Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
14 septembre 2014 7 14 /09 /septembre /2014 15:11

 

Bommel.jpg

Olivier B. Bommel

Er was een tijd dat ik danig onder de indruk kwam voor iemand die zijn familienaam opsmukte met twee (of meer) voornamen – iets waar de Hollanders erg bedreven in waren (en zijn). O, wat een ontzag had het tienjarig peutertje niet voor de pijpende dikzak Olivier B. Bommel, die, hoewel alleen maar 'gekleed' met een geruit jasje, zich toch "een heer van stand" noemde. Jarenlang heb ik mijn hersens gepijnigd over die mysterieuze B. Was dat een afkorting van Barend, of van Bernhard of Bonefaas? Het moest alleszins een plechtige naam zijn, had ik me voorgenomen, want hij woonde toch op slot Bommelstein te Rommeldam. En dan vernam ik dat het Berendinus was. Olivier Berendinus Bommel, dat klonk op zijn minst indrukwekkend. Toen zijn schepper Marten Toonder in 1973 – ik was toen 36 jaar –zei dat de initiaal B in feite nergens voor staat, geloofde ik hem niet eens.

Het gebruik van de afgekorte 'middle name' zou een statusverhogend effect hebben, aldus Toonder. En dat geloofde ik dan weer wél. Ik had dat zelfde gevoelen gehad toen ik mij in de jaren '60 als nieuwbakken Heibelier boog over het werk van auteurs als J.W. Holsbergen, K.L. Poll, J.C. Bloem. Iemand die twee voornamen gebruikt, moest wel een heel knap schrijver zijn, dacht ik. Het hád iets, zo'n dubbelnaam, er kleefde magie aan, en het gebruik van alleen maar de initialen verhoogde nog het mysterie. Wat was J.W.? Jozef Wolfgang? Jacques Werenfried? Judocus Wladislaw? Bijna niemand wist dat het om een doodgewone Jan Willem ging, die toevallig ook Holsbergen heette. De J.C. van Bloem leek makkelijker te plaatsen: Jezus Christus lag zó voor de hand. Maar nee, hoor, niks te Jezus-Christussen, meneer Bloem heette Jacobus Cornelis, maar niettemin had het zijn effect gehad (en heeft het dat nog altijd). En de K.L. van Poll? Zou dat Karl-Lowie kunnen zijn? Of Knut Leopold? Toen ik te weten kwam dat het Kornelis Lubertus was, begreep ik waarom de man zich liever niet met zijn volle naam kenbaar maakte.

Hoe dan ook, JW, KL, JC, het klonk allemaal als een gong in mijn oren. Het dwong respect af, het was een teken van degelijkheid. En allicht ook van talent. Vond ik. Alleen al wegens de twee-, drie- of vierdubbele voornaam nam ik mijn hoed af voor Willem Frederik Hermans, Jan Gerhard Toonder, Henk Romijn Meijer, Annie M.G. Schmidt, J.W.F. Werumeus Buning, Jacob Israël de Haan, Pieter Corneliszoon Hooft, Jan G. Elburg… Dat galmde nogal wat fraaier dan Hans Plomp, Marga Kool of Kees Spiering.

En al even banaal en proletarisch klonken de namen van pakweg Paul Koeck of Jos Vandeloo. De zowat enige literaire 'dubbeldekkers' die Vlaanderen rijk was (geweest), waren Remy C. van de Kerckhove en Joseph Alberdingk Thijm. En Astère Michel Dhondt (maar die verwierf meer naam als kinderknuffelaar dan als auteur). En Cor Ria Leeman (die in feite Corneel Alfons van Kuyck heette, wat ook niks is om over naar huis te schrijven). En ja, er was ook nog een Jan Emiel Daele, die, toen hij er, spijts zijn van erotiek stijf staande geschriften over vrije liefde, niet in slaagde om zijn dubbelnaam te verzilveren, dan maar zijn overspelige vrouw en daarna zichzelf een kogel door het hoofd joeg – wat toch ook een manier was om de kranten te halen. Op Sint-Valentijnsdag 1978 gebeurde dat, maar zelfs die theatrale enscenering bracht hem geen stap dichter bij de Roem… Alleen de dubbelnamige Louis Paul Boon verhief zich boven de Vlaamse banaliteit. Maar helaas, dan was daar weer die boertige 'Boon'. Aan dat boon-euvel ontsnapte met glans ene Henri-Floris, wiens illustere familienaam, Jespers, in geen geval een schuilnaam duldde.

Dat was wel enigszins anders met Frans De Peuter, wat ik niet echt een oorbare naam vond om in het dichterswalhalla rond te lopen. Niet alleen omwille van die 'Frans', maar meer nog om het ge-'Peuter'. Zeker leken die twee 'epitheta' mij geen betrouwbare grondvesten om een literaire tempel op te bouwen. Zo 'ornantia' waren ze heus niet. Vandaar dat ik besloot mij voor mijn eerste poëtische probeersels te verschuilen achter een pseudoniem. Op die wijze ontsnapte ik tevens aan de eventuele spot van de buren en andere dorpsgenoten, die hun neus ophaalden voor iedereen die zich 'buiten het gewone' karspoor waagde. Uit dezelfde schroom was overigens ook mijn studiegenoot, Gust Obbels, in het camouflagepakje van Robin Hannelore gekropen. 'Robin' en 'Hannelore' waren de namen die hij in gedachten had voor zijn eerstgeborenen (die uiteindelijk – onder familiale druk? – het zout op de tong kregen als Betty en Bart).

Voor mij was het vinden van een pseudoniem niet eens zo bijster moeilijk. Alleszins moest het iets met een dubbele voornaam zijn, liefst van al met de initialen alleen. En zie, zo werd L.I. Veke geboren, zonder dat ik wist waarvoor L en V eigenlijk stonden. Het geheel klonk als Lieveke, zoals ook mijn eerste prille liefje heette, en dat volstond. Nadat ik onder die naam in eigen beheer de oerslechte bundel Als een gat in de wand(met op de flap een zelfgemaakte nog oerslechtere lino) had uitgegeven, stuurde ik het manuscript van Opium schuiven naar de Bladen voor de Poëzie. En ja, het leesecomité, bestaande uit J. De Ceulaer, Albert De Swaef, Ast Fonteyne, Cor Ria Leeman, Achiel Leys, Herman Van Fraechem, René Verbeeck en Frans Verstreken, keurde het werk goed voor uitgave. Er was wel één voorwaarde aan verbonden: het moest onder mijn eigen naam, Frans De Peuter. Zo geschiedde dus ook, maar voor mijn volgende bundel bij dezelfde Bladen kreeg ik het gedaan om dat verdomde lidwoord weg te moffelen door 'Depeuter' aaneen te schrijven zodat 'peuter' minder zelfstandignaamwoordachtig overkwam.

Een identieke gêne voor zijn naam moet ook Charles Ducal ervaren hebben, vermoed ik. Net als ik staat hij in het bevolkingsregister ingeschreven als een doodgewone Frans met daarachter nog 'Dumortier' ofte Van de Mortel. Net als ik komt hij uit een boerengezin, wat ook nog in de jaren '50 voor allerlei complexen kon zorgen. Terwijl ik de lidwoordfunctie in mijn naam probeerde te vervagen door 'De' en 'Peuter' tot één woord samen te smelten, trachtte ook hij de 'mortel' van zijn schoenen te vegen en zijn naam wat 'salonfähiger' te maken. Blijkbaar leek de Franse taal hem daartoe nog het meest geschikt. Geen enkele West-Europese taal bevat immers zoveel verhevenheid, plechtstatigheid, adeldom als die van onze zuiderburen, die zoveel nobele Charles', Henri's, Philippes en Louis' en zelfs een Napoléon de Grote in hun stamboek tellen.

En dus koos Frans Dumortier voor de welluidende nom de plume 'Charles Ducal', wat zoveel betekent als Hertog Karel.

Frans DEPEUTER

Partager cet article
Repost0

commentaires

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche