Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
10 mai 2014 6 10 /05 /mai /2014 16:00

 

6 ConradScheirs

HOOGZOMER

Moederliefde reikt niet verder dan een overjaarse borst. Ware vriendschap houdt op voorbij de warmte van een boezemgulle snol. In deze ongeëvenaarde bewerking van het Oidipoeskompleks koppelt Patrick Conrad het behoud van zijn oorspronkelijkheid aan zijn decadente liefde voor de marginaliteit én het etaleren van hoogst suggestieve literaire en filmische kennis.

Dat is meteen de kracht en de zwakte van deze merkwaardige thriller. Kracht omdat Conrad als het ware spelenderwijs parels voor de zwijnen rondstrooit. Hij tovert een rebus voor gevorderden uit zijn mouw voor mensen die houden van raadsels, citaten, verwijzingen, en obsederende beelden. De zwakheid zit hem in de bijna pompeuze, zelfingenomen indruk die dat nalaat, die de minder beslagen lezer kleineert of irriteert.

Maar het belet niet dat ik zelden zo’n pregnant beeld geschetst zag van de vroegere Antwerpse hoerenbuurt, net voor ze tegen de grond werd gegooid en vervangen door een aseptisch ontvangstcentrum voor frisgewassen lichtekooilopers. Conrad kent zijn buurt. De Veemarkt, waar het de hoertjes waren die Rubens redden van de brand in de Sint-Pauluskerk (”Ons kaark stoud in braand !”). De buurt van Zaziko, het volkse basketplein dat opschoot tussen de rode lichtjes en de verweerde krotten van de Zakstraat, de Zirkstraat en de Burchtgracht. Payokeland. Want midden in dat ruïnesk gebied van verloren zielen en hitsige neonlampen resideerde hij in het ouderlijk huis, omringd door kunst, foute esthetische vrienden, en onvolmaakte dromen die hij omzette in pink poetry, donkere films, en nu al dertien thrillers.

Conrad heeft zijn ogen altijd goed gebruikt. Hij kent de smoezelige lakens, de plastieken bloemen, het besmuikte wasbakje, de opgesteven vitrines, de armzalige kacheltjes, en de hopeloze zucht naar liefde en ontlading. Hij heeft ze zien sluipen langs de gevels, de boertige patsers, de verminkte grijsaards, de opgefokte melkbaarden, de verlopen matrozen, de opgedirkte nichten.

In dat allemansland van droevig vertier heeft hij nu Walker opgevoerd – voor de simpelen van geest, en voor de lezers van Dag Allemaal draagt hij de voornaam Johnnie. Walker is een psychopaat, die zichzelf geneest met de lectuur en de antiquarische handel in boeken en bundels die ertoe doen. Daarnaast is hij een nietsontziende moordenaar, de bloeddorstigste paracommando die ooit op de Midden-Afrikaanse wildernis werd losgelaten. Juist omdat hij een stille, teruggetrokken jongen was, wordt dat contrast nog verhevigd. Tussen die twee werelden, die van de dandy (hier gestalte gegeven door inspecteur Moermans met zijn cabriolet en fraaie dassen en linnen pakjes) en die van het uitschot van aan lager wal geraakte pseudokunstenaars (die zich verzamelen in hun hoofdkwartier, het Grieks cafee Sikonos), ontspint zich een verhaal van hoge dramatiek. Niet toevallig ook tijdens een hete nazomer eind jaren tachtig, die als lood weegt op de karakters en het denkvermogen (en de drankzucht) van een ensoriaans universum.

Conrad heeft zich losjes laten leiden door enkele filmische voorbeelden. In hoofdzaak door White Heat uit 1949, een gangsterfilm van Raoul Walsh. Daarin wordt James Cagney zoals Walker bedrogen door zijn geliefde, is zijn moeder onbereikbaar (dood bij Walsh, vervreemd bij Conrad), wordt hij verraden door zijn vermeende beste vriend, en stort hij neer in een vuurbal (een gastank bij Walsh, het fakkelend pand van de Sikonos bij Conrad). White Heat en Walker gaan allebei terug op het mythische verhaal van Ma Barker en haar zoons, de tragische ondergang van psychopatische schurken die de vermaarde B-regisseur Roger Corman met een uitgelezen cast verfilmde in 1970. In Bloody Mama treden onder meer Shelley Winters, Robert de Niro en Bruce Dern op. Het einde vertoont dan weer veel gelijkenissen met de finale van Theatre of Blood (1973), een Shakespeareparodie met een doorgeslagen seriemoordenaar, de miskende akteur Vincent Price. Regisseur Douglas Hickox toont zijn medeleven met en zijn wantrouwen in de dompelaars aan de zelfkant, die zwalken tussen onderlinge solidariteit en hebzucht, samenwerking en wraak.

Conrad is een voorbeeldige leerling. Ook hij kent zijn klassiekers, en hij is niet te beroerd om ze niet altijd even ernstig te nemen. Maar de setting is eigenlijk belangrijker dan de mens. De stad is een riool. Een cloaca, zou zijn personage Prinkler Wins zeggen, één van de twaalf “apostelen”, of beter het Griekse koor van kobolden die aan de toog van de Sikonos hangen. Wins lijdt aan een omgekeerd Alzheimersyndroom, en dat is knap vervelend voor wie naar zijn encyclopedische monologen moet luisteren. Het risico met dergelijke personages (er is een geschrapte advokaat bij, een geflipte dichteres, de oudere hoer Mustang Sally, een ontslagen handelsreiziger in stofzuigers, een ex-baron, een minimalist die de leegte tot het bot analyseert met werken en tentoonstellingen waar niks te zien is, en zo meer, een heuse judas inbegrepen) is dat je licht vervalt in pure slapstick. De meesterzet van Conrad is dat hij dergelijke creaturen in de hand houdt door ze te laten vibreren op de zinderende lucht van de stadshitte. Dat Walker daarin dader en slachtoffer tegelijk is, net als Oidipoes die uiteindelijk onwetend met zijn moeder slaapt, zij het hier met zijn surrogaatmoeder, is de onontkoombare lotsbestemming van de mens. Psychiatrie helpt niet, drank helpt niet, vrienden helpen niet als je je uit je obsessies wil wurmen. Die zijn te diep in Walker ingekankerd: als jongen verkracht door een priester (die hij zijn verloren jeugd met striemende foltering zal terugbetalen), verlaten door zijn drankzuchtige, dictatoriale vader, in de steek gelaten door een onwaardige, ontaarde moeder, en emotioneel vernietigd door moordpartijen in Rwanda.

Als hij dan nog de speelbal wordt van de Griekse maffia, van een gevoelloze Hollander, van een bedrieglijk lief, en van onbetrouwbare vrienden, is het hek pas echt van de dam: Walker gaat onafwendbaar zijn ondergang tegemoet. Dat doet Conrad in de vorm van een cynische parodie op de maatschappelijk gesjeesden die laveren van barkruk naar recepties. Uit die grauwe kritiek spreekt ook eindeloze liefde voor de mislukkeling. De decadente onderstroom, die Conrad al sinds zijn eerste dichtbundels ostentatief kultiveert, uit zich in Poe’s “imp of the perverse”, de aantrekkingskracht van het lelijke, van het afstotelijke, van de zwarte afgrond: “Hij bleef door haar gecharmeerd, zoals men zich, bewust op de rand van de afgrond dansend, onweerstaanbaar door de onpeilbare diepte, de gevaarlijke leegte, het onzichtbare kwaad aangetrokken voelt”. Het is het rijk van de zwarte zon. In bijbelse termen: de erotiek van Jobs mesthoop. Die uitgesproken voorkeur voor het verwerpelijke is ook het ultieme verzet tegen vlakschaving, tegen het kleinburgerlijke. Conrads personages (zelfs de politie-agenten) trachten zich te onderscheiden door zichzelf te blijven, ook in hun enggeestige, vernauwde kijk op hun samenleving. De stad is een riool. Maar het vuilnis dat bovendrijft, dagelijks te zien is, blijft herkenbaar, en dus beheersbaar. De Sikonos. Het echte vuil woekert onder het oppervlak, en daarvan is zakenman Valkenburg de incarnatie. Hij is het virus dat een epidemie van zelfzucht verspreidt.

De kwetsbare mens blijft daarentegen een rioolrat. Het riool is de natuurlijke habitat van de kwetsbare mens, maar onder en boven hem wordt de stad versjteerd, haar aderen worden vergiftigd. De modder die aan de schoenen blijft kleven is het spoor dat aantoont dat mensen overleven in het licht van de ondergang. Daarom wil Walker “in het landschap verdwijnen, oplossen in het stadsdecor, onzichtbaar worden”. De ultieme gevolgtrekking is natuurlijk de zelfopheffing. Wie zich durft te begeven uit zijn vertrouwde, besmeurde omgeving ziet alles verdampen voor zijn ogen: hij verscheen “in de zoemende, overbelichte wereld”. De donkere kamer waar de foto van de omgeving ontwikkeld wordt verdraagt geen felle lichten – zeg: karakters.

Toch is dat woordje “decor” gepast gekozen. De mens kleedt gewoon een omgeving aan, die hij dan verwisselt met de werkelijkheid (Conrad deed hetzelfde met de boudoirs in zijn film Mascara, 1987; nomen est omen). Daarin wordt een marionettenspel opgevoerd dat beantwoordt aan de ijzeren wetten van de tragedie. Walker onttrekt zich daar evenmin aan als Sofokles in zijn Οἰδίπους τύραννος. De mens is zijn eigen finaliteit, en dus zijn eigen vernietiging. De wereld die hij om zich heen schept is niet meer dan vertragingsmaneuver om die vernietiging uit te stellen. De liefde voor de letteren is niet meer dan een substituut voor het holle doodsbeeld van de wereld dat zij verhult. Maar komen doet hij, die ondergang. Alleen wie eenvoudig van geest is of te zelfingenomen (wat hetzelfde is voor Conrad) overleeft in dit tranendal.

Misschien is het niet de meest spannende, zelfs niet de meest hilarische thriller die Conrad geschreven heeft. Maar Walker is wel de meest doorwrochte, de meest zelfkritische, en allicht de donkerste roman die hij de voorbije jaren heeft afgeleverd. Gelukkig is het een zwart dat veel schakeringen toelaat, en net als de apocalyptische visioenen ruimte laat voor zelfspot, groothartigheid, en een je m’en-foutisme tegenover de onvermijdelijke desintegratie van elke mens. Niet de sociale grootheid, maar de heldhaftige weigering van aanvaarding maakt de mens betekenisvol. Maakt hem waard dat hij leeft en passeert. Eigenlijk heeft Conrad een stichtende handleiding geschreven van diepe beleving. En dat is voor een thriller geen kleine verdienste.

PS: ik tik toch graag de redacteurs op de vingers, omdat zij juist door niet beredeneerde slordigheid storende taalfouten lieten staan. De “van zodra”-pleonasmen zijn niet uit de lucht, het Engels is af en toe verbasterd (“bye” ipv “by”, “trough” ipv “through”), het is natuurlijk “Lubumbashi” en niet “Lumumbashi”, “sommige” en “sommigen” worden door elkaar gehaald. Wellicht is dat te wijten aan te grote opwinding bij enkele beschrijvingen die appelleren aan Mirbeaus Le Jardin des Supplices (1899). Ach, ook dat zijn weetjes, die Conrad rijkelijk rondsproeit. Zo heb ik ten minste geleerd wie Max Her was. Hij deed het onderhoud van alle klokken en uurwerken in het Vatikaan, 52 jaar lang. Her kwam uit Furtwangen, de navel van de koekoeksklokkennijverheid. Hij stond in dienst van de firma Haussman die bij de paus onder contract ligt. Kijk, dat soort kleine dingen ga je opzoeken. Conrad heeft in dat opzicht een bijzonder stimulerend boek geschreven. Het nut ervan in Walker ? Het geeft precieze dateringen weer. Max Her stierf op zijn 83e. In 1989. Meteen is het kader geschetst waarin Conrads tragische satire zich afspeelt. En ik zal eerlijk toegeven: ik krijg nog altijd geen hoogte van “Ediapaso Gianovoltare”.

Lukas DE VOS


Patrick Conrad, Walker. De Onvoltooide Romance van Ediapaso Gianovoltare. Antwerpen, Vrijdag 2014, 286 blz.

Partager cet article
Repost0
5 mai 2014 1 05 /05 /mai /2014 16:00

 

DepeuterSnoek.jpg

Frans Depeuter publiceerde in 1990 De zwarte doos van Icarus. Een studie over het leven en de poëzie van Paul Snoek. (De Koofschep, Hilversum / Antwerpen, 1990, 293 p. Illustratie omslag: Jef Snauwaert, "Hommage aan Paul Snoek" ). Dit essay werd drie jaar eerder bekroond met de Prijs voor Letterkunde van de Koninklijke Academie voor Nederlanse Taal- en Letterkunde. De juryleden waren Christine D'haen, Paul Hadermann en Hubert van Herreweghen.

Hij schreef onderstaand essay voor onze Mededelingen. ■

"Een reus kent zichzelf.

Hij zoekt een meisje zoet als een konijn

om weg te goochelen in en uit

de grote goed van zijn hart."

(Paul Snoek, in 'De heilige gedichten')

Dat Paul Snoek aka Edmond Schietekat een klein hart en een grote bek had, is algemeen geweten. Het ambigue beeld stemt nog het meest overeen met dat van "een reus met een reusachtig hart" (Schildersverdriet), die ondanks zijn enorme gestalte en kracht toch verlangt naar de tederheid van een lief meisje, kortom die binnenin het tegenbeeld is van wat hij naar buiten toont.

Het gevolg van die ambiguïteit is dat er in zijn poëzie twee ogenschijnlijk tegengestelde richtingen te onderscheiden zijn: de kosmisch-metafysische en de grotesk-sardonische. Nu eens produceerde Snoek gedichten vol romantisch idealisme, vol praal, gejubel, tederheid en gulheid, kortom: vol affirmatie, en daarna liet hij weer teksten verschijnen vol platvloers realisme, vol anarchie, baldadigheid, spotzucht, blasfemie, in èèn woord: vol negatie.

Het op- en neergaan van Snoeks poëzie houdt gelijke tred met de vrouwen die een belangrijke rol in zijn leven speelden. Net zoals drie vrouwen, t.w. Cassandre Salvati, Marie du Pin en Hélène de Surgères, een creatieve impuls hebben gegeven aan Pierre de Ronsard, zo zal ook Snoeks creativiteit met drie grote liefdes aanwakkeren en uitdoven: Jeannette Hacquaert, Maria Magdalena Vereecke en Martine Laroye...

In de eerste bundels, Archipel  (1954) en noodbrug  (1955), is de liefde nog sterk geïdealiseerd. De liefjes fungeren als muze en worden benoemd met lieftallige koosnamen, zoals vleermuis-meisje, gouden afgodsmeisje, klaproosmeisje, zenuwmeisje, melkdauw-meisje, chinees meisje, meisje van koraal, korenmeisje, enz. Ook in de volgende bundels, Aardrijkskunde  (1956) en Ik rook een vredespijp (1956), en in de cyclus Tussen vel en vlees  (1956)  blijft deze romantische interpretatie aanwezig.

"Uit de melkweg van de morgen

is zij in mijn zeewier aangespoeld,

naakt als hevig water,

uit het land der meeuwen.

In de flanken van haar adem

beefden dunne stengels

van onderzeese bloemen of geheimen

en haar blanke buik

zwol van dagenlange genade." (Uit 'Aardrijkskunde')

Eind '55 heeft de jonge dichter Jeannette Hacquaert  leren kennen, aan wie hij trouwens Aardrijkskunde  en Ik rook een vredespijp  heeft opgedragen. Van dan af wordt het vitalistische gevoelen stabieler, maar de romantiek heeft nog steeds niet afgedaan, zoals o.m. blijkt uit het gedicht 'Outlaw':

"Ik heb de stem aangeraakt

van een indisch meisje

dat ik noem goudgroen

als een nachtgevende kever.

Zij was met een eenvoudig

geheim geladen en sprak

over de wereld als over

een hangende tuin van mos.

Ik heb de zoete holte

aangeraakt van haar stem,

die als een zwijgkei onder

water veel dieper was

dan de sterren ver zijn." (Uit 'Ik rook een vredespijp')

Gedurende drie jaar zijn Edmond Schietekat en Jeannette Hacquaert verliefd en zelfs verloofd, maar allengs verslechtert de verstandhouding. Het geïdealiseerde, romantische geloof brokkelt steeds verder af en het negatieve woelt zich onbedwingbaar naar boven, wat zich uit in bittere verzen als: "De liefde [is] afmattend als een waterpolomatch" en "de handen van de liefde/ zitten vol splinters"  (De heilige gedichten).

In 1957 wordt Snoek onder de wapens geroepen en in Köln-Lindenthal maakt hij kennis met het werk van Klee, Miro, Tanguy en de Duitse dada-beweging. Te zamen met de aftakelende relatie met juffrouw Hacquaert zal deze nieuwe ervaring zijn absurdisme en cynisme nog versterken. In De heilige gedichten  (1959, geschreven in januari-mei 1958) moet naast andere traditionele instellingen ook de burgerlijke liefde het zwaar ontgelden. Een voorbeeld hiervan is 'Het vlaamse meisje':

"Van paarderuggenleder is de rug van

mijn geeuwende zuster. Zij bidt als een

leeuw, zij jankt als een god, zij geeft

het mensdom elke maand een liter bloed.

Maar hard als een hardere tepel

en stijf als de heup van een zilveren lepel

en stukgebeten als een strijkstok,

is haar hart."

De ontheiligende  Heilige gedichten waren voor Snoek een soort van geestelijk lavement. Wanneer hij op het eind van zijn militaire dienst met Jeannette Hacquaert gebroken heeft, vangt zowel op poëtisch als op gewoon menselijk en op zakelijk vlak een erg vruchtbare periode aan. In 1960 wordt hij namelijk tot over de oren verliefd op Maria Magdalena Vereecke, die zijn grote Muze zal worden. Hij huwt haar het jaar daarop. Ondertussen is hij ook zijn vader opgevolgd als afgevaardigde beheerder van de Weverijen Schietekat. In 1963 bouwt hij een mooie bungalow te Temse-Velle en wordt vader van twee jonge Snoekjes tegelijk, Jean en Paul. Het geluk en het zelfvertrouwen van de dichter zijn zo groot dat hij zich in de volgende bundels achtereenvolgens identificeert met de Romeins-Griekse halfgod Hercules, de Franse kardinaal-staatsman Richelieu (= rijke plaats!) en de toekomstvoorspeller Nostradamus (= wij geven al het onze).

In prachtige oden wordt de liefde tussen man en vrouw geprojecteerd tegen het kosmisch liefdesgebeuren tussen de vrouwelijke elementen (water en lucht) en de mannelijke elementen (vuur en aarde), waardoor volgens de oudgriekse filosoof Empedocles de dingen zouden ontstaan en vergaan. Snoek heeft het over "de grote omhelzing der schepping"  (Op de grens van land en zee) waarin vooral de zee/het water en de zon een belangrijke rol spelen, de ene als de "alles-begrijpende" en "voedzame" moeder, de andere als de "goede" en "bewonderenswaardige" (Hercules) vader.

De opulente verbeelding, de triomfantelijke toon, de profetische adem en niet het minst het pralerige woordgebruik maken van de trilogie Hercules  (1960), Richelieu  (1961) en Nostradamus (1963) ongewoon rijke bundels. Vanuit zijn rijkdom zal de dichter thans "schenken" wat hij zelf in overvloed bezit: de bundels staan bol van woorden als liefde, vreugde, licht, vrede, kracht, weelde, rust en vooral waarheid... In feite is deze triptiek èèn lange, aangehouden juichkreet, één jubelend alleluja. Zijn vrouw, Maria-Magdalena – voor wie hij een prachtige cyclus vol sacrale erotiek schrijft  (Gedichten voor Maria-Magdalena)– en zijn kinderen maken de dichter eindeloos gelukkig...

-"Schoon, dit is de leeuwin in het maanlicht.

Haar welpen warm onder de zwelgende nacht." (Uit 'Nostradamus')

-"Het woord is vleesgeworden en het klinkt

levend in den lijve van een heilig wonder:

mijn zonen zijn geboren en de koning drinkt.

Nu is het tijd om als een trage vader

te werken in de trouwe aarde van de rust,

de stilte te veredelen tot stilgeworden eenvoud

en God te danken om de goedheid van de goden." (Uit 'Nostradamus')

In zijn roekeloze overmoed heeft Snoek zich ondertussen in een zakelijk avontuur gestort dat hem slecht zal bekomen: het paalfunderings-bedrijf Atlas. Hij neemt ontslag bij de firma Schietekat en, wanneer Atlas in moeilijkheden komt, verkoopt hij zelfs zijn nieuwe huis en de aandelen in het bedrijf van zijn vader om het kapitaal van Atlas te kunnen verhogen. Het blijft echter aldoor bergaf gaan, zowel met Atlas als met Snoek zelf, die vanuit zijn depressie De zwarte muze  (1967) zal schrijven.

Zelfs de geboorte van zijn dochter Sofie (1966) heeft niets kunnen redden. Het Atlas-avontuur heeft onherstelbare schade aangebracht aan zijn huwelijk. De reeds danig ontluisterde liefde takelt aldoor verder af, en wanneer Snoek en Maria-Magdalena uiteen gaan, steken sterker dan ooit eenzaamheid, droefheid en verbittering de kop op.

"Waar is de tijd, dat jij me voedde met je weelde,

mij in een praalbed proeven liet de eetlust van je slaap,

of met mij woonde in een huis dat ik rechtvaardig bouwde

en waar het goed was je ruimschootse minnaar te zijn? (Uit 'De zwarte muze')

Het wordt van kwaad erger. In 1970 schrijft de ontredderde dichter zijn wrange Gedrichten  (1971) en een paar jaren later verschijnt de nog meer ontluisterende bundel Frankenstein  (1973). In deze "griezelgedichten", zoals hij ze zelf ook wel etiketteert, trekt Snoek op een onvoorstelbaar cynische manier ten strijde tegen al wat hem ergert. Uiteraard moeten ook de bloemenromantiek en de vrouw het ontgelden. Sommige van deze teksten zijn zo wansmakelijk en scabreus dat ze wellicht eerder als grollen dan als poëzie de geschiedenis zullen ingaan.Aldus b.v. 'Love Story', waarvan het volgende, zij het niet het strafste, proefje:

-"Zij sidderde en spreidde zich open

in de meest geile houding die ze kende

en huilde van verrukking

toen het waggelende monster

haar gonzend en sissend besprong

en haar met zijn roestvrije penis

zo hard als een slagboom, binnendrong

en haar buik tot aan de ribben doorboorde." (Uit 'Frankenstein')

Geheel volgens de op- en neergaande beweging van de zee zal zich ook nu weer uit de absurditeit van de Frankenstein-gedrichten een nieuwe periode van 'zuivere' poëzie ontwikkelen. Het vitalisme van Snoek is nog niet helemaal dood. Dat verkondigt hij triomfantelijk in Ik heb vannacht de liefde uitgevonden  (1973), waarin hij zingt:

"Vrouwen moeten mooi zijn en veel vliegen.

Met wijde, zwijgende vleugels bewegen,

wanneer ik slaap in de wieg van de maan

of tussen heldere zeilen verblijf

in een der zeven zeeën dezer aarde.

Hoog boven de torens van mijn dromen

zij moeten sierlijk zweven met stille motoren,

wanneer ik mijn kasteel bewoon

en werk aan de geheimen van de verte."

Wie goed luistert, hoort in deze gedichten echter nogal wat voluntarisme doorklinken. Het "moeten" en "willen" is niet uit de lucht.En ook het sarcasme is nog niet ver weg. De dichter probeert zich inderdaad op te peppen in Een feest zoals eeuwen geleden, zoals hij een van de cycli noemt. Een paar bladzijden verder reeds bekent hij dat hij "als een ei (ligt) te janken in (z)ijn nest" en dat hij "alleen (woont) met (z)ijn worm in een donkere doos" (Ik heb vannacht de liefde uitgevonden):

-"In een omslachtig bed vol eenzaamheid,

met pluizige tranen en een lange winter,

zo eindigt steeds de liefde uitzichtloos."

-"Dan lig je als een ei te janken in je nest.

Vogels vliegen vòòr de winter naar het zuiden

maar ik ben gedoemd om dankbaar te denken

tot ik er oud en lelijk van word."

En dan komt de laatste, hoewel minder uitgesproken, bloeitijd. In 1975 ontmoet Snoek zijn derde grote liefde, Martine Laroye. Maar ook deze stimulans kan het negatieve gevoel niet verdrijven. De dichter kan zijn nieuwe bruid alleen maar  Welkom in mijn onderwereld (1978) heten ineen bundel die hoofdzakelijk winter- en doodsgedichten bevat. Hij kan het verloren geluk niet vergeten en denkt met spijt terug aan

"…het dak, waaronder ik de warmte achterliet

en waar nu droefheid zal ontstaan

in het verbrede bed, in de verloren kamers

en het meest in alle fijngebroken glazen." (Uit 'De zwarte muze')

Vreemd genoeg komt in deze bundel zo goed als geen liefdespoëzie voor. Het lijkt wel of de dichter die voor zijn nieuwe vrouw niet schrijven kàn. Het is stilaan duidelijk geworden: Snoek laboreert in deze jaren aan een "bodemloos verdriet". De bundel waarin die neerslachtigheid als het ware thematisch wordt behandeld, is het postuum uitgegeven Schildersverdriet, waarvan de titel verwijst naar een nietig bloempje, de saxifraga umbrosa, dat best gedijt in de schaduw. Met "schildersverdriet" beduidt Snoek echter ook zijn verdriet om de onvolmaaktheid:

"En omdat alles wat hij liefhad even onvolmaakt is

als alles wat hij met zijn goede wil heeft aangeraakt

aanvaardt hij droef te zijn tot het einde der tijden.

Want na het schilderen komt het grote verdriet,

dieper dan de leegte na de liefde."

Sneeuw, winter, ijs, koorts, koud, dood, dor, dat zijn thans de sleutelwoorden. "Mijn hart zit op slot" klaagt de dichter en "Mijn lamp loopt leeg. Het licht is lek./ (…) En naast mij ligt een menselijke vrouw/ te wachten tot het nog eens lente wordt."  (Schildersverdriet)  Mede doordat aldoor meer symptomen van fysieke aftakeling, onder de vorm van artrose, optreden, flakkert de reeds van jongs af latent aanwezige doodsgedachte in alle hevigheid op.

"Als je in een boom woont moet je bidden

en hopen dat een hevig onweer losbarst

dat als een gek tekeer gaat in de takken

tot je neerploft in het zomerharde gras.

Als je rijp bent doet vallen weinig of geen pijn.

Alleen het wachten kan wat langer duren,

het zoet en onbeweeglijk blijven liggen

tot een wesp zich een smakelijk gat vreet

in het vlees van je peervormige hart.

Wie rijp is moet ook de gevolgen durven dragen."

De dichter van het licht staat hier vlak bij de definitieve nederlaag. In 1976 is er dan de pijnlijke juridische scheiding van Maria Magdalena en zijn kinderen. Het jaar daarop treedt Snoek in het huwelijk met Martine Laroye, maar ook dat helpt niet meer om "het grote onweer van de eenzaamheid" (Welkom in mijn onderwereld) te verdrijven. En  we horen de dichter elegisch jammeren en mea culpa slaan:

-"Ik weet het, mensen, die ik heb bemind,

het was een straf mij lief te hebben.

Mijn vrouwen heb ik zelf ontvreemd,

mijn kinderen werden verre mensen

en mijn vrienden gingen spoorloos dood."

De reus blijkt geveld. Het karkas dat de kwetsbare dichter omhulde, brokkelt aldoor verder af. Het stoere Persona-masker vertoont zodanige barsten dat het wellicht in de kortste tijd definitief van hem zou zijn afgevallen indien hij niet op 19 oktober 1981 tegen een grijpwagen te pletter was gereden... Of moeten we misschien toch zeggen: indien hij zich niet te pletter had gereden?...

Inderdaad, vanuit deze optiek is het best te begrijpen dat het schielijke overlijden van de dichter aanleiding heeft gegeven tot allerlei geruchten. Volgens sommigen zou Snoek zelfmoord hebben gepleegd. De woorden waarmee hij anderhalf uur vòòr zijn dood afscheid nam van Mieke Hermans zijn daar niet vreemd aan: "'Ja,' zei hij, en hij klopte op zijn auto alsof hij een beste vriend een schouderklopje gaf, 'daar ga ik mij nu mee doodrijden.'" (Uit het getuigenissenboek Ik ben steeds op doorreis)

Wat er ook van zij, of het uit vrije wil was of niet, "de vlinder, het mooiste insekt,/ vloog zich letterlijk dood" () zoals hij ergens schreef. Of misschien toch niet helemaal dood, nee. In de kleurrijke ruimte die bij het lezen van Snoeks poëzie in onze geest ontstaat, blijft de vlinder voortfladderen. En ik geloof dat dit nog vele jaren zal duren, zoniet voor altijd. "A thing of beauty is a joy for ever," zo is het toch. En Paul Snoek hééft inderdaad een aantal gedichten geschreven die wat men noemt 'eeuwig' zijn.

 

Frans DEPEUTER

Partager cet article
Repost0
4 mai 2014 7 04 /05 /mai /2014 00:25

 

ConradWalker.jpg

De nieuwe thriller van Patrick Conrad wordt op 13 mei door John Vervoort te Antwerpen gepresenteerd om 20 uur in De Zwarte Panter.

*

Wie is de moordenaar van de vrouw in het bed van Johnnie Walker? De bloederige letters Ediapaso op de muur van de slaapkamer zijn een even groot raadsel voor commissaris Moermans, die het onderzoek leidt, als voor Walker zelf, die als eerste - verbijsterd - het verminkte lijk van Louisa, zijn ex-vriendin ontdekt. Na een hevige ruzie met haar in de Sikonos, het Griekse café aan de Antwerpse Koolkaai waar hij even vaak vertoeft als in zijn boekhandeltje in de Hoogstraat, zal iedereen hem wel met de vinger wijzen. Zijn onstuimig verleden als para in Rwanda en zijn ontslag uit het leger vanwege een post traumatic stress disorder spelen hem daarbij parten. Hij besluit onder te duiken en op zoek te gaan naar de ware toedracht van dit drama.

Johnnie's cafévrienden - een pittoresk zootje ongeregeld - speculeren volop terwijl Moermans dieper graaft in de familiebanden van Louisa en een klopjacht opent op Walker, die hij voor de geheimzinnige Ediapaso houdt.

De dertiende thriller van Patrick Conrad, bekend als schrijver, dichter, plastisch kunstenaar en filmmaker, biedt een enerverende cocktail aan spanning en vaart zowel als lakonieke beschouwingen bij het pseudo artistieke caféleven in het Antwerpen van de jaren tachtig.
Eerder werk van Conrad werd herhaaldelijk genomineerd voor de Hercule Poirotprijs, bekroond met de Diamanten Kogel 2007 en vertaald in het Duits en het Engels.
Zijn roman Limousine wordt dit jaar in Amerika verfilmd.

Partager cet article
Repost0
3 mai 2014 6 03 /05 /mai /2014 20:22

 

Pessoa en Ofelia

Pessoa en Ofélia


Wie kan er tegen de waarheid? Op deze vraag kan gewiekst een wedervraag volgen: watis de waarheid?

In poëzie en verhalen laat de waarheid zich soms even aanraken. Voor dit domein gelden trouwens flexibele wetten. Wat zich overtuigend gedraagt als waarheid ishet. Een gedicht of verhaal duurt tenslotte maar even. Zoals bijvoorbeeld de liefde niet zelden ook slechts kort aan ‘waar’heid onderhevig is.

De Portugese dichter Fernando Pessoa (1888 - 1935) ging op een bijzondere manier om met de waarheid. Hij had verschillende gescheiden waarheden in werk en in leven nodig.

Om tegen de werkelijkheid van zijn bestaan te kunnen, gebruikte de dichter ‘heteroniemen’. Hij splitste zich op in een aantal schrijvers. Elk van zijn afsplitsingen vertegenwoordigt een waarheid.

De liefde is in het tamelijk ongewone leven van Pessoa niet zo maar inpasbaar gebleken. De dichter leerde de negentienjarige Ofélia Queiroz (1900 - 1986) kennen. Hij onderhield met haar een relatie die waarschijnlijk louter platonisch was en die wij uit een merkwaardige briefwisseling kennen. Er zijn bijvoorbeeld brieven aan Ofélia waarin Pessoa zich op een onverwacht infantiele wijze uit.

In het recent verschenen De Zuilen (verschillende auteurs lieten zich in verhalen leiden door het gedachtegoed van een filosoof) neemt Guy Commerman de poëtische filosofie van Pessoa als uitgangspunt voor zijn bijdrage ‘Fado van waarheid’.

Commerman sluit behendig aan bij Pessoa’s verfijnd literair vernuft door van een curieuze vondst gewag te maken. Onder de beroemde hutkoffer met de volledige literaire nalatenschap van de Portugese dichter zou een niet eerder opgemerkte (met punaises vastgemaakte) bruine envelop zijn ontdekt. Zij bleek een voor Pessoa atypische tekst te bevatten: de beschrijving van een liefdesnacht met Ofélia.

De ongrijpbare, niet te kennen Fernando Pessoa, de Pessoa-bewonderaar Commerman én de dichter Guy Commerman zijn in ‘Fado van waarheid’ all rolled into one. Een fado geschreven vanuit een soepel en overtuigend gebaar.

Het maakt je nieuwsgierig naar de vertaalde liefdesbrieven van Ofélia en Fernando (Arbeiderspers 2005) en ook naar de andere filosofisch geïnspireerde verhalen in De Zuilen.

 

Guy Commerman e.a. – De Zuilen (dankzij de filosofie), informatie en bestelling: de.dochters@gmail.com

http://de-dochters-tekstredactie.com/

Erick KILA

Partager cet article
Repost0
2 mai 2014 5 02 /05 /mai /2014 05:34

 

Hendrik.jpg

Niemand was als de verheven Niels.

Niels Lyhne* was niet zomaar iemand

en als achttienjarige las ik de roman van zijn leven.

 

Niels was een Deen en stond helemaal alleen

op de heide

of op een strand van Jutland.

 

Even (niet zo lang) leefde ik in vrees en beven.

 

Nu, na een halve eeuw, bewaar ik de zeedrift

van jaren jutten

onder de nachtelijke hemelkoepel en de sterrenhemel

met mijn gebeden en geboden.

 

En vooral op de eilanden vrees ik de schrille schreeuw

van een stern of een te grote meeuw

als voorbode van de genadeloze goden.

Hendrik CARETTE

 

 

*Niels Lyhne, roman van de Deen Jens Peter Jacobsen uit 1880, onlangs heruitgegeven door de Wereldbibliotheek en uit het Deens in het Nederlands vertaald door Annelies van Hees. Mijn exemplaar dateert van 1946 en werd uitgegeven door Meulenhoff te Amsterdam. De Oostenrijkse dichter Rainer Maria Rilke verwijst reeds in zijn tweede brief vanuit Viareggio (5 april 1903) aan een jonge dichter op het belang van de novellen en de roman Niels Lyhne van deze Deen.

Partager cet article
Repost0
26 avril 2014 6 26 /04 /avril /2014 04:33

 

Bezette-Stad-2.JPG

In het Letterenhuis te Antwerpen werd gistermiddag de fotografische herdruk van Bezette stad gepresenteerd. In haar welkomstwoord wees directeur Leen Van Dijck op de bijzondere band van het Letterenhuis/AMVC met Paul van Ostaijen.

In een pakkende oratie evoceerde gastspreker Koen Peeters zijn driedaagse bedevaart naar Miavoye-Anthée, waar Van Ostaijen in het privé-sanatorium Le Vallon op 18 maart 1928 overleed. Op 30 maart 1928 schreef Richard Minne in zijn dagboek:

Deze zomer, of herfst, moeten we een beevaart doen naar Miavoye-Anthée. We moeten, met enkelen, een boek over en voor hem schrijven. Dat boek zal ‘Miavoye-Anthée’ heten. Miavoye-Anthée dat wordt een zinnebeeld van wat een dichter is in de maatschappij. Zingen en kreveren. […] Wij zullen het graf omringen. [...] We stichten het comiteit, en we schrijven en we spreken. […] Leve Van Ostaijen! 

*

De opdracht van Minne wordt nu volbracht. Op 15 oktober verschijnt bij De Bezige Bij Antwerpen het huldeboek Miavoye. Het 'comiteit' bestaat uit Koen Broucke, Peter Holvoet-Hanssen, Koen Peeters en Pascal Verbeken. Te oordelen aan wat Koen Peeters nu al in zijn ontroerende redevoering prijsgaf, wordt die collectieve publicatie een zeldzaam creatieve (én informatieve) bijdrage over een reis terug in de tijd.

*

Aan de hand van de gedetailleerde brieven van Oskar Jespers aan Van Ostaijen ging uitgever Marc Beerens uitvoerig in op de druktechnische genesis van Bezette stad.

Toen Van Ostaijen uit Antwerpen naar Miavoye-Anthée vertrok op 6 september 1927 werd hij naar het station gebracht door Tine Ceulemans ('Minnekepoes') en Floris Jespers. Hij overhandigde hen een exemplaar van Bezette stad, bestemd voor de schilder Ferdinand Schirren, alsmede het opstel “Marsman of vijftig procent”, aan Jozef Muls af te geven ter publicatie in Vlaamsche Arbeid.

Was dat misschien de aanleiding waarom Marc Beerens het initiatief nam mij publiekelijk het eerste exemplaar van de nieuwe druk te overhandigen? Wat er ook van zij, ik beschouw dit als een hulde aan alle gedreven vorsers die zich, eigenzinnig of niet, toegelegd hebben op het ontsluiten van Van Ostaijens iconische bundel, van Herman Uyttersprot, Gerrit Borgers, Paul de Vree, Paul Haderman, Robert Snoeck tot Jef Bogman, Geert Buelens en Matthijs de Ridder.

*

Bezette stad werd al een jaar of twintig geleden fotostatisch herdrukt (met veel geluk kan een exemplaar antiquarisch verworven worden). De cover werd ook gereproduceerd bij de Franse vertaling (Ville occupée, 1993), als wikkel van José Boyens' De genesis van Bezette stad (1995) en in Le DADA pour Cochons (2003).

Dank zij het Letterenhuis kon uitgeverij Vantilt nu gebruik maken van het originele cover-ontwerp van Oskar Jespers. Aandachtige bibliofielen (zijn er wel anderen?) zullen de varianten wel merken... Voer voor semiologen.

BezetteORIGINEEL.jpg

*

Tussen het aandachtige publiek: Bert Bevers, Hendrik Carette, Sven Christhansson, Marleen de Crée, Jean Emile Driessens, Peter Holvoet-Hanssen, Erick Kila, Pruts Lantsoght, Dirk Maeyens, Dirk Rochtus, Walter Soethoudt, Geert Swaenepoel, Manu van der Aa en Vlad Weverbergh.

*

Dat Bezette stad nu eindelijk opnieuw beschikbaar is voor een groot publiek (buikband inbegrepen) is de niet genoeg te waarderen verdienste van uitgeverij Vantilt.

Henri-Floris JESPERS

BezetteBUIKBAND.jpg

Paul VAN OSTAIJEN, Bezette stad, Nijmegen, Vantilt, 2014, 152 p., 29,50 €.

 

Zie o.m.:

Henri-Floris JESPERS, Cadavre exquis te Miavoye. Een fabula van Gaston Burssens gevolgd door een onuitgegeven briefkaart van Paul van Ostaijen, Antwerpen, Jef Meert, 1999 [Centrum voor Documentatie en Reëvaluatie, Cahier nr. 3]

Henri-Floris JESPERS, 'Van Ostaijen, Van Bruaene en Schirren: enkele nieuwe gegevens', in: Mededelingen van het Centrum voor Documentatie en Reëvaluatie, nr. 115, 8 april 2008, pp. 5-13.

Partager cet article
Repost0
24 avril 2014 4 24 /04 /avril /2014 05:58

OnsLandDEF.jpg

 

Het Paul van Ostaijen Genootschap zet zich ook dit jaar weer in om met bijzondere uitgaven het uitdagende en veelzijdige oeuvre van Paul van Ostaijen in de aandacht te brengen. Na vijf publicaties met brieven van een aan Van Ostaijen is het Genootschap gestart met een nieuwe reeks publicaties, waarin bekende en minder bekende teksten van de dichter in hun originele omgeving gepresenteerd worden. Als eerste in deze reeks exclusieve facsimile's verscheen zopas het gedicht “Zaaitijd”, verschenen in Ons Land van 22 september 1917.

In de deskundige toelichting handelt dr. Matthijs de Ridder over “het probleem van de verstaanbaarheid van de avant-gardist”.

Redacteuren van Ons Land, “algemeen weekblad voor het Vlaamse Volk”, waren o.m. A. Borms, A. Jacob, G.P.M. Roose, O. de Smedt, J. van Extergem en P. van Ostaijen.

PVOhantekening.jpg

Later dit jaar verschijnt het tweede deel, nl. de fotografische herdruk van het eerste nummer van de tweede jaargang van het tijdschrift Opstanding, waarin Van Ostaijens groteske 'Het gevang in de hemel' was opgenomen.

In mei van dit jaar verschijnt bij uitgeverij Het Balanseer en met steun van het PvO-Genootschap het uitdagende essayboek Arabesken met Zot Polleken van Willy Roggeman. In dit boek gaat Roggeman op zoek naar zijn Paul van Ostaijen, de dichter die hem heeft gevoed en gevormd tot de schrijver die hij uiteindelijk geworden is.

*

Signaleren we hier nogmaals de presentatie in het Letterenhuis te Antwerpen van de fotografische herdruk van Bezette Stad (1921), vrijdag 25 april vanaf 14u30.

Henri-Floris JESPERS


Het Genootschap Van Ostaijen vzw zetelt in het geboortehuis van de dichter, Lange Leemstraat 53 te 2018 Antwerpen. Lidmaatschap: 30 € te storten op rekening van Genootschap Van Ostaijen vzw met IBAN BE50 7370 2494 5918 en BIC KREDBEBB.

Partager cet article
Repost0
23 avril 2014 3 23 /04 /avril /2014 20:39

 

Bezette-Stad.jpg

Cover: Lino van Oscar Jespers (1887-1970)

In het Letterenhuis te Anwerpen wordt vrijdag 25 april de fotografische herdruk van Bezette Stad (1921) gepresenteerd, een uitgave van de meer dan verdienstelijke Nijmeegse uitgeverij Vantilt. De presentatie begint om 14u30.

De wordingsgeschiedenis van Bezette Stad, een iconische bundel bij uitstek, werd grondig belicht en voortreffelijk geïllustreerd door José Boyens (°1931): De genesis van Bezette Stad (Antwerpen, Uitgeverij Pandora, 1995, 212 p.)

HFJ

Letterenhuis, Minderbroedersstraat 22, 2000 Antwerpen.

Partager cet article
Repost0
18 avril 2014 5 18 /04 /avril /2014 17:52

 

TRIOboudensUNIFORMEN.jpg

Luc Boudens, Kurt van Eeghem en Henri-Floris Jespers (links: Kris Geerts)

In september verschijnt bij Vrijdag de nieuwe roman van Luc Boudens (°1960), Op eenzame hoogte. De roman beschrijft het proces van de emotionele verlichting.

Brussel. De toevallige ontmoeting met student Bastien haalt het comfortabele bestaan van investeerder Amaury helemaal overhoop. Deze bejaarde bankier ontdekt prompt dat zelfs iemand als hij, typische telg van een vermogend geslacht, over emoties beschikt. Zijn genegenheid voor Bastien onthult gestaag wat hij al die tijd verborgen hield. Plots lijkt zijn hele wereld weer op te warmen. Gedeelde fascinatie voor het werk van Jean Cocteau betekent voor Amaury een zenuwslopende afdaling in zichzelf, voor Bastien een wegwijzer voor de toekomst.

Wat veelbelovend startte, leidt tot een helse neergang.

*

Boudens was de eerste Vlaamse schrijver die zijn werk promootte met een videoclip (geproduceerd door Kurt van Eeghem). Hij debuteerde in 1988 met twee zonder meer schitterende verhalenbundels, Vrijdag Visdag (Nioba) en De tiende provincie (Dedalus). In de unaniem lovende Vlaamse en Nederlandse kritiek werd hij steevast in een adem genoemd met Herman Brusselmans en Tom Lanoye. Vervolgens publiceerde hij bij Dedalus drie romans, Het zijn lange dagen (1989), Het lijden van de jonge Werner (1990) en Gesloten wegens familieomstandigheden (1992) en de dichtbundel Wie legt er mee patience? (1991).

Bij Carbolineum Pers – het onvolprezen eenmansproject van Boris Rousseeuw –verschenen de dichtbundels Op een kameel gezeten (1989); Vrienden voor het leven. Een zwanezang (1993); Laat maar zwaaien (1997) en Betere tijden lachen ons toe (2010). De met eigen lino's geïllustreerde bundels verschenen in een zeer beperkte oplage.

Met Henri-Floris Jespers vertaalde hij poëzie, proza en een theatertekst van Michel Seuphor (Cabaret, Jef Meert, 1997; Het vergankelijke is eeuwig, ib., 1999).

Naast zijn literair werk ging Boudens zich vooral toeleggen op zijn beeldend werk: schilderijen, tekeningen, lino's en tapings, die hij met succes exposeerde. Lino's van Boudens werden gebundeld in De Zeemeerman en zeven anderen (Carbolineum Pers, 1989) en Sites (Djemma, 2004, met een nawoord van Jespers, 'In kaart gebracht'), telkens met de hand gedrukt op 26 exemplaren.

Naar het einde van de jaren 80 en het begin van de jaren 90 kwam Boudens vaak op het podium in Vlaanderen en Nederland. Het duurde evenwel tot 2010 vooraleer hij opnieuw publiek optrad (– op ZuiderZinnen).

In 2007 werd Boudens uitgenodigd mee te werken aan de boeiende enquête van Gierik & NVT (jg. 25, nr. 94) over “zwijgende schrijvers”. In zijn antwoord aan de redactie stipte hij aan:

Ik schrijf nog hoor, zij het ‘op waakvlam’, dus zonder welbepaald doel voor ogen. Noem het een zachte behoefte, een vaardigheid die ik rustig blijf koesteren. Alle mogelijke redenen – door jullie aangevoerd – om in een zekere luwte te belanden, vond ik in min of meerdere mate in mijn werk. Alleen vergaten jullie de ‘luiheid’ & het ‘gebrek aan zelfvertrouwen’.(pp. 21-22)

De vierde roman van Boudens, Op eenzame hoogte verschijnt in september bij Vrijdag (160 p., 18,50 €).

Henri-Floris JESPERS

 

Zie:

http://mededelingen.over-blog.com/article-luc-boudens-een-jeugd-in-brussel-73917925.html

 

http://mededelingen.over-blog.com/article-luc-boudens-collages-en-sculpturen-117749289.html

 

http://caira.over-blog.com/article-19749084.html

Partager cet article
Repost0
18 avril 2014 5 18 /04 /avril /2014 04:10

Op de webstek www.auteurslezingen.be kan je lezen dat Herman J. Claeys kan worden geboekt voor een lezing.

We zullen maar aannemen dat dit via een medium verloopt.

Eens te meer demonstreert het Vlaams Fonds voor de Letteren zijn alerte deskundigheid...

Hier, in de Muziekdoos, maar dan wel in levende lijve: Herman J Claeys (links, uiteraard), Henri-Floris Jespers en Kris Kenis

ClaeysMuziekdoos.jpg

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche