'Portret van een onbekende' van Karel Jonckheere (1906-1993) staat centraal in dit tweede fragment van de lezing die ik op uitnodiging van de kring ExLibris op 5 mei hield. Meer wordt op het net wellicht niet gepubliceerd, maar de volledige tekst zal eerlang verschijnen in de papieren editie van de Mededelingen van het CDR.
*
In een van zijn laatste teksten beklemtoonde Willy de Bleser terecht dat lezen niks te maken heeft met een vlucht uit de werkelijkheid: al lezend leeft de lezer duizend levens.
Zo kan ook een onbekende plots duizend levens gaan leven.
Een kennelijk excentrieke Amerikaanse miljonair nodigde naar het einde van de jaren zestig een aantal schrijvers uit alle mogelijke taalgebieden uit, om tegen een deftig honorarium, een gedicht te schrijven aan de hand van zijn beeltenis. Bij zijn verzoek voegde hij een foto en de reproductie van een geschilderd portret. Karel Jonckheere schreef toen 'Portret van een onbekende' (In de wandeling lichaam geheten, Brussel / Den Haag, Manteau, 1969, pp. 18-19).
Zonder naam
aanvaardt men geen burger
soms een mens
voor zijn geboorte
na zijn geraamte.
Jij met je fotofiele gezicht
verkwanseld aan een schilder
Jij daagt mijn uit.
Maar je grijnst in mijn macht.
Ik kan je in de snippermand gooien
begraven in mijn woordenboek
verbanden in mijn haard.
Vijand
van ver prik ik je ogen uit
domkop die ik uitlach
dichter die ik niet lezen wil
smeerlap bij vergissing gegroet.
Ik sidder in je macht.
Je kunt mijn zoon overrijden
zijn moeder onteren
mijn geld afpersen
mij beschieten uit een zolderraam.
Vriend
hoe haal ik je uit de gevangenis
hoe vind ik je langs een verre verschansing
waar sta ik mijn plaats in de trein aan je af
in welke oorlog heb ik je bestreden
op welk kongres je niet beluisterd
voor welk lijk vergat ik mijn hoofd te ontbloten?
Onbekende
heb je soms een van mijn boekjes gelezen
in het donker je hand op mijn knie gelegd
in een pisbak soms over het randje gegluurd?
Zat jij op een bank voor niet-blanken in Kaapstad
was het jouw scheve kop in het ghetto te Warschau
jouw nier die men gisteren heeft overgeplant
jouw dochter die morgen hoer zal worden
jouw vrouw die een borst werd afgezet?
Of ben je naamloos toch maar een burger
een vage zatlap
een trieste pooier
een schoonvader en een erevoorzitter
een gangbare klootzak nummer zoveel?
Waarom zit je niet aan mijn tafel vanavond
waarom stuur je mijn vrouw geen postzegels op
waarom wil je niet:
mijn ogen genezen
mijn hartklep vernieuwen
mijn belasting betalen
me schrijven dat je mijn dood hebt gezien?
Niets voor niets
geheim voor geheim
ik onthul wie je bent
vertel mij wie hier uit woorden bestaat.
(In de wandeling lichaam geheten, 1969)
De lezer krijgt hier niet alleen het portret van een onbekende, maar ook een impliciet dubbelportret van Karel Jonckheere: als lezer – hij leest het portret van de onbekende – en als schrijver – hij brengt het portret van de onbekende tot leven.
En de Amerikaanse opdrachtgever, bij het lezen van die gedichten, gebundeld in dat ene boek dat hij zichzelf zo gul schonk, kon met Montaigne voortaan zeggen: “Je n'ay pas plus fairt mon livre, que mon livre m'a faict."
“Ik heb mijn boek niet meer gemaakt dan mijn boek mij" – dat kan trouwens elke schrijver zeggen. “Een boek lezen, betekent het herschrijven", stelde Jean-Paul Sartre. Een goed boek wordt immers door elke aandachtige lezer anders gelezen.
Marlene Dietrich, voorwaar geen dom blondje, wist het ook al, toen ze in een interview poneerde: “Je houdt niet noodzakelijk van een boek omdat het je iets leert. Je houdt ervan omdat je er de bevestiging van je gedachten in vindt of de verontschuldiging voor je daden.”
Henri-Floris JESPERS