Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
Donderdagavond was Hazim Kamaledin te gast in het literaire salon van Ingrid Vander Veken, waar hij uit zijn roman Oraal voorlas. Het boek verscheen in 2010 en mocht niet bogen op de weerklank die het ongetwijfeld verdient. Daarom wordt hier de treffende recensie van Ludo Abicht gepubliceerd, eerder verschenen in het cultureel maatschappelijk maandblad Streven (jg. 78, nr. 4, april 2011). ■
De kameelspin of de schorpioen
Waarschijnlijk begon Ezechiël reeds in 593 vóór Christus in de Babylonische ballingschap te profeteren. Vanuit het buitenland beschreef hij in vurige termen de schuld van de leiders en het volk van Juda en Israël en de straffen die God hun had opgelegd. Maar hij spaarde ook de vijanden van Israël niet die deze straffen hadden uitgevoerd en voorspelde ten slotte de toekomstige bekering, de wonderbaarlijke wederopstanding van het Joodse volk uit het beroemd geworden ‘dal vol beenderen’ en de heropbouw van een nieuwe Tempel in Jeruzalem.
Hazim Kamaledin is in vele opzichten een geestesgenoot van Ezechiël, over wiens graf in Babylon hij in deze roman vertelt. Ook hij is een banneling die aan de dictatuur, in dit geval die van Saddam Hoessein, ontsnapt is en ook hij schrijft vanuit zijn ballingsoord (Antwerpen) over de tradities en de ellende van zijn volk in het moderne Babylon en Najaf. Zoals de profeet gebruik maakt van de vertrouwde semitische metaforen en legenden, put Hazim Kamaledin volop uit de schat van verhalen die voor westerse lezers de cultuur van de Oriënt tegelijk zo aantrekkelijk en vreemd maken.
Net als de protagonist van zijn roman, de linkse cineast Mayhtam Albou Dhebbaah, had Kamaledin zich schuldig gemaakt aan kritiek op de dictator maar hij is, gelukkig, aan diens wraak ontsnapt. In Vlaanderen vond hij een nieuw bestaan als theatermaker, auteur en gastdocent aan de universiteiten van Gent en Antwerpen. Maytham heeft helaas minder geluk gehad: onder Saddam Hoessein werd hij door de censuur verplicht zijn film zo te verknippen dat het een loflied op de dictator werd in plaats van de scherpe kritiek die hij bedoeld had. Maar na de val van Saddam wordt deze vrijgevochten kunstenaar, zoon van een gemengd soennitisch-sjiitisch huwelijk en uitgesproken tegenstander van alle vormen van fanatisme, door de nieuwe machthebbers onterecht van fundamentalisme beschuldigd en gekidnapt. Al gauw wordt duidelijk dat deze nieuwe beulen en hun oversten niemand anders zijn dan de oude beulen in dienst van een nieuw regime. Maytham wordt ongenadig en geraffineerd gefolterd om zo tot bekentenissen over terroristische samenzweringen te worden gedwongen, waarvan hij uiteraard niets kan weten en ten slotte sterft hij aan de beet van een giftige schorpioen die men in zijn cel losgelaten heeft. (Ook Ezechiël spreekt van schorpioenen die de zondaars en afgodendienaars in Israël en Juda zullen doden.) Het is een tragisch absurde dood na de tragische vergissing van de arrestatie, maar wie zal de nieuwe machthebbers tegenhouden?
Het verhaal gaat echter nog verder wanneer men moet beslissen waar zijn lichaam begraven kan worden: op een soennitische begraafplaats, maar was hij dan geen sjiiet? In Babylon of Najaf, en dat midden in de gevaren van de oorlog?
Het lijk werd daarop verdeeld in twee stukken: een metaforisch en een fysisch stuk. Het metaforische stuk werd begraven in Najaf terwijl de rouwplechtigheid plaatshad in Babylon, in al-Hilla, de wijk van de twee heilige moskeeën, in het Maansteegje, in het huis van zijn grootvader Abd al-Hadi Albou Dhebbaa, die jonger was dan wij allemaal.
Het fysische stuk werd begraven in Bagdad, in de soennitische wijk al-Azamhiya, waar Maytham het grootste gedeelte van zijn leven had doorgebracht.
Dit verhaal van de foltering, dood en begrafenis van de in alle opzichten dissidente cineast, waarschijnlijk een gedeeltelijk zelfportret van de auteur, wordt omringd door oosterse verhalen en familielegenden die herinneren aan de magie in Gabriël Garcia Marquez’ Honderd jaar eenzaamheid, al zouden we in het Midden-Oosten, waarvan Babylon en Bagdad het hart zijn, beter van een traditie van drieduizend jaar en langer spreken.
Hazim Kamaledin en Ezechiël zijn twee bannelingen met een grote kritische liefde voor de mensen uit hun land van herkomst. Met dit verschil dat de profeet die in naam van de Heer sprak, zijn sombere profetieën met een verlossend beeld afgesloten heeft, terwijl deze roman van Kamaledin, waarin stof zit voor een lange en boeiende familiesaga, veel minder rooskleurig eindigt, namelijk met de allegorie van de strijd tussen de kameelspin en de schorpioen. In deze context verwijst de allegorie waarschijnlijk naar alle dodelijke krachten die de laatste decennia op de Irakezen losgelaten werden, van de beulen van Saddam Hoessein tot die van de fundamentalisten en de Amerikanen in hún folterkampen, maar ook naar het gevaarlijke ‘labyrint dat de globalisering wordt genoemd’, waarin de auteur in het ‘Woord vooraf’ naar eigen zeggen de weg kwijtgeraakt is:
De strijd wordt beslecht in het voordeel van de kameelspin als zij erin slaagt de staart van de schorpioen eraf te bijten. In het andere geval is haar lot de nederlaag en eindigt zij in één van de spleten van de hel…
Ludo ABICHT
Hazim KAMALEDIN, Oraal, Beefcake Publishing, 2010, 135 blz., 14,50 €, ISBN 978-94-911-4400-4.
http://www.streventijdschrift.be