Menich maeckt een roe tot sijns selfs eers. (Proverbia communia, ca 1480).
Jeroen Brouwers heeft vaker te kennen gegeven dat hij zich eigenlijk in de eerste plaats essayist voelt. In De schemer daalt onderneemt hij een zwerftocht door zijn boekenkast en verschaft hij een overvloed aan eigenzinnig, dikwijls geestig commentaar, niet in de laatste plaats over zichzelf. Kortom, het soort boek waar je overvloedig uit zou willen citeren.
Brouwers schrijft met evenveel zwier over Menno ter Braak of Bob den Uyl als over vrijwel onbekende grootheden als Frans Buyle ( cf. Mededelingen van het CDR, nr. 44 de dato 17 maart 2005), Lode Quasters (waarbij ook Willem Elsschot en Blanka Gyselen bij komen kijken) of Maria Messens. Hij doorprikt voor de zoveelste keer de mythes rond Angèle Manteau en neemt de gelegenheid gretig te baat om uit te halen naar Jos Vandeloo en Ward Ruyslinck, “heden aan de rand van hun graf en spoedig; evenals zijzelf, terecht totaal vergeten”. Herwig Leus was “au fond een parvenu”, Karel van het Reve is “een zeur, een zeikerd en een stuk chagrijn”. In een stukje over het “hysterisch sleutelboekje” De opdrachtgeefster van “de Vlaamse schrijfdreutel” Greta Seghers, maakt hij haarfijn het onderscheid duidelijk tussen dijen en billen en vaart hij uit tegen een “onkundig aanmodderende Amsterdamse persklaarmaker”. Luuk Gruwez is “een onuitstaanbare ijdeltuit, zelfingenomen kraanhals en vileine roddelwind”, “gewezen dorpsschoolmeester met te veel tijd”. Hij schrijft
“geeuwverwekkend vervelende boekjes met de tot in eindeloosheid uitgevezelde herinneringen aan opa Bing en opa Knor, tante Sabbel en nonkel Kluts, neef Smurf, nicht Patatje, buurman Prot en nog een queue van andere figuren uit zijn boeiend bestaan, alle aangeduid met dergelijke of soortgelijke nomenclatuursels. […] Je zou scheurbuik oplopen van het niet te stuiten schateren.”
En dan komt de genadeslag, die trefzekere, laconieke, dodelijke, onvergetelijke typering: “een soortement John Gielgud van de B-film”.
Brouwers neemt gevoelig afscheid van Freddy de Vree, die hij vroeger onderschatte.
In een terugblik op zijn voorgeslacht definieert hij heimwee als volgt:
Het verlangen naar vertroostende schoonheid, de wankele hoop dat de mooie illusie misschien ooit in mijn leven nog zal worden verwezenlijkt, dat is wat ik ervaar als heimwee.
Was het niet Hugo Claus die ooit tegen Brouwers zei: “Rustig, rustig, dat komt nog wel, niet meteen zo toegeven aan het ongeduld der jeugd.”
HFJ
Jeroen BROUWERS, De schemer daalt. Slenteren door mijn boekenkast. Feuilletons 7, Zutendaal, Uitgeverij Noli me tangere, onder protectoraat van Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2005, 235 blz., 18,50 €.