Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
16 janvier 2009 5 16 /01 /janvier /2009 08:00

In 1965 publiceerde De Vree een essay over de Vlaamse avant-garde. Hij was van oordeel dat de “neo-experimentelen” geschaard rond Labris drie richtingen uitgingen:

1° een neo-lettristische in verba-visuele en verbafonische zin, met de nadruk op de typografie (Leon van Essche); 2° een labyrintische subjectiviteitslyriek (Hugo Neefs); 3° een taal-revolutionaire (angry) waardoor existentiële ontploffingen het uitstromen van taallava verwekken (Marcel van Maele, Max Kazan). […] Met de Zwarte gedichten (Van Maele) en Bliksem Tandradbanen Blizzards (Kazan) liggen de krachtigste beloften in die richting voor. […] Het ‘zwarte gedicht’ van Van Maele, onze Antonin Artauds, is eveneens het resultaat van een op de spits gedreven conflict tussen persoon en gemeenschap. Zijn ‘Gedicht ist sein Messer’, zijn tanglach.1

*

Tussen Stadswaag en Conscienceplein was Van Maele medio de jaren zestig een haast legendarisch personage in de turbulente en ruziënde kringen van de Antwerpse bohème, maar hij genoot ook een stevige reputatie van “poète maudit” in Brussel, waar hij geregeld verscheen in de kroegen rond het Sint-Jansplein, jarenlang – van surrealisme over Cobra tot Internationale Situationniste – een epicentrum van artistieke avant-garde.

In de Galerie de la Madeleine in de Sint-Jansstraat hingen collages van E.L.T. Mesens, Aubin Pasque, Max Bucaille, Robert Geenens en Jean-Jacques Gailliard. Terwijl kolonel Louka in advertenties voor restaurant Skolpje zijn Zuidslavische en Russische specialiteiten aanprees, maakte de baas van Le Petit Rouge de roeping van zijn kroeg wijd en zijd bekend: “Un centre d’Art Vivant à Bruxelles”. En het ging er inderdaad levendig aan toe in dit ouderwetse café met bordeauxkleurige namaaklederen bankstellen, waar Aubin Pasque en Marc. Eemans, twee gewichtige leden van de generale staf van het Centre International de l’Actualité Fantastique et Magique, geregeld bijeenkwamen. Wanneer hij tussen zovele reizen in even in Brussel verbleef, zorgde “le flamingant de Londres”, de beminnelijke, onweerstaanbare, en plechtig hoffelijke Mesens steevast voor ambiance. Le Petit Rouge was ook een vaste halte in het dagelijkse itinerarium van Marcel Lecomte, die nergens bij hoorde maar overal als vanzelfsprekend thuis was en met passende égards behandeld werd. Stamgasten waren ook Pol Le Roy, Jan d’Haese en André van Wassenhove, de discrete archivaris van de Fantasmagie-beweging. Henri Ronse, Patrick Conrad en ik vormden de jongste garde daar, in Le Petit Rouge. Stamgast Marc. Eemans heette Marcel, maar wanneer eerbiedig geroddeld werd over “de twee Marcels”, dan werden uiteraard Broodthaers en Van Maele bedoeld, twee flamboyante verschijningen. De sterke drank vloeide overvloedig in de kroeg, en wanneer de avond viel, werd niet zelden uitgezwermd naar minder burgerlijke oorden, vooral dan naar Le Petit Lénine ofte Chez Florio, waar de reeds verhitte discussies veelal hoog oplaaiden. De steeds opgewekte Marcel van Maele kende iedereen, leek wel onverwoestbaar en, zeldzaamheid, had geen vijanden, zelfs geen heimelijke. Hij kon nochtans scherp uit de hoek komen en spaarde niemand. Dat was de tijd dat Panamarenko, Wout Vercammen, Hugo Heyrman en Wilfried Pas een gezamenlijke tentoonstelling hadden in de Galerie de la Madeleine.

Voor zijn poëtisch oeuvre werd Van Maele in datzelfde jaar 1965 laureaat van de Sienjaalprijs, waarbij hij geloofd werd “voor een universeel aansprekende thematiek ontstaan uit onvervalste existentiële nood en verwoord op de meest oorspronkelijke wijze.” Bij de instelling van de prijs in 1962 – een duidelijke verwijzing naar Paul van Ostaijen – wilde het Nationaal Centrum voor Moderne Kunst, opgericht door De Vree, de aandacht vestigen op prestaties waarvoor de publieke belangstelling in te geringe mate of in het geheel niet wordt opgewekt. Uit de lijst der laureaten blijkt dat de prijs wel degelijk oordeelkundig toegekend werd: Ben Klein, C.C. Krijgelmans, Paul de Wispelaere, Rudi van Vlaanderen, Ludo Bekkers, Vic Gentils, Jef Verheyen…

In 1965 werden, naast Van Maele (poëzie), Ivo Michiels (roman), Jan Christiaens (toneel) en Jean Weisberger (essay) bekroond. De uitreiking viel samen met de viering van het tienjarige bestaan van De Tafelronde – zo stond toch te lezen op de uitnodiging. Hiermee werd de historische waarheid bewust geweld aangedaan. Het eerste nummer verscheen immers in januari 1953. Wat de nieuwe ploeg wenste te vieren was het jubileum van De Tafelronde als modernistisch tijdschrift.

Het jubileumnummer bevatte “Audio-poésie” van Henri Chopin, “poème cosmique dit concret offert à moi-même », « Tabu », een gedichtencyclus van Freddy de Vree opgedragen aan Hugues C. Pernath, “Fleurs languissantes”, een suite gedichten van Henri-Floris Jespers; spatiaal-concrete gedichten van Paul de Vree en Frans Vanderlinde; poëzie van Pol Le Roy en Jan van der Hoeven, enkele beschouwende teksten van Jef Verheyen en tien gedichten uit de cyclus “Figuratief” van Marcel van Maele. De omslagtekening werd verzorgd door Patrick Conrad.

De uitreiking van de Sienjaalprijzen vond plaats op vrijdag 22 oktober 1965 in het Osterriethhuis te Antwerpen. De Vree werd ter plaatse met een anoniem telefoontje gewaarschuwd dat Ben Klein, met wie hij overhoop lag, de gelegenheid zou grijpen om keet te schoppen. Er ontstond enige paniek. Gastheer Leon Rochtus, directeur van de Bank van Parijs en de Nederlanden, zag al de Renaissance-meubelen en de Venetiaanse spiegels sneuvelen, de kunstcollectie in de vlammen opgaan en gewonden in allerijl weggevoerd. Hij koos het zekere voor het onzekere, en deed een beroep op de politie om Klein de toegang tot de bank te ontzeggen, onder het voorwendsel dat hij geen uitnodiging kon tonen. Dat gebeurde in alle discretie, en de talrijke genodigden merkten er niets van. Achteraf geraakte dat spoedig bekend, wat aanleiding gaf tot hevig commentaar. Het procédé was misschien wel elegant, maar die hele toestand getuigde niet van moed.

De Vree, Jespers en Jack Schelfhout konden in peis en vrede het woord voeren, en het bekroonde viertal werd vereeuwigd in een nu wel historische foto. Na de Sienjaalprijs werd Van Maele spoedig bekroond met de Dirk Martensprijs van de stad Aalst (1966), de poëzieprijs van Meise (1967) en die van Heist (1970).

Henri-Floris JESPERS

1 Paul DE VREE, Vlaamse avant-garde, Lier, De Bladen voor de poëzie, 1965, pp. 24-25.

Partager cet article
Repost0

commentaires

U
Universities have become more vigilant on plagiarism than ever before, and with good reason.
Répondre

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche