Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog

Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit

Waardering en misverstand: Georges Simenon en André Gide

In het honderdste geboortejaar van Georges Simenon (1903-1989) werden in België en Frankrijk ‘verwoede pogingen gedaan Simenons werk in te lijven in de wereldliteratuur’, aldus Yra van Dijk

Of het werk van Simenon literatuur is of niet, beschouwt zij als een ‘onbeantwoordbare vraag’.

Daarom zou in het geval van Simenon zinvoller zijn om op postmoderne wijze te accepteren dat het verschil tussen ‘echte’ en semi-literatuur niet te maken valt, en vooral dat zo’n onderscheid niet belangrijk is. Dan kunnen zowel de Maigrets als de ‘romans durs’ mee de 21ste eeuw in. Helaas nemen de Fransen (die zich de in Luik geboren en getogen auteur voor het gemak hebben toegeëigend) geen genoegen met zo’n postmoderne oplossing. Liever dan hun eigen filosofen te geloven dat alleen de ‘tekst’ van belang is, proberen ze te bewijzen dat dit wel degelijk literatuur is. (1)

Wat er ook van zij, in de Franse republiek der letteren betekende de publicatie van twee delen in de ‘Bibliothèque de la Pléiade’ (eenentwintig romans, waarvan vijf Maigrets) de ultieme consecratie.

In academische kringen werd zijn oeuvre echter lang geïgnoreerd. Net als heel wat autodidacten vertoonde Simenon de neiging zich op wantrouwende en spottende wijze anti-intellectualistisch op te stellen, aldus Paul Theroux in de NYRB-editie van The Widow (2). Het gevolg was voorspelbaar:

The universities returned the compliment, rubbishing him and belittling or ignoring his work. The academy is uncommonly fond of the struggler and the sufferer; scratch even the most severe academic and you find a supporter of the underdog. How can (so the argument seems to run) a prolific and popular writer be any good? Usually, like Ford Madox Ford or Trollope they are nailed as graphomaniacs and subjected to cruel simplication, represented by one book, not always their best. Professorial philistinism dogged Simenon; so did snobbery. (3)

De Ierse romancier John Banville, bekroond met de Man Booker Prize 2005, begon onder het pseudoniem Benjamin Black ‘mystery novels’ te schrijven na de lectuur van Simenon (Christine Falls, 2006: The Silver Swann, 2007; The Lemur, 2008).

I was really blown away by this extraordinary writer. I had never known this kind of thing was possible, to create such work in that kind of simple — well, apparently simple — direct style. ... Looking back, I think it was very much a transition. It was a way of breaking free from the books I had been writing for the last 20 years, these first-person narratives of obsessed, half-demented men going on and on and on and on.

John Banville refereert aan de vaak geciteerde uitspraak van André Gide .

Gide, who admired Simenon, felt that he had not achieved his full potential as an artist, which may be true: If he had tackled his obsessiveness and found a way of slowing himself down, he might have written the leisurely and long-fermented work that Gide apparently expected of him. But that book would not have been a  ‘Simenon’, and it is in the ‘Simenons,’ surely, that Simenon displayed his prodigious and protean genius. (4)

In 1937 werd Simenon inderdaad door Gide getypeerd als  ‘un grand romancier, le plus grand sans doute et le plus vraiment romancier que nous ayons en France aujourd'hui’. Zoals Banville wel degelijk vermoedt, is er inderdaad een misverstand in het spel, wat voldoende blijkt uit de briefwisseling van Gide en Simenon, en vooral uit de grondig uitgewerkte aantekeningen van Gide voor een essay over Simenon dat hij uiteindelijk niet schreef, bekend als ‘le dossier G.S.’.

Na de lectuur van sterke romans als Lettre à mon juge, Trois chambres à Manhattan en Pedigree, formuleert Gide heel wat voorbehoud:

C’est très joli de découvrir l’Amour à votre âge, mais ce prodigieux don de sympathie qui vous permettait (avec ou sans Maigret) de vivre dans autrui, de devenir autrui, cède ici à l’expérience personnelle et, presque, à la confession; et ce qui, pour vous, est nouveau, ne l’est pas du tout en littérature.(5)

Wanneer Simenon toegeeft aan de drang de persoonlijke ervaring centraal te stellen, mag dat misschien in zijn ogen nieuw lijken, maar in ‘de literatuur’ helemaal niet. In feite zegt Gide op hoffelijke wijze: schoenmaker, houd je bij je leest. Bekentenissen, onthullingen, ontboezemingen zijn immers zijn handelsmerk, het jachtgebied van de ‘klassieke’ literatuur. Wanneer Simenon zich op dat terrein waagt, blijkt de man die hij als ‘Mon cher Maître’ aanspreekt minder ontvankelijk. Ieder zijn territorium.

Dominique Fernandez, die de briefwisseling tussen Simenon en Gide inleidde, onderstreept in dat verband: 

Nous touchons là au malentendu le plus grave entre les deux écrivains. Pour Gide, Simenon est et doit rester le défricheur d’une terra incognita, et son rôle doit se borner à révéler au monde un nouveau paysage de l’homme, jamais exploré en littérature, tout cet univers de paumés, de faillis, incapables même de réussir leur suicide (Les Suicidés). Mais qu’il se risque sur le terrain « classique » de la littérature, qu’il tente, avec (l’admirable pour nous) Pedigree, d’explorer ses souvenirs d’enfance et de jeunesse, halte-là! le gardien du Panthéon accuse presque de crime de lèse-majesté celui qu’il ne juge pas avoir les moyens de prendre la suite de Jean-Jacques Rousseau, de Chateaubriand, de Tolstoï, de Renan, de Barrès et de tant d’autres analystes et mémorialistes d’eux-mêmes. (6)

Simenon was zich terdege bewust van de ambiguïteit van zijn status. Hij was ervan overtuigd een aparte plaats, geheel eigen plaats in te nemen, niet alleen in de moderne politieroman, maar ook in de roman tout court.

&

In de jaren vijftig verschenen de Nederlandse vertalingen van de politieromans van Simenon in oplagen van vele tienduizenden exemplaren. Het succes in Vlaanderen ‘kwam er ondanks de ongunstige reactie van de katholieke kerk: verscheidene van zijn detectiveromans kregen van Boekengids een I of een II’. (7)

I betekende ‘verboden lectuur: Boeken die 1) op de Kerkelijke Indexlijst voorkomen  2) door de algemene regelen van de kerkelijke boekenwet veroordeeld zijn of 3) op grond van de christelijke zedenleer of van de natuurwet voor de meeste lezers verderfelijk moeten worden geacht’; II stond voor ‘streng voorbehouden lectuur: Deze boeken mogen slechts bij uitzondering om gegronde redenen, door welgevormde rijpere lezers worden gelezen’.

In de cultuurpagina’s van de geschreven pers kwam misdaadliteratuur nauwelijks aan bod, behalve in Volksgazet, waar Piet van Aken al in 1947 een lans brak voor het oeuvre van Dashiell Hammet, en waar Hubert Lampo in de jaren vijftig bij herhaling de aandacht zou vestigen op Simenon als romancier tout court (8), ‘een geniaal schrijver, als men het mij vraagt, die aan alle categorieën, en voorgekauwde systemen ontsnapt, maar met wie wij ons zelf verbonden voelen’.

Was het niet Jean-Baptiste Baronian die laconiek stelde: ‘Nous sommes tous effectivement, vous et moi, des personnages de Simenon’ ?

&

Simenon werd in 1951 verkozen als lid van de Académie royale de langue et de littérature françaises. Een magere troost voor de man die droomde van de Nobelprijs. Het startsein tot de academische erkenning van het oeuvre van Simenon kwam vanuit de universiteit van Luik, aanvankelijk vanuit een locale toe-eigeningsstrategie:  de verloren zoon wordt binnengehaald. Dat was Simenon kennelijk niet onwelgevallig. In 1977 schenkt hij zijn omvangrijke literaire archief aan de universiteit, waar Maurice Piron, Jacques Dubois en Jean-Marie Klinkenberg een Centre d’études Georges Simenon oprichten.

In het standaardwerk van Christian Berg (Universiteit Antwerpen) en Pierre Halen (Universiteit Metz), Littératures belges de langue française (2000), komt Simenon uitvoerig aan bod. Hij wordt bedacht met een apart hoofdstuk in Histoire de la littérature belge 1830-2000 (2003). In de gezaghebbende gids inzake misdaadliteratuur Le Polar (2001) wordt onderstreept dat commissaris Maigret model stond voor het speurende hoofdpersonage bij June Thomson, Sheila Radley, Dorothy Simpson en vooral bij Ruth Rendell en P.D. James. Ook voor die schrijvers is de misdaadroman immers een voertuig om binnen te dringen in de diepste verborgen plekjes van de psychè”.

&

In de bovenvermelde standaardwerken over Franse letteren in België krijgen jeugdliteratuur, stripverhalen, chanson en misdaadliteratuur hun plaats. Geschiedschrijvers van de Nederlandse literatuur stellen zich minder genereus op.

Altijd weer vogels die nesten beginnen van Hugo Brems maakt deel uit van de nieuwe Geschiedenis van de Nederlandse literatuur die gefinancierd werd door de Taalunie.

Brems behandelt de periode 1945-2005.

Over misdaadliteratuur geen woord.

Henri-Floris JESPERS

 

(1) Yra van Dijk, ‘Simenon : de liefde voor Meneer Iedereen’, in: NRC Handelsblad, 7 februari 2003.

(2) Georges Simenon, The Widow, New York Review Books, 2008, 108 p. Vertaling door John Petrie van La Veuve Couderc (1942), een roman die vaker vergeleken werd met L’Étranger van Albert Camus, verschenen in hetzelfde jaar. De verfilming van La Veuve Couderc door Pierre Granier-Deferre (1971), met Simone Signoret en Alain Delon in de hoofdrollen, werd in 1972 bekroond met de ‘Grand prix du cinéma français’. De roman werd opgenomen in de tweedelige Pléiade-editie van Simenon.

(3) Geciteerd naar de prepublicatie: Paul Theroux, ‘Georges Simenon, the existential hack’, in: The Times Literary Supplement, 12 maart 2008.

(4) ‘The Escape Artist: John Banville on Georges Simenon’, in LAWeekly, 28 mei 2008. Cf.: http://www.laweekly.com/

(5) Brief van A. Gide aan G. Simenon, 12 februari 1948.

(6) Georges Simenon / André Gide, ‘…sans trop de pudeur’. Correspondance 1938-1950. Préface de Dominique Fernandez. Édition établie par Benoît Denis de l’Université de Liège, s.l., Carnets omnibus, 1999, p. 13.

(7) Kevin Absillis, ‘De slechte boeken van madame Manteau’, in: Kevin Absillis & Katrien Jacobs (Red.), Van Hugo Claus tot hoelahoep. Vlaanderen in beweging 1950-1960, Antwerpen, Garant, 2007, p. 173, voetnoot 14.

(8) Henri-Floris Jespers, ‘Over de hokjesmentaliteit van de literatuur’, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, jg. 53, nr. 302, september 2004, pp. 39-45. [= Moord & doodslag. Over misdaadliteratuur.]

Literatuur.

Bertrand, J.-P, Biron, M., Denis, B. et al. (2003). Histoire de la littérature belge. Paris : Arthème Fayard.

Baronian, J.-B. (2007). ‘Simenon et le roman policier’. Séance publique du 23 novembre 2002 : ‘Georges Simenon, le passager du siècle’ [en ligne], Bruxelles, Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique, 2007. Disponible sur : <http://www.arllfb.be/ebibliotheque/seancespubliques/23112002/baronian.pdf>

Baudou, J. & Schleret (2001). Le Polar. Paris : Larousse.

Berg, C. & Halen, P. (2000). Littératures belges de langue française. Histoire & Perspectives (1830-2000). Bruxelles: Le Cri.

Brems, H. (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker.

Lampo, H. (1966). De ring van Möbius 1. Brussel - Den Haag: Manteau, pp. 84-90.

Lampo, H. (1972). De ring van Möbius 2. Amsterdam & Brussel: Manteau, pp. 9-58.

Rutten, M. (1977). Georges Simenon. Nijmegen – Brugge: B. Gottmer-Orion.

Retour à l'accueil
Partager cet article
Repost0
Pour être informé des derniers articles, inscrivez vous :
Commenter cet article