op pagina 709. Anderzijds krijgen bij voorbeeld de namen van Christine D'haen en Rost van Tonningen, die nochtans uitsluitend in de voetnoten voorkomen, géén registeraanduiding. En terwijl voor W. M. Roggeman, Harold Polis, Hans Renders in het register zowel naar de secundaire bibliografie als naar de voetnoten verwezen wordt, ontbreken de meeste andere namen uit de 'Verantwoording' of de 'Noten' volledig.

Begrijpe wie begrijpen kan, maar één zaak kunnen we er wel uit besluiten: door die superrommelige opmaak van het personenregister is "het belangrijkste non-fictie boek dat de afgelopen jaren in Vlaanderen is verschenen", zoals Karl Van den Broeck, de culturele hoofdredacteur van De Morgen (12 juni 2013) schrijft, als naslagwerk – wat het op de eerste plaats zou moeten zijn – compleet onbruikbaar.

Frans DEPEUTER

Jos Borré, Gerard Walschap. Een biografie, De Bezige Bij Antwerpen, 2013, 750 p., 49,95 €.

Partager cet article
Repost0
15 octobre 2013 2 15 /10 /octobre /2013 18:00

 

 

Ashetu--nieuw-.jpg

In Het verdwenen gedicht  (zie de blog van 14 september) voegde ik een stukje toe aan de biografie van Bernardo Ashetu (1929 – 1982). Deze dichter van Surinaams/Europese afkomst laat zich in zijn prachtige werk en in wat wij weten van zijn leven kennen als een Einzelgänger. Wie de bloemlezing Dat ik je liefheb leest, zal beamen dat Ashetu een volstrekt eigen en onvergelijkbare stem heeft. Ergens in zijn nawoord merkt samensteller Michiel van Kempen op dat de dichter zich nooit in schrijverskringen heeft bewogen. In vervolg op Het verdwenen gedicht zal ik, meer uitgebreid, aantonen dat hij wel degelijk een bescheiden literaire band onderhield. Het door mij gesignaleerde contact met de dichter Jozef Eijckmans (1907 – 1996) is hierbij het uitgangspunt.

In de periode van belang (eind jaren vijftig – begin jaren tachtig) woonden Ashetu (pseudoniem van Henk van Ommeren) en Eijckmans in Den Haag. Het vrij kleine centrum van de stad was het brandpunt van haar artistieke leven. Op een paar vierkante kilometer bloeiden onder meer de Koninklijke Schouwburg, Pulchri en de Haagse Kunstkring, maar ook kunstenaarsstekken als café De Posthoorn en de Wiener Konditorei.

Jozef Eijckmans woonde nabij het centrum in een hofje aan de Zwarteweg. Hoewel sterk gefocust op zijn eigen werk en zeker geen allemansvriend had hij veel contacten in de Haagse kunst.

jozef-eijckmans-copie-1.jpgJozef Eijckmans


Dé centrale ontmoetingsplek was Bodega De Posthoorn. Schilders, schrijvers, dichters, acteurs, musici, journalisten: ze troffen elkaar vrijwel dagelijks in dit ultra Haagse etablissement aan het Lange Voorhout. Een vanzelfsprekend artistiek netwerk bestond daar. Ook voor dichters heel belangrijk. Eijckmanswas er in de jaren vijftig en zestig kind aan huis. Hij dronk niet of nauwelijks; het ging hem vooral om het gesprek (altijd over poëzie en muziek, zeker niet over onbenullige onderwerpen).

Destijds dichter in spe Piet Boekestijn beschrijft in zijn herinneringen hoe het er in de Posthoorn aan toeging.

Duidelijk was voor ieder, dat een vast gespreksonderwerp de dichtkunst betrof, waarbij uiteraard ieders persoonlijke inspanningen bij de beoefening aan de orde kwamen en om voorrang streden. Immers, ook op dit terrein verbetert concurrentie en competitie de kwaliteit van de productie! Dat laatste werd echter zeker niet bewust beleefd. Gevoelens van saamhorigheid en vriendschap zorgden voor een sfeer waarin persoonlijke belevenissen en bekentenissen onbedreigd konden worden geuit. Stokpaardjes, die ieder wel had, werden met begrip aangehoord. Meer dan eens stond in gesprekken centraal waar en bij wie werk een goede kans zou maken op publicatie.

Beeldend kunstenaars en dichters als Willem Hussem, Jaap Nanninga, Cor Stutvoet en Gerrit Kolkman waren onder meer Eijckmans’ gesprekspartners. De grenzen tussen de disciplines vervaagden spontaan. Jonge dichters en schilders wisten de artistieke Posthoorn-habitués zeker ook te vinden.

In het bovengeschetste perspectief wil ik de relatie Ashetu – Eijckmans plaatsen.
Het feit dat Jozef (die graag over zijn
eigenwerk sprak) mij uit zichzelf vertelde over zijn vriend Bernardo Ashetu is veelzeggend. Ook zijn spontane voordracht uit de enig gepubliceerde bundel van Ashetu is opmerkelijk. Niet aangestipt in mijn vorige artikel is Eijckmans’ opmerking dat Ashetu in de cafetaria waar hij vaak zat niet alleen las, maar ook veel afbeeldingen van beeldende kunst bekeek.

Eijckmans heeft Henk van Ommeren ergens in het Haagse artistieke/bohemien biotoopje leren kennen, wellicht in De Posthoorn. Ashetu moet het werk van de oudere dichter (Eijckmans debuteerde in 1955) gekend hebben. Eijckmans kocht of kreeg Ashetu’s bundel Yanacuna  (1962). Er ontstond een geregeld vriendschappelijk contact. Contact met Jozef betekende (zeker als ‘de ander’ dichter was) dat er veel (ongepubliceerd) werk over de tafel ging.

Het zou goed kunnen dat de soepele invloed die de bevlogen Eijckmans als vanzelf had door Ashetu werd gevoeld. Alleen al qua vorm heeft Eijckmans’ poëzie iets heel kenmerkends (korte strofen, ‘smalle’ langgerekte gedichten). En meer inhoudelijk: zuivere, maar zeker geen barokke/breedsprakige poëzie van een dichter met talent om naar het randje van het begrijpbare te gaan.

Die kentrekken vind ik ook meer of minder in Ashetu’s gepubliceerde werk terug.

Het ingetogene van Ashetu’s verzen doet overigens niet speciaal Surinaams/Caraïbisch aan. Dit gevoegd bij het feit dat de etnische afkomst van een kunstenaar nooit een rol speelde in Eijckmans’ kringen levert op dat Van Ommeren/Ashetu niet ‘als Surinamer’ opviel. Zijn gedichten (met al hun eigenheid) pasten wonderwel in laten we zeggen het Haagse poëtische landschap.

Eijckmans was een eigenzinnige verfijnde grensganger. Voor Ashetu geldt hetzelfde. Zij moeten elkaar als dichter vanzelfsprekend begrepen hebben.

Je gaat dichten uit een innerlijke noodzaak, maar er kan tegelijk een fascinatie zijn voor het werk van anderen. Veellezer Ashetu zal verschillende favorieten/voorbeelden gehad hebben. Wie weet is de beeldende kunst (Willem Hussems sobere elementaire vormen) van invloed geweest.

De dichters in de Posthoorn zetten elkaar (zelfs onbewust) aan tot kwaliteit en een soort artistieke overtreffende trap (vrijheid en risico, experiment). Ashetu kan hier iets van hebben meegekregen.

In hoeverre is Ashetu door Eijckmans en het artistieke klankbord van De Posthoorn beïnvloed? Onderzoek van het niet gepubliceerde werk kan deze vraag beantwoorden.

Ashetu, een schimmige figuur? Ashetu, een dichter zonder literaire contacten? Het valt te bezien. Ashetu’s gedichten staan niet alleen in de letteren. Zij hebben iets te maken met het Haagse literaire klimaat en met Jozef Eijckmans.

Het is trouwens jammer dat de ‘samenzwering’ van Posthoorn-kunstenaars niet meer bestaat. Het is al jaren afgelopen met de wederzijdse uitdaging en beïnvloeding. Heel aardig was dat de Haagse beeldende kunst, muziek en literatuur moeiteloos samenspanden en samenwerkten. Tegenwoordig kent Den Haag alleen nog politieke samenzweringen.

Erick KILA

http://mededelingen.over-blog.com/article-het-verdwenen-gedicht-120041913.html

http://www.pietboekestijn.nl/herinneringen/herinneringenstart.php


Bernardo ASHETU, Dat ik je liefheb, Haarlem, Uitgeverij In de Knipscheer, 2011.

Partager cet article
Repost0
20 août 2013 2 20 /08 /août /2013 16:30

 

De lange en Haagse Laan van Meerdervoort ontspringt in het nagelaten domein van Louis Couperus. Aan de huizen en aan alles in de omgeving kleeft het negentiende-eeuwse fin de siècle. Haagser dan Haags is hier de atmosfeer. Tenminste als je er de juiste trilhaartjes voor hebt. Bij gunstige lichtval wordt de geest heel soepeltjes bevangen door een bijzondere grijsheid: ach ja… de tinten van de Haagse School, de voorbije grandeur, de wellustige droefheid van het onvervulde...

Een klein half jaar geleden viel mij ter hoogte van het Museum Mesdag iets op. De gevel naast het door schilder/collectioneur Hendrik Willem Mesdag in 1887 gestichte museum was opeens voorzien van een bronzen plaquette. Het chique bord bij de voordeur van Laan van Meerdervoort 11 herinnert de voorbijganger eraan dat hij de voormalige woning van schrijver Cyriel Buysse passeert.

Den-Haag--woonhuis-Cyriel-Buysse--plaquette.jpg

Plaquette Cyriel Buysse Genootschap

 

Van 1896 tot 1932 woonden Buysse en zijn vrouw afwisselend in Den Haag en in Vlaanderen (het plaatsje Afsnee bij Gent). In 1896 was de schrijver met de gefortuneerde Nederlandse weduwe Nelly Tromp-Dyserinck getrouwd. Zijn literaire carrière werd hierdoor in meerdere opzichten verrijkt. Scheppende arbeid kon plaatsvinden zonder zorg om inkomen en hoge Haagse kringen openden zich.

Den Haag, woonhuis Cyriel Buysse nr. 1

Laan van Meerdervoort 11

 

De rechtstreeks van Mesdag gekochte woning maakte destijds (en nu ook weer) deel uit van het museum-/wooncomplex van de bekende zeeschilder. Goed beschouwd is het Museum Mesdag dus voor een deel een ‘monument’ Buysse. Ai… dat verklaart wellicht waarom het drie jaar duurde voordat het Van Gogh Museum (waaronder Museum Mesdag valt) toestemming voor de plaquette verleende aan het Buysse Genootschap. Haagse roem wordt niet gaarne gedeeld.

Een aardig coterietje vormde zich op een vierkante kilometer: de Mesdagjes, het echtpaar Buysse en de nabij wonende familie Couperus (Louis en zijn vrouw Elisabeth). Over de Haagse contacten tussen Couperus en Buysse lees ik in een commentaar op een publicatie van Anne Marie Musschoot iets intrigerends. Het gaat over de nerveuze vrouw.

Wie kent haar niet?

Wij hebben het over de tijd waarin de nerveuze vrouw nog iets wezenlijks voorstelde. De tijd van Couperus’ feuilleton Eline Vere. De tijd van De Bom en Buysse.

In de letterkunde van rond 1900 werden ze moeiteloos geconserveerd: vrouwen met een gedistingeerde, bijna aangeboren, droefheid. Een vanzelfsprekende onvervuldheid doortrilde heel hun wezen. De mannelijke lezer kon er zonder probleem waardering voor opbrengen. De contemporaine nerveuze (of liever ‘spirituele’ zoekende) vrouw kan er niet aan tippen.

Ik heb nooit begrepen waarom die precieuze verfijnde nerveuze vrouw verdween uit de letteren, waarom je haar nu alleen nog met de tijdmachine kunt bezoeken. Tot ik, speurend naar bijzonderheden van de Haagse tijd van Cyriel Buysse, de kille waarheid las.

Nog tijdens de Haagse contacten van Buysse en Couperus raakte de nerveuze vrouw uit de mode(!). En net zo gemakkelijk stapten beide schrijvers af van het beproefde naturalistische procedé, waarin de psychologische tekening van het vrouwelijk ‘nerveuze’ tekort zo prachtig aanwezig is. Men vraagt, en wij draaien.

De nerveuze vrouw van toen, de ware nerveuze vrouw, is nooit meer gezien.

Een trieste gewaarwording. Mooi verbonden met de bronzen herinnering aan het Haagse leven van Cyriel Buysse.

Erick KILA

Partager cet article
Repost0
6 août 2013 2 06 /08 /août /2013 23:00

 

Hugo-Ball.jpg

Hugo Ball (1886-1927)

Zat te werken met als achtergrondmuziek International Language, een album van Cabaret Voltaire uit 1993. Dacht ineens aan de poëzie van Hugo Ball. Waarom? Omdat deze dadaïst als eerste klankgedichten bracht, en wel in de bakermat van het dadaïsme: Cabaret Voltaire. Dat werd in 1916, het geboortejaar van mijn vader zaliger nagedachtenis, opgericht aan de Spiegelgasse 1 in Zürich.

Hugo-Ball-in-Cabaret-Voltaire.jpg

Hugo Ball in Cabaret Voltaire, 23 juni 1916

Ball las er op 23 juni van dat jaar voor het eerst Karawane voor. Terwijl Europa in brand stond introduceerde hij daar een nieuw literair genre. Hij declameerde diezelfde avond (in een bijzondere uitdossing, getuige de foto) ook Wolken, Katzen und Pfauen, Gadji beri bimba, Totenklage  en Seepferdchen und Flugfische.

 

Karawane

jolifanto bambla ô falli bambla

grossiga m'pfa habla horem

égiga goramen

higo bloiko russula huju

hollaka hollala

anlogo bung

blago bung

blago bung

bosso fattaka

ü üü ü

schampa wulla wussa ólobo

hej tatta gôrem

eschige zundaba

wulubu ssubudu uluw ssubudu

tumba ba – umf

kusagauma
ba – umf

Adriaan-De-Roover--foto-Bert-Bevers-.jpg

Adriaan De Roover (foto: Bert Bevers)

Onwillekeurig moest ik ook aan François Rabelais denken. Adriaan De Roover merkte destijds op dat Jan Hanlo voor zijn Oote de mosterd bij Pantagruel haalde.  In (het gaat hier natuurlijk om een typisch geval van met de mantel der liefde bedekken) Zo meen ik dat jij ook bent – Biografie van Jan Hanlo kon auteur Hans Renders natuurlijk niét doen of een en ander niet gebeurd was, dus hij komt er niet onderuit ergens tussen neus en lippen te vermelden dat in de jaren vijftig een Vlaming de euvele moed had gehad de originaliteit van het voorwerp van zijn verering in twijfel te trekken. Het betrof de Antwerpse dichter Adriaan De Roover (90 ondertussen), die Hanlo destijds in het tijdschrift De Tafelronde  niet eens openlijk van plagiaat beschuldigde, maar een citaat uit diens beroemde vers Oote simpelweg liet volgen door een stukje uit een veel ouder werk. Volgens Rutger H. Cornets de Groot zou een beschuldiging van plagiaat volslagen misplaatst zijn: “Veeleer toont dit voorbeeld aan dat niemand zijn eigen gedachten kiest: gebruik van taal houdt die erkenning in. Poëzie noch taalgebruiker zijn autonoom; beide liggen verankerd in de gemeenschap, in de taal, hoezeer die gemeenschap ook vijandig kan zijn aan de individuele expressie van haar leden.” Ik denk er zo het mijne van. Ter vergelijking:

oote oote oote boe

hoe boe hoe boe
hoe boe hoe boe

B boe

Boe oe oe

Oe oe (etc.)


Eh eh euh euh euh

Oo-eh oo-eh o-eh eh eh eh

Ach ach ah ach ach ah a a

Oh ohh ohh

 

En dan het fragment waarvan Antwerpenaar De Roover wist dat het in hoofdstuk 18 uit het Vierde Boek van François Rabelais’ meesterwerk Pantagruel  te vinden was:


Bou, bou, bou, bou!

Otto, to, to, to, ti, bou

bou, bou, bou, ou, ou

ou, bou, bou, bous


bous
bous, bous, bous, bous

paich, hu, hu, hu, ha, hu

ah ! ah! ah!

Be, be, bous, bous, bobous

ho, ho ho ho ho


Vierhonderd jaar eerder geschreven, en geen experimentele poëzie maar het gejammer dat Panurge slaakt als hij zeeziek is….

 

En ineens herinner ik mij ook een rokerige redactievergadering van het tijdschrift WEL, in 1973 in het gebouw van de Sosjale Joenit (ja, ja mensen: zo werd er in de vroege jaren zeventig van de vorige eeuw geschreven) aan de Potterstraat in Bergen op Zoom. Waar ik hard moest pleiten om een gedicht van ene Dirk Hoogerwaard in WEL 2  (later behalve het tweede ook het laatste nummer gebleken) te krijgen. Niet iedereen had daar een boontje voor, maar ik verdedigde het door het een hommage aan de dadaïsten te noemen. Pakte het blad voor het eerst sinds jaren weer eens uit het archief, en ik vind het gedicht (het is bij mijn weten de enige publicatie van Hoogerwaard gebleven) nog stééds bijzonder charmant. Het heet Dogra im varida. Goh, tot welke Assoziationen  het afspelen van een plaat van Cabaret Voltaire kan leiden....

Dogra im varida


Atust, tri morfoma spirit da

ti so im gola pro el sa.


Ago strobula inga boruda,

inkto fumudi to gabro insida.


Boro fili e saa do grili oro,

noree ta id ogola si hurasila.


Kali infa daree ti brisoli,

inta ferida nokiri el sa in varida.


Varida, varida, do varida, ti varida,

so gelem ool nal da es di lijn.

 

Dave-Dee--Dozy--Beaky--Mick---Tich.jpg

Dave Dee, Dozy, Beaky, Mick & Tich

En dan is de cd afgelopen, en dan zet je de radio aan, en dan komt er muziek uit mijn jonge jaren uit. Van Dave Dee, Dozy, Beaky, Mick & Tich meer bepaald. Look for meaning not in words /But in the way you're feeling /If it's love we'll understand / For love is all revealing// Like a rhythm like a spell /It sets your soul in motion /Love that's sure could rule the world/ A tide to turn an ocean  zingen ze. Maar het grootste deel van het nummer luidt als volgt:


Zabadak,
Karakakora kakarakak

Zabadak

Shai shai skagalak


Zabadak, Zabadak

Karakakora kakarakak

Zabadak, Zabadak

Zabadak
Shai shai skagalak


Zabadak, Zabadak

Karakakora kakarakak

Zabadak
Shai shai skagalak (3x)

 

Soms lijkt alles in elkaar te grijpen, lijkt het of alles met alles te maken heeft. Hoe dan ook, ik zit (het is een heuse oorwurm) nu dus wel voor een paar dagen met Zabadak  ik mijn hoofd. Je kunt dit nummer van Dave Dee, Dozy, Beaky, Mick & Tich op YouTube beluisteren.

Bert BEVERS

Partager cet article
Repost0
30 juillet 2013 2 30 /07 /juillet /2013 16:37

 

foto_john_rijpens0.jpg

John Rijpens

Antwerpen heeft altijd twee burgemeesters gehad. Een voor ’t Stad, een voor de ‘Buiten’. Marnix van Sinte-Aldegonde was zo’n buitenburgemeester, voor de kleine boeren en de rijke heren die een ‘Hof van Plaisantie’ buiten de muren hadden. Dat was een verstandige keuze. Vandaag heeft een buitengemeente als Mortsel wel een tramlijn van Boechout naar Antwerpen, maar het verkeer staat er zenuwslopend stil. Een terugblik kan best verrijkend werken. En dat heeft John Rijpens, cultuurverslaggever voor het Volksbelang en heemkundige van de plaatselijke schrijvers, met zijn Literaire Vogelvlucht over Mortsel, Edegem, Boechout, Hove en Kontich uitstekend begrepen.

 

De kracht én de zwakte van streekscribenten is de anekdotische benadering. Ze publiceren vaak in streekkrantjes. Voor John Rijpens is dat ’t Periodiekske in Mortsel. Ze maken alles bevattelijk, begrijpelijk, simpel, en aantrekkelijk door vanzelfsprekende herkenbaarheid. Maar juist door hun oppervlakkige aanspreekbaarheid, hun brede borsteling met kleine gegevens, scherpen ze ook de hunker aan naar ruimere kennis. Streekjournalisten schrijven eigenlijk in voetnoten, ze effenen de potgrond voor diepere ontleding. Rijpens is niet aan zijn proefstuk toe. Hij heeft eerder al de achtergrond van de volksschrijver Abraham Hans ontrafeld, en de bijdragen aan de Vlaamse Filmkens. Wat nu voorligt is de zuidelijke rand van Antwerpen, een broedplaats voor passerend en ingebed talent.

 

Literaire Vogelvlucht heeft weinig pretenties. De gewone lezer van de gratis weekblaadjes informeren over de rijkdom die de gordel van (om politieke redenen) apart gebleven gemeenten rond de Metropool in de geschiedenis aangereikt hebben. En die is veelzijdiger dan vaak gedacht. Een zestigtal auteurs en hun achtergrond krijgen een ruw geborsteld, onvolledig, maar toch smaakmakend portretje in deze overzichtsbundel. Van de toevallige bewoner Paul van Ostaijen tot de katolieke scherpslijpers Van der Hallen, van de pas overleden Ivo Michiels tot radiocoryfee Paul Jacobs, van Jan Frans Willems tot Ivo Victoria.

 

Waarom lees ik deze aantekeningen – want meer zijn het niet; er schuilt geen academische of literairhistorische pretentie achter de teksten – dan met zoveel plezier ? Omdat ze onthullend zijn. En verdraagzaam. Of ze nu het besmuikte oorlogsverleden van sommige schrijvers beklemtonen (John Sacré, de Westland-redactie), de persoonlijke drama’s (Ward Ruyslinck, Hugo Heyens, Blanka Gijselen, Mimi Hans), het verdampende elitarisme (Paul Willems; Marie Gevers), de pulpgenres (Cesar Couck, Georges Van Raemdonck, Robert Van Passen, Lydia Verbeeck, Rudy Soetewey), jeugdliteratuur (Jos Van de Poel, Michel De Blaes, Ronald Verheyen, Luc Descamps) of gelegenheidspassages (Jaap Kruithof, Clem Schouwenaars, Adriaan De Roover), het is altijd de trotse aanspraak die de gemeentes maken op hun kunstzinnige zonen en dochteren die centraal staat. Ook Volksbelang heeft er zijn voordeel mee gedaan. Pedagoog Louis Van Leemput, voormalig kabinetsattaché van Frans Grootjans, om maar iets te zeggen, stelde zijn onderwijskundige kennis ter beschikking. John Rijpens zijn lees- en filmervaring.

RijpensVogelvlucht.jpg

 

Is Literaire Vogelvlucht een standaardwerk ? Jammer genoeg niet. Het moet teveel toegeven aan de vluchtige lezer van een weekblad, en beperkt zich al te vaak tot samenvattingen van de werken die, pakweg, Paul Koeck, Bart Plouvier, Gerd de Ley, of Alstein hebben bijeengeschreven. Maar het intrigeert. Ik heb fijne details vernomen over de ontwikkelingsgang van filmrecensenten als Joz. Van Liempt, Robbe De Hert of Ivo Michiels. Ik ben flink wat wijzer geworden over het liefdesleven van de Hans-dochters, Ernest Claes, of Sus Verleyen (hoewel Rijpens zedig over de avontuurtjes heenglijdt van, pakweg, Alice Nahon met Geert Grub, en bijzonder discreet blijft over de relatie Ruyslinck-Lo Cascio; overigens zijn er storende zetfouten in het boek: Lo Gascio, Warchau, steekgenoten, Federik van Eeden, Van het Reeve, Eistein, Verheyen ipv Verleyen).

 

En toch ben ik een gelukkige lezer. Ik heb dingen vernomen die anders nooit aan de oppervlakte komen. Kijk, ik was er zelf bij toen Sus Verleyen begraven werd in Lissewege (1997) en zijn eigen begrafenismis had georchestereerd (en die liefst ruim drie en een half uur duurde in de Tempelierskerk). Ik heb Bart Plouvier geïnterviewd over zijn zeereizen, maar heb nooit geweten dat hij net als ik “almaar meer plaats moet maken voor de doodsprentjes op het schap boven mijn buro, voor nagedachtenissen in mijn hoofd”. Ik zag onverwachts de band tussen Marie Gevers’ verhaal “Des Mille Collines aux Neuf Volcans “ (uit 1953 !) en Koen Peeters’ Duizend Heuvels dat ik in december 2012 voorstelde op Lezen op Zondag in Antwerpen. Ik vroeg me plots af waarom Ruyslincks manuscript De Vaargeulen door het bombardement op Mortsel verloren kon zijn gegaan, als hij vooraf een kopie naar Streuvels had gestuurd. Ach, er zijn meer van die gaten die vulgariserende portretjes laten.

 

De essentie is belangrijker. Een stukje contextuele achtergrond is te boek gesteld, die meer begrip en verdraagzaamheid oplevert voor de woelige tijden waarin cultuurdragers met elkaar omgingen. Waarin Ruusbroeckenner Leonce Reypens nog leraar was van Paul Van Ostaijen. Oskar Van der Hallen Nederlands doceerde aan John Rijpens in Boom. Protestanten als Abraham Hans of Gust Müller toch hun weg vonden in de christelijke feuilletons. Marcel Lambin Conscience op zijn juiste waarde taxeert. Literaire Vogelvlucht is een wat onbeholpen, maar stimulerende oogopener. Een structurele bewerking (volgorde, samenhang, verwantschap) had ongetwijfeld de leesbaarheid bevorderd. Nu springt het boek van de hak op de tak. Maar als smaakmaker is het nieuwe overzichtswerk van Rijpens een aanmoediging om je tanden te zetten in de – vaak ondergewaardeerde - streekliteratuur en –achtergrond. Er is nood aan meer streekgebonden getuigenissen om de volksliteratuur en de pulpcultuur de plaats te geven die nodig is om de canon vanuit maatschappelijk oogpunt te begrijpen en te verklaren. Daar heeft John Rijpens, andermaal, een aanzet toe gegeven.

Lukas DE VOS

 

John RIJPENS, Literaire Vogelvlucht. Mortsel, ’t Periodiekske, 2012, 265 blz.

Partager cet article
Repost0
6 juillet 2013 6 06 /07 /juillet /2013 02:11

 

Alain Germoz (foto Bert Bevers)

(Foto: Bert Bevers)

We kenden elkaar al van in de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw. De dood bracht ons in 1988 nader tot elkaar, toen Alain mij vroeg de lijkrede voor zijn vader uit te spreken. En nu nemen we hier afscheid. Ziehier de door hem geautoriseerde neerslag van talrijke gesprekken die we schriftelijk of mondeling mochten voeren. U leest dus hier zijn woorden.

*

Een Fransschrijvende Vlaming in Antwerpen, in Vlaanderen, dat is toch een verdacht anachronisme!

Dat een Vlaming in Parijs of in Amerika carrière maakt in het Frans of het Engels wordt normaal gevonden, ja zelfs toegejuicht. Vlaanderen zendt immers zijn zonen uit – en carnavaleske culturele ambassadeurs, van wie de meesten zich haasten elke Vlaamse culturele identiteit publiek te verloochenen.

Maar dat iemand weigert zomaar met alles te te breken en zich bovendien nog goed voelt in zijn natuurlijke biotoop, dat is bedenkelijk...

Hij zal zich wel voelen als een soort binnenlandse balling. Niets van!

In het dagelijkse leven spreek ik Nederlands en ik ben heel gelukkig wanneer ik 'Antwaarps' kan spreken, de taal die ik met moeder sprak, een smakelijke dialect dat mijn zinnen prikkelt.

Ik geniet van een zekere versplintering van de persoonlijkheid, al bewaar ik een sensibiliteit waarvan vaak blijkt dat ze fundamenteel Vlaams is. Hoe dikwijls had ik geen heftige woordenwisselingen met koppige en niets begrijpende Brusselaars die me voor flamingant uitscholden. En ja, op dàt ogenblik hadden ze nog gelijk ook! Soms moet je je herkomst opeisen, al was het maar om de stommelingen het zwijgen op te leggen en afstand te houden.

Literatuur is geen onderdeel van de geschiedenis: de geschiedenis is een stuk literatuur. Ik leef in en voor de literatuur, en de taal treedt daar slechts als figurant op. Voor sommigen is de taal hun vaderland, voor mij is ze een gewest. Mijn vaderland is dat niet te omschrijven land met een veelheid van talen: de literatuur.

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)

Partager cet article
Repost0
6 juillet 2013 6 06 /07 /juillet /2013 01:35

 

 

Begrafenis-Alain-5-07-2013-001.jpg

In alle stilte werd gisteren in het Uitvaartcentrum Eugène Timmermans te Mortsel afscheid genomen van Alain Germoz (°31 juli 1920 en aldaar overleden op 27 juni 2013).

In alle stilte”? Neen, dat wenste Alain niet, wel “in uiterst beperkte kring”: “L'adieu aura lieu dans la plus stricte intimité”. Tijdens de afscheidsviering, voortreffelijk geleid door Katleen Schepers, verbonden aan vzw De Zeven Eiken, weerklonken immers de weemoedige tonen van Alains favoriete jazzmuzikanten: Louis Armstrong, Elek Bacsik, Count Basie, Dave Brubeck, Duke Ellington en Toots Thielemans...

*

Gary Peeters bracht een serene maar niet minder pakkende persoonlijke hulde aan zijn grootvader; Michel Oleffe blikte emotievol terug op zijn nauwe samenwerking met Germoz in het kader van het tijdschrift Archipel en Henri-Floris Jespers evoceerde zijn mondelinge en epistolaire gesprekken met Alain over de culturele identiteit van de Fransschrijvende Vlaming.

Begrafenis-Alain-5-07-2013-002.jpg

Tussen de genodigden op de afscheidsviering, o.m.: Bert Bevers, Leen Bonjean, mevr. Cleminson, François De Koninck, El Khalidy Majid, Pruts Lantsoght, Thierry Neuhuys, Christine Neuhuys, Monique Oleffe, Renaat Ramon, Caroline Schiltz, Johan Schiltz, Marc Somers, Lieve Terrie en Paula De Winne.

Begrafenis-Alain-5-07-2013-028.jpg

 

Onder begeleiding van jazz-saxofonist Matthias Van den Brande werd het stoffelijk overschot van Alain begeleid naar het Schoonselhof, waar de Stad Antwerpen hem als blijk van erkenning een laatste rustplaats gaf op het ere-perk.

Begrafenis-Alain-5-07-2013-043.jpg Germoz heeft Dirk Schiltz gevraagd zijn begrafenis te organiseren. Hierover hadden ze de voorbije jaren tot in de details alles besproken en bedisseld.

huis-mortelmans-Filip-Heylen-en-Dirk.JPG

Achteraf kwamen de genodigden bijeen in het Mortelmanshuis, Boterhamstraat 1, gevestigd op nauwelijks 20 m van het ouderlijke huis op het Klapdorp 121, waar verscheidene generaties Mortelmanssen zijn opgegroeid. Hier worden niet alleen de kunstenaars Lodewijk, Frans en Franck Mortelmans in het daglicht gesteld, maar ook de kunstkringen De Scalden en Lumière.

Een Antwerps privé-museum om te koesteren...

HFJ

(wordt vervolgd)

Partager cet article
Repost0
3 juillet 2013 3 03 /07 /juillet /2013 02:51

 

Eekhoud2.jpg

De Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience en het Letterenhuis presenteren een tweeluik over leven en werk en het bijzondere engagement van dichter, romancier, kunstcriticus en vertaler Georges Eekhoud (1854-1927). In 1999 publiceerde Mirande Lucien een uitgebreide biografie van Eekhoud. Deze in Antwerpen geboren Franstalige auteur schreef vooral over verschoppelingen en mensen die ondanks zichzelf aan de rand van de maatschappij stonden.

Eekhoud debuteerde met gedichten, maar werd bekend met novellen en romans over het dagelijkse leven in de stad en op het platteland. Zijn grote sociale betrokkenheid en uitgesproken afkeer van de burgerij blijken uit La Nouvelle Carthage (1888), zijn bekendste roman, die zich afspeelt in de havenstad Antwerpen, in 1893 bekroond met de Staatsprijs.

Georges Eekhoud is ook een van de eersten die homoseksualiteit op een positieve manier aan bod liet komen in hun romans (Escar-Vigol, Mercure de France, 1899), wat hem in 1900 een geruchtmakend proces opleverde. Hij werkte mee aan het literaire tijdschrift met homoseksuele inslag Akademos van Jacques d'Adelsward-Fersen, door Roger Peyrefitte vereeuwigd als L'exilé de Capri (Flammarion, 1959). Fersen, een afstammeling van de Zweedse minnaar van koningin Marie-Antoinette (1755-1793), was ook in Antwerpen te gast bij Emma Lambotte (zie mijn boek Genealogie van de herinnering, The Private Press, 1993). Georges Eekhoud had alle begrip voor het Vlaamse activisme. Dat kostte hem na 1918 al zij functies. In 1919 kwam een steuncomité tot stand om hem te helpen. Daartoe behoorden o.a. August Van Cauwelaert, James Ensor, Henri Barbusse, Henry Van de Velde, Emile Vandervelde en Romain Rolland. En in 1920 benoemde koning Albert I Eekhoud op voorstel van de Waalse politicus Jules Destrée tot lid van de pas opgerichte Académie Royale de Langue et de Littérature françaises.

Van de hand van mijn vriend romancier en essayist Jan Lampo (°1957), gewezen jurylid van De Diamanten Kogel, verscheen een bijzonder aan te bevelen essay, on line te lezen:

http://janlampo.com/category/eekhoud-georges/

In 1949 werd een zijstraat van de Lode Zielenslaan op de Antwerpse Linkeroever naar Eekhoud vernoemd. Ook in Nieuwpoort en Schaarbeek zijn straten naar hem genoemd.

EekhoudAMVCcover.jpg

Met een schat aan foto's, boeken, dagboeken en brieven uit de eigen collecties én uit die van andere Europse archieven en bibliotheken brengen het Letterenhuis en de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, in samenwerking met het Fonds Suzan Daniel, een fascinerende dubbeltentoonstelling over Eekhoud. Van 27 juli tot 25 augustus 2013.

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
30 juin 2013 7 30 /06 /juin /2013 19:28

 

AsmaGijsen.jpg

Firmin Asma, Pen of Penis bij Marnix Gijsen


Het begon allemaal met min of meer hoffelijke scheldpartijen. In 1969 publiceerde ik in De Tafelronde een polemische bijdrage over Gerard Walschap, 'Ouderen van dagen moeten beter op zichzelf letten dan jongeren'. Marnix Gijsen reageerde op 31 december 1969 in Kunst- en Cultuuragenda, het tijdschrift van het Paleis voor Schone Kunsten met een 'Rouwbeklag aan Ninette Walschap'. Ik was gepikeerd en publiceerde een tweede polemische bijdrage in De Tafelronde, “De paus van Londerzeel en de officier in retraite”. Er vielen beiderzijds harde, ronduit kwetsende woorden, maar ondanks die pijnlijke banderillas rookten we spoedig de vredespijp: Marnix Gijsen aanvaardde het ere-lidmaatschap van Pink Poets en werd formeel geïnstalleerd in restaurant La Rade op 30 september 1974. Zoals het usance was, werd hij toegesproken door het jongst verkozen gewoon lid, in casu prof. dr. Georges Adé. Hier dan een citaat uit dit retorisch (en bij wijlen zacht erotisch) hoogstandje:

'Wellicht is er enige tegenspraak te bespeuren, als men erover nadenkt, tussen de vrij onbepaalde strevingen van dit gezelschap, en de welbepaalde bedoeling U te eren. Uw oeuvre heeft inderdaad te maken met de ontoereikendheid, “het feit dat we niets méér dan mensen zijn”, alsook met de spotzieke berusting daaromtrent, waar het mij wil voorkomen dat dit gezelschap geneigd is, zeker niet toe te geven aan een dergelijk besef. Zal ik maar in het wilde weg beweren dat we meer op het uitzonderlijke uit zijn, in zijn verheugend onmetelijke verscheidenheid? En toch. Wie met aandacht uw geschriften doorneemt ervaart vroeg of laat wel de verwarring die U aangrijpt, de niet beredeneerde, ontroerde verwondering tegenover de weelde van het bestaan, en dit brengt in uwe eerder sarcastische filosofie dat zachtaardige, dat wij misschien wel pink zouden kunnen noemen, al zijn wij wellicht meer dan U geneigd precies van deze verwarring zelf een zelfzekere filosofie te maken.'

(Drie dagen later werden in De Rooden Hoed Paul de Vree en Albert Szukalski geïnstalleerd, respectievelijk als ere-lid en gewoon lid van Pink Poets.)

Mijn waardering voor het oeuvre van Gijsen groeide gaandeweg. In 1975 werd ik na een strenge selectieproef als redactiesecretaris aangeworven door het economische maandblad Impact. Ik werkte dus in Brussel, aanvankelijk als 'Flamand de service' maar werd snel bevorderd tot hoofdredacteur van beide edities. In die jaren had ik af en toe hartelijke gesprekken met Marnix Gijsen in zijn appartement aan de Meeussquare.

2013-Redactie-CDR-012.jpg

Mededelingen: redactievergadering van 18 juni in Thalamus. Van l. naar r.: Joke van den Brandt, Luc Pay, Frank De Vos, Bert Bevers en Henri-Floris Jespers

(foto: Frank-Ivo van Damme).

Tijdens de jongste redactievergadering van de CDR-Mededelingen pleegden we overleg over een aantal mogelijk te behandelen thema's. Ik had mij intussen opnieuw verdiept in het oeuvre van Gijsen, vooral de romans. Dank zij collega Joke van den Brandt nam ik contact op met psychoanalyticus Firmin Asma, vriend van Frans Boenders, die zo vriendelijk was mij meteen o.m. een exemplaar van zijn boek te bezorgen: Pen of Penis bij Marnix Gijsen (Antwerpen/Rotterdam, C. de Vries-Brouwers, 1996, 336 p.), dat ik inmiddels aan het verslinden ben.

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0
30 juin 2013 7 30 /06 /juin /2013 03:01

 

ZL12-2.jpg

Op de studiedag De plicht van de dichter: Hugo Claus en de politiek  aan de Universiteit Antwerpen hield prof. Kris Humbeeck op 15 maart een lezing over de lastige vriendschap tussen Louis Paul Boon en Hugo Claus, waarvan een korte samenvatting 's anderendaags verscheen in het dagblad De Tijd. De volledige, voortreffelijk geïllustreerde tekst werd opgenomen in de jongste aflevering van Zacht Lawijd   (pp. 54-75).

Alsof er niets aan de hand is, zet Kris Humbeeck (°1962) de puntjes op de i – niet alleen wat Boon betreft, wat van hem uiteraard verwacht wordt. Afwisselend terloops of nadrukkelijk borstelt hij gaandeweg een trefzeker portret van Claus. Een verhelderende stem in de kakofonie over de Meester waar we de jongste maanden mee getrakteerd worden...

Dank zij de bijdrage van Victor J. Brunclair-kenner Dieter Vandenbroucke (°1980) ontdek ik Louis de Graeve (1872-1929), “de Zola van de Seefhoek”, waar ik ongeveer niets over wist.

Henri-Floris JESPERS

 

Zacht Lawijd, jg. 12, nr. 2, 103 p., ill. Redactiesecretaris: Geert Swaenepoel, Salm Salmstraat 13, B 2320 Hoogstraten. Redactieadres voor Nederland: Sjoerd van Faassen, Postbus 90515, NL 2509 LM Den Haag.

Abonnement voor een jaargang (4 nrs.): 30 €. Opgave van abonnementen bij de administratie (België): Garant Uitgevers, Somersstraat 13-15, B-2018 Antwerpen.

E: uitgeverij@garant.be.

(Nederland): info@letterkundigmuseum.nl

Losse nummers: 9 €

Over Zacht Lawijd, zie hier o.m.

http://mededelingen.over-blog.com/article-henri-floris-jespers-losse-notities-xxxv-zacht-lawijd-118564060.html

Over Hugo Claus en de politiek, zie hier :

http://mededelingen.over-blog.com/article-henri-floris-jespers-losse-notities-xiii-116686949.html

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche