Gisteren werd Drempeltijd, de nieuwe bundel van Lucienne Stassaert (°1936) in Galerie De Zwarte Panter voorgesteld. De bundel werd ingeleid door prof. em. dr. Joris Gerits.■
Niet zomaar gedichten...
‘Weten dat ik straks dood ben, is mijn belangrijkste instrument om de grote keuzes te maken. Omdat bijna alles – alle druk van buitenaf, alle trots, alle angst voor vernedering of mislukking – wegvalt in het aanschijn van de dood, zodat alleen wat waarlijk belangrijk is overblijft. Weten dat je doodgaat is de beste manier om de val te vermijden dat je denkt dat je iets te verliezen hebt. Je bent al bloot. Er is geen enkele reden om je hart niet te volgen.’ Deze uitspraak van Apple-topman Steve Jobs (1955-2011) kon je lezen in De Standaard van 7 oktober.
Wie Drempeltijd van Lucienne Stassaert zal lezen, zal zelf kunnen constateren dat vele gedichten in haar nieuwe bundel vanuit een soortgelijk weten geschreven zijn. De openingscyclus ‘Bij het vlamgat’is een drieluik opgedragen aan Marel van Maele, de eigenzinnige blinde bard en plastisch kunstenaar die in de zomer van 2009 overleed op 78-jarige leeftijd. Twee jaar daarvoor, in 2007, had hij de dichtbundel Over woorden gesproken gepubliceerd. En naar aanleiding daarvan had Lucienne in briefvorm een bespreking geschreven met volgende verantwoording:
‘Binnenkort kennen we elkaar al bijna een halve eeuw! Eerst op een afstand en daarna hoe langer hoe beter. Met ‘daarna’ bedoel ik: na de jaren zestig en onze medewerking aan het als zuiver experimenteel gebrandmerkte literair tijdschrift Labris. Onze verbondenheid vormt dan ook de voornaamste reden om in een brief je nieuwe dichtbundel te bespreken, in plaats van in een zogezegd objectieve recensie.' (1)
De openingsstrofe van Luciennes eerbetoon aan de vriend en zielsverwante kunstbroeder Marcel van Maele luidt:
In braille op je gezicht
een vers, op de tast verdicht:
Het is mooi geweest.
En de regel ‘Het is mooi geweest’ is gecursiveerd, schuin gedrukt dus, want het is een citaat van Van Maele uit de eerste cyclus van zijn bundel Over woorden gesproken, die eindigt met de conclusie ‘het is schoon geweest’.
Mocht ik Lucienne zijn, dan had ik ‘schoon’ niet vervangen door mooi. ‘schoon’ komt immers voor in het spreekwoord: ‘Want al wat schuin is is schoon’ en dat lijkt me een aardige karakterisering van de persoon en het werk van de tegendraadse Van Maele
In de cyclus trekt Lucienne hevig van leer tegen de dood in het als een mantra te lezen gedicht Olekebolleke Olleketrolleke. Ze daagt de dood uit, scheldt hem voor verrot, kleineert hem met benamingen als Pietje van Nergenshuizen, ouwe knokendraaier, schrielhannes.
De cyclus eindigt met een machtswissel: het lyrische ik dat geïdentificeerd mag worden met de blinde dichter zet de dood opzij. En de blinde wordt de helderziende:
Pietje van Nergenshuizen, laat mij door
als licht op licht valt
zwart op zwart:
ik ben de helderziende
De cyclus ‘De dubbelzwever’ is eveneens een hommage, dit maal aan de Amerikaanse schilder Tony Mafia (1931-1999), die tien jaar eerder dan Marcel van Maele gestorven is. Hij woonde en werkte de laatste jaren van zijn leven in een atelier in Chloride, een voormalig mijnstadje in de woestijn van Arizona, en in zijn atelier in Hoboken. De cyclus is gemaakt bij tekeningen van Tony Mafia.
Ook in de cyclus ‘In de ruikooi’ midden in de bundel staat de dood centraal. ‘Ruikooi’ roept een beeld op van opsluiting, wie ruit verliest zijn veren of zijn haren.
In het eerste gedicht wordt teruggeblikt op een relatie vol machteloosheid en gemis, waarin het zwijgen doodzwijgen werd. En het eindigt met deze prachtige verzen:
in de palm van zijn hand
de geest te mogen geven
na het uitruien
in de kooi van het leven.
De cyclus bevat gedichten vol dreiging en grimmigheid omdat ‘mijn ziel dreigt te verstikken’.
Het derde gedicht is te lezen als een adieu door het lyrische ik tegen zichzelf uitgesproken en het eindigt opnieuw met uitgepuurde versregels:
Zodra het onbereikbare
in het wit verdwijnt
van uitgespaarde verzen
laat ik mij
op de valreep
achter
Lucienne Stassaert – ik ga ervan uit dat als ze ‘ik’ schrijft ze het over zichzelf heeft – telt haar dagen af en haar nachten op. Ze telt haar minnaars en haar pogingen om te leven, te sterven.
Ze neemt afscheid van iemand die verdwenen is, die een bron van warmte was die langzaam afneemt. Het strelen van ‘de stijve haren van een middernachtkat’ brengt nog enig soelaas.
Ze constateert dat de aanwezigheid van de dood haar al maar meer overweldigt en dat de einder bijna bereikt is.
In zijn Gesprekken in Tusculum schrijft Cicero dat ‘het hele leven van een filosoof een meditatie over de dood is’ en legt vervolgens uit dat je de angst voor de dood kunt wegnemen door juist dagelijks aan die dood te denken. Is Lucienne niet zo’n filosofe, vraag ik me dan af.
Tien jaar geleden schreef ik een bespreking van Luciennes bundel Afscheidsliedjes onder de titel: Hoor de dood ruisen in de nieuwe bundel van Lucienne Stassaert. Dat ruisen gaat onverminderd door in haar poëzie. Een antidotum ontwaarde ik destijds in het motto van die bundel Afscheidsliedjes, bestaande uit twee versregels uit het twaalfde strofische gedicht van Hadewijch:
Begherten diepheit scept emmermeer,
Ende dat sceppen drincket al die minne.
Minne drinkt steeds wat de diepe, onverzadelijke begeerte schept. En de jezuïet Jozef van Mierlo merkt daarbij in zijn commentaar op ‘De onverzaadbaarheid der Begeerte wordt voorgesteld als een opgedronken worden door Minne.’
Hadewijch is ook in Drempeltijd aanwezig in het ‘Drieluik voor Hadewijch’, dat Lucienne schreef in opdracht van het tijdschrift Revolver en geïnspireerd was door Hadewijchs 44ste strofische gedicht.
Minne hangt me in het lijf.
Zij houdt me nog net overeind.
Mijn alfabet is zij, een honingraat
in de bijenstal van het kwaad
en al het goede dat zij me inboezemt.
Dat is de mystieke helft van de ziel van Lucienne. Een haken naar, begeren van, opgedronken, geledigd willen worden door de Minne, haar in het hart geprent, haar voortstuwend als ‘een windhoos van licht’. ‘Ooit wordt zij (Minne) even werkelijk / als de doolweg van mijn verlangen’ schrijft Lucienne. Kan je de essentie van onze aardse condition humaine en onze hunkering naar een misschien onbestaande maar soms wel verhoopte transcendentie zuiverder formuleren? In de cyclus ’Ontmoeting’ waarmee Drempeltijd afsluit suggereert Lucienne Stassaert dat de kloof gedicht kan worden tussen licht en donker, heden en verleden, droom en werkelijkheid, afwezigheid en aanwezigheid van Minne.
De gedichten van Lucienne in Drempeltijd hebben niet alleen een filosofisch en mystiek substraat, maar ook een protestants. Ik verklaar me nader. In de cyclus ‘Miserere’ met de ondertitel ‘voor bedrogen zeevogels’ protesteert ze op ronduit militante wijze tegen de olierampen die van de zee een doodlaken maakt, de zeevogels hun laatste Oliesel bezorgt, de kust en het strand zwart maakt want ‘met teer en veren besmeerd’.
Hevig weerklinkt ook haar protest in de gevangenisgedichten in de cyclus ‘Oogcontact’.
Lucienne Stassaert is een geëngageerde dichteres. Ik wil hier graag verwijzen naar de actieve rol die zij jarenlang gespeeld heeft in het Writer in Prison Committee van de Vlaamse PEN ter ondersteuning van auteurs die in de gevangenis zitten om het loutere feit dat zij gebruik maken van het recht op vrije meningsuiting. De dichteres wraakt de bommenregen van invasielegers, beschrijft wrang de migratiestromen in wrakke boten naar Ford Europa, verwoordt de wanhoop en het gemis van gedetineerden. Met een tegen het cynisme aanschurkende ironie verklaart ze dat het leven in een gevangeniscel in België van een andere orde is dan een verblijf in een dodencel in volgende strofe:
Denk – om te bekomen van de zoveelste dag –
aan de deur in een dodencel
of stel je een injectiespuit voor
die voor een instant-verbinding zorgt met Pietje Paniek.
Want al heb je geen bidsnoer
om in geval van lust te vingeren
in deze gesloten retraite
of faciliteitengevangenis
met muziek om depressies te verzachten
en klassieke taalkwesties die bewijzen
dat ons surrealisme
een moeilijk te verteren Belgisch recept is
hier worden alleen maar vliegen doodgeslagen
Straks zal Lucienne de cyclus ‘Leven’ voorlezen. Je kan de cyclus beschouwen als haar complexe definitie van ‘Het’, waarmee telkens naar ‘het leven’ en haar beleving ervan verwezen wordt. Je kan het beluisteren als een de loutere anekdotiek overschrijdend poëtisch biografisch relaas. Je zal horen hoe het leven verloopt, letterlijk te interpreteren.
‘Les mots, il suffit qu’on les aime pour écrire un poème’, beweerde Raymond Queneau. Dat is waar, maar liefhebben alleen volstaat niet, men moet ook kunnen schrijven. Dichten is een métier. En dat beoefent Lucienne Stassaert met verve. Haar woorden en beelden verrassen voortdurend. Sinds La Esterella dacht ik dat de meeuwen schreeuwen, na Drempeltijd weet ik dat ze kliauwen. En dat miezelen een variant van miezeren is in volgend krachtig beeld van een door olie bevuilde zee:
Een doodlaken, die olievlek
waar nevel in nevel miezelt
bij een aangezwart strand.
Met - een scherm is een scherm is een scherm – wordt terloops geknipoogd naar Gertrude Stein. In haar gevangenisgedichten heeft Lucienne het over het uithoudingsverlangen van de gedetineerde dat ondermijnd wordt, waar je spontaan uithoudingsvermogen had verwacht. Dat doorbreken van het cliché verwachtingspatroon van de lezer zorgt ervoor dat zijn aandacht voor het woord dat er staat scherp blijft. Lucienne aarzelt niet om een negentiende eeuws poëtisch woord, zoals ‘opblauwen’ te laten opdoemen. En ten behoeve van het binnenrijm lopen soldaten niet met schuim, maar ‘met het broes van de rimboe op de mond’.
In het recent verschenen Nagelaten werk van de veelbelovende poëziecriticus Jeroen Mettes die vijf jaar geleden voor de dood koos, toen hij 28 was, staat het volgende: ‘Poëzie bestaat bij de gratie van de lezer die zegt: “Ja, dit is poëzie”, dat wil zeggen niet zomaar een gedicht over iemands dode moeder, over Bach, “poëzie”, hoe dan ook, niet zomaar een gedicht.’
Drempeltijd is een bundel met niet zomaar gedichten, met ‘poëzie’ dus, en ik hoop dat hij veel lezers zal krijgen.
Joris GERITS
(1) 92ste aflevering van de Mededelingen van het Centrum voor Documentatie en Reëvaluatie, gedateerd 9 april 2007.