Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
23 septembre 2009 3 23 /09 /septembre /2009 19:15

De zoektocht naar de (een?) oplossing van het mysterie van Rennes-le-Château en zijn merkwaardige pastoor Bérenger Saunière voerde Luc Pay in 1995 naar de bibliotheek van het Vaticaan, of beter: naar het Archivio Segreto. Hij hield een Romeins dagboek bij dat al die jaren onuitgegeven bleef.

Het wordt hier tel quel in afleveringen gepubliceerd. Aan dit gedetailleerde document werd met het oog op deze exclusieve publicatie een epiloog toegevoegd...

*

 

Het mysterie rond Rennes-le-Château kwam in de Mededelingen van het CDR al ter sprake, ook zijdelings met betrekking tot Hubert Lampo. (nr. 75, 31 juli 2006, pp. 6-7.) Jan van Oostende bracht zijn reis anno 1984 naar Rennes-le-Château in herinnering (nr. 101, 17 september 2007, p. 12) en prof. em. Piet Tommissen wees op de 'keltomanie' van E.H. Jean-Jacques-Henri Boudet, pastoor van Rennes-les-Bains, die door de hype rond abbé Bérenger Saunière opnieuw in de belangstelling kwam (nr. 105, 20 november 2007, p. 17).


Klein Romeins dagboek (I)

Een queeste naar Bérenger Saunière in de Vaticaanse Archieven

(25 februari 1995 – 4 maart 1995)


Dag 1. Zaterdag 25 februari 1995

's Morgens vroeg met z'n vieren opgestaan en naar de luchthaven. Het is al vrij druk op de autosnelweg, ook op Zaventem. De kinderen zien er (nog) behoorlijk moe uit. Iets na zeven uur – we staan te wachten aan de grenscontrole – zeg ik hen alvast naar huis terug te keren; langer wachten heeft geen zin, over een uurtje vertrekt mijn vliegtuig. We nemen afscheid, ondanks mijn korte afwezigheid toch met een krop in de keel. Ik vermoed dat mijn bestemming – Rome – daar voor veel meer tussen zit dan ikzelf.

Waar ik nu ga kunnen ze mij echter niet volgen. Mijn zoektocht naar de (een?) oplossing van het mysterie van Rennes-le-Château en zijn merkwaardige pastoor Bérenger Saunière voert mij immers naar de bibliotheek van het Vaticaan, of beter: naar het Archivio Segreto – de naam alleen al doet mij huiveren en lijkt mij, in de context van mijn queeste, wel erg toepasselijk. Sinds mijn allereerste kennismaking met de zaak-Saunière heeft het mysterie rond deze priester, met zijn intrigerende vertakkingen naar al even fabuleuze (semi- of pseudo-) historische raadsels (Katharen, Tempeliers, Rozenkruisers, verborgen schatten, de genealogie van Christus, de Graallegendes, een Verloren Koning...), mij niet meer losgelaten. Baigent, Leigh en Lincoln staken enkele jaren geleden het vuur aan de lont; andere auteurs – onder wie Jos Bertaulet en Gérard de Sède – en vooral mijn bezoek, in 1991, aan de bron en het magische epicentrum van de legende zelf, Rennes-le-Château en het omliggende ‘pays des Cathares’, deden de vlammen van mijn nieuwsgierigheid hoog oplaaien. Eén bepaalde alinea uit De Sèdes Rennes-le-Château. Le dossier, les impostures, les phantasmes, les hypothèses (Laffont, 1988, p. 74) in het bijzonder is mij blijven achtervolgen:

Il n’y a donc guère de chances que nous sachions jamais pourquoi, contre toute attente, le Vatican donna raison à un humble curé de campagne et tort à un aristocratique prélat. Il fallait que les accusations de Mgr de Beauséjour fussent bien fragiles, ou que Bérenger Saunière eût des atouts maîtres pour faire prévaloir sa cause auprès du Saint-Siège.

De oplossing van het mysterie (of althans een ernstige aanwijzing in de goede richting ervan) moet dus ongetwijfeld nog steeds ergens verborgen zitten in de tot de verbeelding sprekende labyrinten van de Vaticaanse archieven. En dus kan die oplossing daar ook gevonden worden, dit keer wel degelijk ‘zwart op wit’: leesbaar, fotokopieerbaar, bewijsbaar, zonder pseudo-historische nonsens, zonder esoterische of occultistische hersenspinsels, los van avontuurlijke jongensdromen of literaire fantastiek – hoe aanstekelijk en fascinerend zulke verhalen op zich ook mogen zijn (en hopelijk ook mogen blijven).

Het toestel is nog maar net opgestegen of het komt terecht in enkele turbulenties zodat het flink door elkaar wordt geschud. Later verneem ik dat de vlucht van vorige zondag het nog erger te verduren kreeg, zodat het cabinepersoneel in de gang op de vloer moest gaan zitten en er zelfs enkele zieken aan boord waren. Eenmaal boven aangekomen hervindt het toestel zijn stabiliteit. Na zowat twee uur overvliegen we Rome, dat baadt in een stralende ochtendzon. Een grijze, stroperige Tiber kronkelt zich tussen de monumenten die vanop de geringe hoogte goed herkenbaar zijn: Sint-Pieter, het Pantheon, het gerechtsgebouw, piazza Navona, Sint-Jan-in-Lateranen. Alle passagiers proberen aan de juiste kant van het toestel een glimp op te vangen van het magistrale uitzicht over de stad. Ik heb zo lang uitgekeken naar deze reis, en daar zijn ze dan eindelijk: de koepels, de pleinen, de straten. Moet even slikken van de emotie, temeer daar de Italianen aan boord nu flink van zich laten horen. Siamo arrivati.

Op de kleine luchthaven van Ciampino is het erg rustig, ons toestel is het enige dat geland is; de bagage komt zeer snel op de band. In de hal houdt een rijzige man, een priester, de binnenstromende passagiers nauwlettend in de gaten. Hij ziet er erg Vlaams uit, of liever: niet zuiders. Zouden de paters mij toch komen afhalen, ondanks het feit dat pater C. mij vorige week kaartjes voor het openbaar vervoer toestuurde? Proberen maar. Hij blijkt wel degelijk een pater te zijn, is afkomstig van Gent en behoort inderdaad tot dezelfde orde als C., maar hij wacht op twee andere Romereizigers van dezelfde vlucht die in zijn ordehuis logeren. Wat een toeval! Natuurlijk mag ik mee met de auto naar het generalaat, ik logeer immers pal aan de overkant.

Een uurtje in de auto, o.m. over de raccordo. Een heksenketel, heerlijk. Onderweg zie ik de Via Appia Antica, resten van aquaducten; wegwijzers naar Ardeatina; we rijden voorbij Sint-Paulus-buiten-de-Muren (of beter: ter hoogte van, want de kerk ligt een flink eind hiervandaan en is dus niet eens te zien) en, vlakbij, de indrukwekkende hypermoderne gebouwen van de RAI die een kleine stad op zichzelf vormen. Buongiorno Roma, mi ricognosci?

Op het generalaat wordt ons kleine reisgezelschap ontvangen door pater C., de econoom, de man met wie ik correspondeerde in verband met mijn logies. Hij is zeer gastvrij en neemt ons mee naar de grote salon, de ontspanningsruimte; kopje koffie en koekje erbij. We vertellen wat over vorige reizen, de vlucht, over het leven in Afrika – want mijn medereizigers hebben er jarenlang gewoond, enzovoort. In het gezelschap van deze twee Vlaamse paters en de andere twee Vlaamse bezoekers is het niet moeilijk om je hier direct thuis te voelen, hoewel ik me toch wat onwennig voel: alle aanwezigen hier, uitgezonderd ikzelf, blijken doorgewinterde wereldreizigers. Centraal Afrika, India, Polen... het doet deugd om deze mensen reisherinneringen te horen ophalen.

Uiteindelijk brengt de pater mij naar het huis van de zusters aan de overkant, waar ik zal logeren. Het is een modern gebouw met een viertal verdiepingen, onopvallend temidden de gelijkaardige appartementsgebouwen in deze overigens rustige straat. Zoals bijna altijd hier in Italië moet eerst de cancello die op de straat uitgeeft van in het huis geopend worden, en daarna de eigenlijke voordeur. In het voortuintje staat een buste van de stichteres van de Spaanse orde waartoe deze zusters behoren. Die blijken allemaal even klein van gestalte en gaan volledig in het zwart gekleed; ze spreken gelukkig vlot Italiaans, taal waarmee ik mij toch een beetje kan behelpen. Binnen is de eerste indruk: erg stil en rustig, modern, kraaknet; de vloeren zijn volledig van travertijn, een pendule versterkt de huiselijk-intieme sfeer. Naar de kamer nu: erg ruim, twee bedden, een prachtige badkamer. Voortreffelijk! Pater C. neemt afscheid en nodigt mij meteen uit voor het middagmaal morgen in het generalaat. Valies(je) uitgepakt, papieren en documenten klaargelegd voor maandag, en onder de douche. En daarna de stad in voor een eerste wandeling, tijdens het weekeinde kan ik toch nog niet aan de slag in het archief.

Van bij de zusters wandel ik te voet de Via Aurelia af en volg de indrukwekkende massieve Vaticaanse muren. Je krijgt hier een totaal andere indruk dan wanneer je het Vaticaan nadert over de Via della Conciliazione: daar schrijd je langzaam, onweerstaanbaar meegezogen door de mensenzee, naar de navel van het christendom, aangetrokken door het indrukwekkende zicht op kerk en koepel, en ten slotte beland je, dankzij de perspectivische kneepjes van Bramante, Michelangelo en vooral Bernini, in de haast warme, fysieke omarming van de colonnade. Hier echter, langsheen de muren, krijg je het idee dat je door een versterkte middeleeuwse stad of burcht wordt buitengesloten en in de gaten gehouden. Wat een prachtig zicht toch weer, plotseling, op de basiliek en de koepel van Sint-Pieter; ik heb ze nog nooit van hieruit gezien. Verder via het Sint-Pietersplein en de Via della Conciliazione de Tiber over, de Corso op tot aan Largo Argentina. Pauze. Ik posteer mij tegen de reling met mijn gidsen en probeer opnieuw de verschillende republikeinse tempels te lokaliseren, te bestuderen. Nog steeds een poezenparadijs. Wandel even tot aan de Gesù, maar die is dicht. Op Argentina wacht ik op de bus, die mij naar de paters N. moet brengen.

Plotseling loeiende sirenes en gierende banden: gemotoriseerde polizia die de straten afzet en aan alle kanten een fluitjesconcert aanheft. Een zwarte mercedes met escorte rijdt statig de Corso af: de paus rijdt voorbij, ik herken hem zeer duidelijk; de voorbijgangers houden halt op het trottoir en roepen elkaar toe "Il Papa!"

De bus komt eraan, nagenoeg leeg. Twee haltes verder springen twee Romeinse pubertjes de bus op, ze maken veel lawaai en eentje begint op de wand te schrijven. Een oudere dame reageert onmiddellijk en begint beiden uit te schelden. Tot mijn verbazing antwoorden die kerels haar op een zeer brutale en arrogante manier; de ruzie loopt hoog op en verspreidt zich tot helemaal vooraan over de schaarse medereizigers. De chauffeur blijft onverstoorbaar en voert een niet-inmengingspolitiek. Zou het bij ons anders aflopen? Maar goed, hopelijk is pater A. thuis, ik heb mijn bezoek tenslotte niet vooraf aangemeld. Bovendien kom ik op een vrij delicaat moment: de siësta is net begonnen.

Pater B. komt mij in de wachtkamer begroeten. Nee, confrater A. is op dit moment niet thuis, maar als ik terugkom rond halfzeven zal ik hem wel aantreffen. Samen nog een sigaret gerookt en een babbel gedaan over het doel van mijn reis, over school, over M. en de andere kinderen van zijn familie. Ik neem afscheid en begin aan een lange wandeling die een grote lus zal vormen van de Aventijn via het Forum en het Capitool plus de Gesù terug naar het generalaat.

De Aventijn is nagenoeg uitgestorven, ik ontmoet haast geen wandelaars en er is bijna geen verkeer. Ik bezoek de Basilica dei Santi Bonifacio e Alessio, met als merkwaardige relikwie een groot fragment van een houten trap, volledig in een glazen schrijn gevat, waaronder Alessio leefde in het vaderlijke huis zonder herkend te worden. Het is de enige kerk van de Aventijn die open is. Dan maar voorbij Santa Prisca zonder het mithraeum nog eens te kunnen zien, naar het plein van de Maltezer Ridders: intiem ondanks de nogal protserige monumenten van Piranesi. Amerikanen staan doorheen het beroemde sleutelgat te filmen. Ik controleer het even: het zicht is nog altijd even mooi, hoewel het weer nu grijs is en het effect ietwat verloren gaat. Ook Santa Sabina gesloten. Op één van de van gras en bomen voorziene pleinen naast de kerk zet ik mij tussen de flanerende en rustende Romeinen, die genieten van hun passeggiata en het zaterdagse dolce far'niente. Sommigen zijn aan het lezen, ééntje is aan het stoeien met een zwarte hond die verdraaid goed op mijn eigen Fien lijkt, en er is blijkbaar ook net poppenkast gespeeld. Wat een prachtig zicht op de Tiber, en, schijnbaar niet zo ver weg, de koepel van Sint-Pieter. Langs die heerlijke Clivio beland ik ten slotte aan Santa Maria in Cosmedin. Veel Japanners hier, en iedereen moet natuurlijk per se zijn hand in de Bocca steken. Terwijl ik geamuseerd sta toe te kijken, wacht ik eigenlijk op het moment dat de versteende vlezige lippen van deze bron- of riviergod zich onherroepelijk aan één of andere toeristenhand vastklemmen. Enfin, waarom niet, wij hebben het vroeger ook gedaan. Wat een prachtig intiem kerkje toch, en die mooie campanile. De ronde tempel (Portunus of Hercules?) staat na twee jaar nog steeds in de steigers, de rechthoekige (Hercules of Portunus?) biedt een sombere, dreigende aanblik. Het Forum Boarium is volledig afgesloten, de boog van Janus helemaal ingepakt, San Giorgio in Velabro en de boog van de geldwisselaars blijven verborgen achter een enorme houten afsluiting. Jammer. Ook de andere kerken zijn allemaal gesloten: Sant'Omobone, San Giovanni Decollato (die ik speciaal genoteerd had en waar ik even naar heb lopen zoeken), en San Nicola in Carcere. Die laatste kerk is aan de buitenzijde erg interessant want je kan hier, beter dan waar ook in de stad denk ik, goed zien hoe ze tussen de antieke zuilen werd ingebouwd. Via het Forum Olitorium, Santa Maria della Consolazione (al Foro Romano), de Clivus Capitolinus en de Tarpeïsche rots bereik ik uiteindelijk het verbluffend mooie uitzichtspunt over het Forum. Moet mij opnieuw even oriënteren; blijkbaar worden de opgravingen hier permanent verder gezet, want ik heb iedere keer opnieuw de indruk dat het Forum, althans aan de kant van het Capitool, alweer een beetje groter is geworden. Overrompelend, altijd. Aan de rostra zie ik Cicero's hoofd hangen, ginder danst Caligula op het dak van de basilica; in de verte zijn enkele hoeren vanuit hun in het lover verscholen bordelen gehaast op weg naar de boog van Titus, en plots rijst een oorverdovend gejuich en getier op wanneer de consul verschijnt op zijn vierspan met in zijn kielzog strompelende, geketende barbaren (landgenoten, dappere Belgae?) en een circusstoet met leeuwen, tijgers, olifanten, beren en wolven. Het visioen verdwijnt, helaas. Mijn geliefde, mijn gedurende een kwarteeuw zo vertrouwde Forum, vergeef het me maar ik kom dit keer niet voor jou. Ik moet je verlaten zonder je te onderzoeken, zonder je aan te raken, zonder over je verleden en je bouwsels, je triomfen en je waanzin te lezen of te vertellen aan anderen. Met over mijn hele huid die vreemde tinteling, dat geheimzinnige gevoel van onze intieme, haast fysieke verbondenheid en in de overtuiging dat je hier bij mijn volgende bezoek nog éven voluptueus en stralend van onverschilligheid zal liggen, keer ik je dit keer resoluut mijn rug toe.

Op het Capitoolplein zet ik mij op één van de trappen en bekijk gedurende een goed half uur een grote en luidruchtige groep Romeinen, allen prachtig uitgedost, die deel uitmaken van een huwelijksstoet. Er wordt gekust, gelukwensen worden uitgewisseld, ze poseren op alle mogelijke manieren voor huwelijksfoto's met als achtergrond de monumentale beelden van de Dioscuren. Rome op z'n uitbundige, barokke best: groots, theatraal, bombastisch, luidruchtig.

Dan Santa Maria in Aracoeli binnen, een kerk waar ik verliefd op ben sinds mijn allereerste bezoek. Dat heeft alles te maken met de bambino en de aandoenlijke hoop post die kinderen van overal ter wereld naar dit beeldje schrijven. Vreemd, ik dacht dat de bambino gestolen was, zou dit dan een kopie zijn? De stapels brieven liggen er alleszins. Het baldakijntje met daaronder het altaar van Augustus goed bekeken, ook het plafond met de Lepanto-versiering en de zuil uit het slaapvertrek van de keizers. Ik zou hier nog langer kunnen vertoeven, maar het wordt tijd om opnieuw pater A. op te zoeken. Toch nog even vlug naar de Gesù, die nu beslist open moet zijn. Inderdaad, maar wat een somber interieur; bovendien is het plafond van het middenschip volledig bedekt wegens restauratiewerken. Deze kerk is té overdadig barok, vooral de vergulde cannelures van de pilaren storen me echt. Wellicht door de duisternis van deze late, grijze namiddag én door de uiterst spaarzame verlichting geeft deze kerk mij de indruk wanhopig te pogen verguld en triomfantelijk te zijn. Waar ze, mijns inziens, duidelijk niet in slaagt.

Vlug terug met de bus nu. Ontzettend druk aan de Largo Argentina, ik word opgezogen in de massa. Niemand bekijkt mij keurend of argwanend zoals meestal het lot is van onbeholpen of onbehouwen, kleurrijke – of nog erger: halfnaakte – toeristen. Da's goed zo, ik begin me hier thuis te voelen. Het openbaar vervoer in Rome is een droom: enkele minuten wachten en hop, tegen een serieuze snelheid de stad door. Waarom kan dat niet bij ons?

Pater A. komt me begroeten en neemt me onmiddellijk mee naar zijn kamer. We schudden elkaar lang de hand, het is een hartelijke eerste kennismaking na die enkele brieven, faxen en een telefoongesprek. Hij is ongeveer even groot als ik, nogal gezet, en spreekt bedachtzaam een prachtig Frans met een onmiskenbaar Provençaals accent. Heerlijk, temeer daar hij de conversatie vaak doorspekt met subtiele ironie. Een zeer intelligent man met een grote culturele bagage, en dat is ook te merken aan de uitpuilende bibliotheekrekken waartussen we gezellig gaan zitten. De intieme beslotenheid van deze kamer met de verwarmende aanwezigheid van zovele boeken contrasteert erg met de haast onmetelijke groot(s)heid van de stad die aan de voet van de verstilde Aventijn verder blijft razen. Het cadeautje dat ik voor hem had meegebracht verbaast hem maar doet hem blijkbaar veel plezier. "Vous ferez beaucoup de gens heureux ici", zegt hij. Graag gedaan, pater, dat was de bedoeling. Hij schrijft nu een aanbevelingsbrief voor de secretaris van het Archivio Segreto en een nota voor Monsignore C. van datzelfde archief. We nemen afscheid, hij moet de vespers bijwonen, en daarna volgt het avondmaal. Ik hoop dat ik hem nog ontmoet voor ik naar huis terugkeer.

Met de bus terug naar de Largo, vandaar een andere bus naar mijn zusters. Tussen de op elkaar gepropte passagiers bevindt zich een zwerver die het plots nodig vindt om luidkeels maar eigenlijk alleen voor zichzelf, een vlammend betoog af te steken pro of contra godweetwie of -wat. De passagiers kijken niet echt geamuseerd, veeleer lichtjes ongerust in de richting van de druktemaker. Bij de eerstvolgende halte manen enkele reizigers de chauffeur al roepend aan te wachten en zijn deuren open te houden terwijl twee potige kerels de dakloze zonder meer bij de schouders vastgrijpen en hardhandig de straat opgooien. De sukkelaar duikt de stoep op, valt net niet, zet zich wankelend weer overeind. En gaat dan, met half gesloten ogen, het hoofd ten hemel gericht en uitbundig gesticulerend, onverstoord verder met zijn tirade.

Kom half geplet ter bestemming, doodmoe en hongerig; verfris mij vlug, en dan aan tafel. Het eten is voortreffelijk, de zusters schuifelen stil en discreet langs de tafels; ze glimlachen voortdurend en komen zelfs vragen of ik voldoende heb, eentje fluistert me toe dat ik vooral alles moet opeten.

Geen probleem, zuster! Morgen heb ik een lange wandeling voor de boeg over de Janicolo (het zal de allereerste keer zijn na zovele bezoeken aan deze verpletterende stad, ben benieuwd), en daarna door Trastevere. Goeienacht allemaal.

 

Partager cet article
Repost0

commentaires

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche