Herman J. Claeys en Nachtburgemeester Vitalski bij de heropening van De Dolle Mol,
1 juni 2007 (Foto: Robin de Salle)
In aula Chrysant van het Crematorium Antwerpen, Schoonselhof, namen deze namiddag talrijke vrienden afscheid van Herman J. Claeys. Grafredes werden uitgesproken door Henri-Floris Jespers, Jeroen Kuypers, Erwin Vanmassenhove en Hans Plomp.
Als eerste spreker kwam Henri-Floris aan het woord.
Vrienden, dichters, schrijvers, activisten, kameraden, geachte familie, hoor mij aan. Begraven kom ik Herman, niet hem prijzen. Ik sta hier om te zeggen wat ik weet en dat weten zij heel goed die mij vergunden hier te spreken. Gij allen hield van hem. Waardoor verdiende hij uw liefde, uw vriendschap, uw respect. Ge weet het niet, ge weet het wel, ik moet het u nog zeggen.
*
(1965-1968) Het was in de tijd van de eerste happenings op de Groenplaats, met Yoshio Nakajima, Wout Vercammen, Hugo Heyrmans, en Panamarenko; aan het Museum voor Schone Kunsten, met Ben Klein en Werner Spillemaeckers; de tijd van Contramine, toen Tony Rombouts cs verbod kregen gratis boeken uit te delen; de tijd dat Ben Klein en Gerd Segers uitgedost als lijkbidders de officiële Vlaamse literatuur in een met boeken gevulde doodskist ten grave droegen.
Het was in de tijd dat Fred Bervoets in een discussie over kunst op de beeldbuis, een tv-toestel gooide naar Panamarenko; dat Dees De Bruyne en Marcel van Maele in Gent een happening organiseerden waarbij een piano met een hakbijl bewerkt werd; dat in Leuven Nic van Bruggen in zijn groene Porsche met BRT-plaat Ludo Martens uit een omsingelde gebouw van de universiteit buitensmokkelde en daarbij nog gesalueerd werd door de rijkswachters van dienst; dat Koen Calliauw en Nic de ophefmakende fototentoonstelling 'Matrakkensabbat' in Antwerpen organiseerden; de tijd van het Blote-Voeten-plan, een ludieke aanklacht tegen de inplanting van de Navo in België maar tegelijk een symbolisch verzet tegen bekrompenheid en schijnheiligheid (“stop je tenen weg”); de tijd van het Comité van Waakzaamheid, opgericht onder impuls van Jan Vanriet.
Het was de tijd dat Herman, na de inbeslagname van een nummer van Revo, op een Leonardtank klom met een bord waarop stond: “De vertoning van deze tank is obsceen, het naakte lichaam niet”. Dat Danièle Madrid wonderen verrichtte met de stencilmachine.
Dat was de tijd dat een socialistische minister bevel gaf met scherp op mijnwerkers te schieten. De tijd dat een socialistische burgemeester de opvoering van Der Stellvertreter in de KNS verbood. De tijd dat wie vandaag niet meer dan een halve eeuw achter de rug heeft, zich moeilijk kan inbeelden.
Het was in die tijd dat ik Herman ontmoette.
*
Het avontuur begon in 1965, met de verschijning van Een dag als een ander van Weverbergh met een nawoord van Herman: een genadeloze ontmaskering van het onderwijs als instelling dat jongeren stroomlijnt en klaarstoomt voor de kapitalistische maatschappij. Dat “pedagogisch macchiavellisme”, de “eerbied voor de eerbied, voor mijn moedertaal, voor 'mijn volk', voor ministers, didacteurs, tramconducteurs, inspecteurs, voor de ouderdom” werd krachtig afgezworen.
Met zijn Free Press Bookshop (1965) en het tijdschrift Revo werd Herman spoedig zowat de belangrijkste figuur uit het Brusselse Provo-net. Hij onderhield het contact met de verschillende over het Vlaamse land verspreide provogroepen en poogde bij herhaling de redactie van hun tijdschriften te centraliseren en zodoende Revo tot het overkoepelende orgaan van het Belgische provotariaat te maken.
Literair zat Herman in de lift. Na het interviewboek Wat is links? (1966) publiceerde hij twee romans, Het geluid (1968) en Steen (1969), in de spraakmakende Vijfde Meridiaan-reeks van Manteau, waar ook werk verscheen van o.m. Enno Develing, Marcel van Maele, Jeroen Brouwers, Hans Plomp, Daniël Robberechts, Daniël van Hecke, Herwig Leus, Adriaan Venema, Walter van den Broeck en Peter Andriesse.
*
Met de Dolle Mol (vanaf 1969) ving Herman een tweede, al even bewogen avontuur aan. Hij bleef deelnemen aan literaire evenementen, steevast met protestgedichten, en gaandeweg de jaren zeventig vervaagde zijn literaire aanwezigheid.
Wanneer hij in Antwerpen kwam wonen, stortte hij zich in nog een nieuw avontuur, waarbij de literatuur opnieuw een prominentere plaats toebedeeld kreeg. Als radicale verdediger van het vrije woord zette hij zich nu in om een vrij podium te bieden aan jongere dichters en performers, aan minder jonge debutanten, aan gemarginaliseerde of marginale dichters. In hun ogen was Herman zowat een wandelende icoon. Ook op literair vlak was Herman andersglobalist.
Het aureool van activist uit de jaren zestig viel hem soms zwaar. Toen hij uitgenodigd werd voor een televisie-interview over de provotijd, aarzelde hij lang alvorens, na aandringen van een aantal vrienden, uiteindelijk toch met enige tegenzin te aanvaarden. Hij had toen al afstand genomen van zijn uitgebreid en waardevol “politiek” archief, dat thans bewaard wordt in het AMSAB te Gent.
Herman had al vroeg in de jaren zestig aandacht voor poëzie die niet geschikt is voor uitgave in bundelvorm: auditieve, audio-visuele en visuele poëzie, songteksten, collagegedichten, geprojecteerde poëzie, affiche- en postergedichten, gramma's enzovoort. Herman vond dat Het geluid diende te worden voorgedragen onder begeleiding van elektronische muziek en kleurprojektie van abstract bewegende beelden, maar in feite was zijn proza al bij al heel traditioneel.
Gij weet het, Herman was geen Prinzipienreiter, wel een man met principes, een van de weinigen uit de woelige contestatiejaren die trouw aan zichzelf bleef en geen compromissen sloot. En dat bleef hij tot op het einde van zijn leven. Destijds verkoos hij de gevangenis boven het betalen van een boete die hij onterecht en immoreel vond, bij de bomspotting in Eigenbrakel zette hij bewust een stap te ver, letterlijk dan, om zich consequent te laten aanhouden door de Amerikaanse militaire politie, goed wetende dat hem een harde ondervraging te wachten stond vooraleer hij aan de rijkswacht zou overgedragen worden. Hij nam vanzelfsprekend deel aan acties, zonder zich in de kijker te zetten, uit plicht. Egotripperij was hem vreemd, hij cijferde zich liever weg.
Hij was afkerig van byzantijnse discussies over revolutionaire strategieën, stond wantrouwig tegenover theoretici die systemen ontwerpen.
Hij wilde een horzel zijn in de nek van het establishment en, ik voeg het er aan toe: geen clown in het mediacircus. Hij was radicaal en hoffelijk, hij was afgewogen in zijn uitspraken maar beginselvast en onverzoenlijk in zijn overtuiging.
*
Gij allen hield van hem. Waardoor verdiende hij uw en mijn liefde, uw en mijn vriendschap, uw en mijn respect? Ik weet het niet, ik weet het wel. Gij weet het niet, gij weet het wel.
Laat het zo zijn.
*
De zitting was georganiseerd door de raad van bestuur van Pipelines vzw, Herman J. Claeys' uitvalsbasis: Jan Van Veen, Willem Plugge, Erwin Vanmassenhove, Bart Van Peer en Frans Vlinderman. Waren eveneens aanwezig: Leen van Dijck, directeur van het AMVC/Letterenhuis; stadsdichter Peter Holvoet-Hanssen; Danièle Madrid; de Minister van Agitatie; Koen Calliauw, Jo van Cauwenberg, Carine Lampens, Pruts Lantsoght, Christel de Loos, Roger Nupie, Stephan Peleman, Renaat Ramon, Tony Rombouts, Miel “Fingertips” de Somere, Lucienne Stassaert, Wout Vercammen, Rose Vandewalle en Frank de Vos; het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie was vertegenwoordigd door Kris Kenis, Jean Emile Driessens en Dirk Maeyens.
(wordt vervolgd)
(Zie eveneens de blogs van 8 en 6 januari; 29, 20, 17, 16, 15, 12 en 11 december. )