Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
27 avril 2009 1 27 /04 /avril /2009 02:47

Hier werd er al bij herhaling op gewezen dat elke aflevering van het tijdschrift Zacht Lawijd niet alleen onuitgegeven materiaal aanreikt maar ook nieuwe denkpistes uittekent. Bovendien is die boeiend publicatie altijd voorbeeldig geïllustreerd – waarbij de leesbaarheid van de tekst altijd primeert op de zogenaamde “creativiteit en originaliteit” van de lay-out, wat dezer dagen niet altijd het geval is (ik denk hier aan bepaalde afleveringen van Zuurvrij, het overigens aanbevelenswaardige tijdschrift van het AMVC-Letterenhuis).

Uiteraard spreken de bijdragen in ZL de literair-historisch geïnteresseerde lezer aan, maar ze dragen ook in hoge mate bij tot de cultuur- en ideeëngeschiedenis. Wie belang stelt in de ontwikkeling van de Nederlandse letteren leest liever ZL dan zovele andere, al dan niet virtuele tijdschriften die zich blindstaren op een actualiteit die morgen al terecht vergeten is en alleen maar aanleiding geeft tot oeverloos commentaar dat een tribune moet verschaffen aan de gefrusteerden. Hopelijk mag dit blijken uit het hiernavolgende bondige overzicht van de jongste afleveringen.

(Jg. VII,3)

Jaap Goedegebuure (1947) benadert 'Mystiek, ethiek en etiquette volgens Désanne van Brederode' (Gerard Walschapprijs 2007). Centraal staat de vraag of het werk van de in 1970 geboren filosofe Désanne van Brederode, die niet alleen bekendheid met haar romans verwierf, maar ook met haar opiniërende bijdragen aan de media, kan worden opgevat als een 'eigentijdse vorm van religieus geïnspireerde cultuurkritiek'.

Hans Renders (1957), directeur van het aan de Rijksuniversiteit van Groningen verbonden Biografie Instituut, levert een (discrete) bijdrage tot de vele Weibergeschichte die Godfried Bomans' leven kleur gaven. Bomans was een onvermoeibare briefschrijver. (Ik heb een merkwaardige vrouw gekend, B. die enkele jaren de gezellin is geweest van een bekende Vlaamse schrijver. Toen ze een levensgevaarlijke chirurgische ingreep diende te ondergaan, vernietigde ze een imposante bundel brieven van Bomans – zo deelde ze mij toch 'in vertrouwen' mee. Achteraf had ze er veel spijt van.)

Sandra van Voorst (°1966) & Linda Voortman (°1979) wijden een dossier aan 'PEN Nederland en de Hongaarse opstand' van 1956. Ten gronde heeft de fundamentele problematiek die hier met passende afstandelijkheid geschetst wordt, niets aan actualiteit ingeboet.

(Jg. VII,4)

Het lijkt wel dat Karel Jonckheere (1906-1993) stilaan het literaire vagevuur verlaat waar zelfs de allergrootsten niet aan ontsnappen. Kunsttijdschrift Vlaanderen publiceerde in november 2008 een themanummer (jg. 57, nr. 323) waarin een aantal facetten van Jonckheere's leven en werken belicht worden. Dat was de rechtstreekse aanleiding om een 'Achteruitkijkspiegel' (Mededelingen van het CDR, nr. 123, 16 februari 2008, pp. 10-17) te wijden aan die boezemvriend van Gaston Burssens (1896-1965) en Floris Jespers (1889-1965).

In ZL brengt Yves T'Sjoen (°1966) 'De maiden trip van Vlaams literair ambassadeur Karel Jonckheere in Zuid-Afrika' (1948) in kaart en gaat hij in op de vriendschap van Jonckheere met Van Wyk Louw. Ik ontsnap moeilijk aan de onbehaaglijke indruk dat T'Sjoen met ietsje teveel nadruk (en wellust) Jeroen Brouwers' raak geformuleerde maar haast uitsluitend neerhalende typeringen van Jonckheere citeert. Soit.

T'Sjoen stipt terecht aan:

Brouwers' portrettering van Jonckheere dreigt de beeldvorming van 's mans cultuurpolitiek en literaire activiteiten, nu ruim vijftien jaar na de dood van de schrijver, te domineren.

T'Sjoen heeft iets met cultuurpolitiek, dat heeft hij voldoende bewezen in zijn helaas memorabel schotschrift Een beeld van poëzie. Poëziebeleid in Vlaanderen (Antwerpen / Apeldoorn, Garant, 2006). Meent hij echt dat Jonckheere een 'cultuurpolitiek' voerde? Wordt een 'cultuurpolitiek' door één man bepaald?

Van een vorser die een 'wetenschappelijke' aanpak hoog in het vaandel voert, mag verwacht worden dat hij insinuerende bedenkingen niet klakkeloos overneemt of impliciet bevestigt. De overgeleverde rol van Jonckheere in het letterenbeleid en de verspreiding van de Vlaamse letteren in het buitenland stoelt grotendeels zoniet uitsluitend op loze beweringen die vaak herleid kunnen worden tot toogpraat in de literaire kroeg. Het wordt hoogtijd dat het buitenlands letterenbeleid onder het directeurschap van Jonckheere op objectieve gronden geëvalueerd wordt.

Dat de experimentele literatuur uit de jaren vijftig in Vlaanderen, met Claus en Boon, bij Jonckheere weerzin opwekte (p. 8) lijkt me een loze bewering. Dat is voer voor het Studie- en Documentatiecentrum Hugo Claus (Universiteit Antwerpen). Zijn de vertalingen van Claus misschien zonder steun van het Ministerie verschenen? En wat schreef Jonckheere over Boon en Claus? Ik beveel Yves T'Sjoen ten zeerste de lectuur aan van Belgian Literature door Karel Jonckheere en Roger Bodart (Antwerpen, Ontwikkeling, 1958; gelijktijdig verscheen de Duitse editie: Die Belgische Literatur). Weerzin? Lees dan maar de pp. 25-26 en 28-29 van de Engelse versie; en pp. 77-78 en 80-81 van de Duitse editie. Fundamenteler nog: op de typering door Jonckheere van het werk van Boon en Claus anno 1958 valt niets aan te merken.

Nog een terloopse correctie. T'Sjoen schrijft dat Jonckheere, als privé-secretaris van Minister van Binnenlandse Zaken Adolf van Glabbeke, 'een politiek mandaat' bekleedde.

In die laatste hoedanigheid was hij dus vaak onderweg, in Roemenië, Polen, Bulgarije, Cuba, Mexico, de Verenigde Staten, Kongo, Rwanda en Zuid-Afrika.

Primo, privé-secretaris van een minister is geen politiek mandaat; secundo: dat Jonckheere DUS vaak onderweg was in Roemenië enz. is bovendien een zonder meer absurde bewering. De bevoegdheid van de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken reikte echt niet tot Polen, Bulgarije enz...

Voor het overige: Tout va très bien, Madame la marquise.

*

Jan Stuyck (°1971) handelt in een bondig maar verhelderend bijdrage over Johan Daisne en het weekblad Front over de kortstondige flirt van de magisch-realistische schrijver met het communisme. Uiteraard figureren in dit exemplarisch verhaal L. P. Boon en mijn vriend Maarten Thijs (wiens onuitgegeven sleutelroman in mijn bezit is).

De veranderende beeldvorming van Walt Whitman in Nederland en Vlaanderen – “Van expressief tot postmodern” – wordt grondig onderzocht en treffend onder woorden gebracht door Jacqueline Bel (°1958).

Elke Brems handelt over Emiel Janssen S.J. als belichaming van de katholieke literaire kritiek tijdens het interbellum. Resumerend stelt Brems:

Haast nooit liet hij zijn strikte normen en strakke redeneertrant varen: het katholicisme en meer bepaald het neothomisme leverden hem zowel de inhoudelijke als vormelijke richtlijnen waarmee hij als literatuurcriticus opereerde. Zijn sjabloondenken en -schrijven isoleerden hem echter van de poëticale discussies die het literaire veld dynamisch en vruchtbaar maken. Zo kon hij niet de gids worden die hij hoopte te kunnen zijn.

Ik herinner me wel dat hij in zijn rubriek in het maandblad De Periscoop (dat dringend een monografie verdient) de gefundeerdheid van mijn scherpe kritiek op Cyriel Verschaeve onderstreepte.

Aan de hand van een onlangs opgedoken brief van Streuvels aan Walschap (4 december 1928) heeft Stijn Vanclooster eerdere aantekeningen opnieuw tegen het licht gehouden en er enkele bedenkingen van poëticale aard aan vastgeknoopt.

(Jg. VIII,1)

Nele Bemong (°1975) promoveerde in 2007 met een proefschrift over Vormen en functies van de Belgische historische roman (1827-1850). Haar aandacht gaat nu over 'Genoveva van Brabant in de Nederlandse letteren, en de unieke rol van volksboeken in de negentiende eeuw'.

Onder welke omstandigheden en met welk doel werd in 1959 het Fries Letterkundig Museum (Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum) opgericht? Daarover hield Ernst Bruinsma (°1966) in december 2008 een lezing op het Filologencongres van de Fryske Akademy in Leeuwarden. Voor ZL maakte hij een ingekorte versie van zijn lezing.

Het Letterkundig Museum kocht eind 2008 een aantal documenten, waaronder onbekende brieven van R. N. Roland Holst (1868-1938) aan zijn neef Adriaan Roland Holst (1888-1976) en van deze aan zijn tante Henriette Roland Holst-van der Schalk (1869-1952). Sjoerd van Faassen publiceert een aanvulling op de in 1990 in de reeks Privé-Domein verschenen briefwisseling.'In de Roomse huiskamer: Jos. Panhuijsen en de “moderne” katholieke roman', zo luidt de titel van de bijdrage van Albert van der Zeijden (°1957) Jos. Panhuijsen (1900-1986) wordt beschouwd als de Nederlandse representant van het tijdgebonden genre van de katholieke probleemroman, met schrijvers als Gertrud von Le Fort, Georges Bernanos en Graham Greene als buitenlandse voorbeelden.

Panhuijsen behandelde in zijn romans een periode die ondertussen definitief achter ons ligt. In die zin zijn het inderdaad 'historische romans' geworden. Toen Panhuijsen in 1980 zijn Lof der kuisheid publiceerde repte niemand meer van de 'katholieke roman'. Dat genre is dan ook verbonden met een katholieke gemeenschap in een periode van transitie.

De katholieke probleemroman functioneerde als een doorgangshuis naar de moderne, seculiere samenleving. Het genre probeerde een antwoord te formuleren op het absurde en het irrationele van de moderne cultuur. Daarin is hij verwant met het existentialisme van Sartre en Camus. Juist met dit 'absurde' hield ook Panhuijsen zich bezig.

In de zomer van 1936 draaide Charles Dekeukeleire (1905-1971), 'het vergeten “wonderkind” van de Belgische cinema', Het kwade oog. Herman Teirlinck (1879-1967) bewerkte zelf zijn toneelstuk De vertraagde film (1922) tot een filmscenario. De film maakte ophef in 1937, maar 'de door de toenmalige Nederlandse en Belgische pers langverwachte en verhoopte kwaliteitsfilm, bleek echter niet goed in de markt te liggen'. Liesbeth Vantorre (°1985) heeft dit alles voorbeeldig geanalyseerd en gecontextualiseerd, met grote aandacht voor de technieken van montage, collage en decoupage. Haar conclusie luidt:

De pers verwachtte een Belgische (plattelands)film van internationaal niveau, één die eindelijk een eind zou maken aan het 'kluchtige' van Belgische films in de trant van De Witte en Mademoiselle Beulemans. Het kwade oog bleek echter te modern en te verouderd tegelijkertijd voor een filmwereld en -publiek die zich grotendeels gericht hadden op een nieuwzakelijke stijl. Maar wanneer de film, zoals in het bovenstaande, in zijn cultureel-historische context geplaatst wordt, blijkt Het kwade oog een complex unicum in de Belgische filmgeschiedenis te zijn.

Tijdens de bezettingsjaren kon Dekeukeleire, net als andere bekende filmregisseurs als Henri Storck en Gaston Schoukens, een of meerdere documentaires draaien (cf. Roel Vande Winkel, 'Vlaanderen te weer? Het verzwegen parcours van Flandria Film in de Tweede Wereldoorlog', in: Wetenschappelijke Tijdingen, jg. LXVII, nr. 3, september 2008, pp. 210-235.)

Henri-Floris JESPERS

 

ZL, literair-historisch tijdschrift, zevende jg., nr. 3, juli-augustus-september 2008, 97 p., ill.; zevende jg., nr.4, oktober-november-december 2008, 113 p., ill.; achtste jg., januari- februari-mart 2009, nr. 1, 95 p.

Mosse nummers: 9 €.

Een jaargang loopt van september tot september. Abonnementsprijs per jaargang: 30 € (studenten: 24 €).

Garant Uitgevers, Somersstraat 13-15, 2018 Antwerpen. Abonnementsprijs te betalen na ontvangst acceptgirokaart).

Abonnementsadministratie Nederland: Letterkundig Museum, Postbus 90515, NL 2509 LM Den Haag.

Partager cet article
Repost0
15 avril 2009 3 15 /04 /avril /2009 22:52


Boelvaar Poef , het tijdschrift van het L.P. Boon Genootschap, heeft zich de voorbije jaren vooral geprofileerd door haast obsessioneel kritiek te voeren op de publicatie van het Verzameld werk van Boon, dat verzorgd wordt 'door mensen die het vak van tekstediteur niet verstaan', aldus Arne op de Weegh. Zijn conclusie luidde ondubbelzinnig: 'Dit project dient onmiddellijk te worden stilgelegd en vanaf de grond opnieuw te worden doordacht'. ('Louis Paul Boon editeren', jg. 6, nr. 4, december 2006, pp. 5-26; p. 23.)

Boelvaar Poef publiceerde het recht van antwoord van het L.-P. Boon-documentatiecentrum (Universiteit Antwerpen), de Vakgroep Nederlandse Literatuur (Universiteit Gent) en De Arbeiderspers, waarin de kritiek van Arne van de Weegh op het Verzameld werk in serene bewoordingen ontzenuwd wordt. ('Louis Paul Boon editeren. Maar nu voor liefhebbers en gevorderden', jg. 7; nr. 1, maart 2007, pp. 11-16.) Op de Weegh volhardde in zijn kritiek ('Boonhazerij', ib., pp. 17-19) en Matthijs de Ridder, een van de editeurs, werd door Boelvaar Poef om een reactie gevraagd. Hij nam geen blad voor de mond:

Arne, jouw bijdragen zijn voer voor psychologen. Waar de neurose om het Verzameld werk van Boon te kelderen vandaan komt, weet ik niet, maar dat het ziekelijk begint te worden is duidelijk. ('Zucht', ib., pp. 20-22; p. 20)

*

Dit alles kwam uitvoerig aan bod in de Mededelingen van het CDR (cf. 'Boon: Hun kleine oorlog gaat ons ook aan', nr. 87, 18 januari 2007, pp. 6-8; 'Van het L.P. Boonfront veel nieuws', nr. 88, 19 februari 2007, pp. 5-6; 'Boon voor gevorderden', nr. 91, 9 april 2007, pp. 5-9).

*

In de jongste aflevering trekt Arne Op de Weegh opnieuw ten aanval. ('Voorstad zonder voorstadia. Hiaten in de samenstelling van Verzameld werk deel 1, jg. 9, nr. 1, maart 2009, pp. 11-23.) Het recht op antwoord van de editeurs en de persoonlijke reactie van Matthijs de Ridder mochten kennelijk niet baten. Al is de toon van zijn betweterige en doordrammende kritiek wat gemilderd, Op de Weegh blijft doof, gevangen als hij is in zijn onaantastbaar gelijk.

Hij onderstreept dat de door H.T.M. Vervliet geëditeerde Volledige Werken van Louis Couperus (verschenen 1987-1996) als het eerste prozaproject geldt dat voldoet aan moderne maatstaven en stelt vast:

Thans verschijnt de ene na de andere verantwoorde editie. In het licht van deze ontwikkeling staat het Verzameld werk van Louis Paul Boon voor achteruitgang in de letterlijke zin van het woord, want de bezorgers zetten de klok ferm terug naar de amateuristische tijden van weleer, wat niet eens openlijke academische kritiek uitlokt. Dat geldt niet slechts voor het technische gedeelte, de tekstverzorging en -verantwoording, maar ook de samenstelling belemmert een goed begrip van Boons werk eerder dan dat zij die bevordert. […] Samenvattend: de omgang met het oeuvre van Louis Paul Boon wijkt volkomen af van alles wat binnen de literatuurstudie gebruikelijk is (pp. 19-20).

Toch blijkt nu Op de Weegh grootmoedig bereid tot samenwerking met de amateurs die het Verzameld werk bezorgen. Hij verstrekt daarbij adviezen en overwegingen.

De Boonstudie staat er allerminst florissant bij, terwijl men over een infrastructuur beschikt waar menig onderzoeker van andere auteurs jaloers op kan zijn: naast een universitair onderzoekscentrum is er een regelmatig verschijnend tijdschrift voor de Boonstudie.

In combinatie kunnen deze voorzieningen veel beter benut worden, zodat de expertise, arbeidskracht en talenten van wetenschappelijk personeel optimaal tot hun recht komen. Zoals elk editieproject behoren ook de verzamelde werken van Boon onder leiding van een editiewetenschapper te staan en wanneer het verschijnen van de delen in coördinatie met het tijdschrift voor de Boonstudie plaatsvindt, kan elk deel optimaal begeleid worden met een themanummer over het betreffende werk, een nummer dat de interpretatieve stand van zaken in kaart brengt, personen die model voor personages hebben gestaan portretteert, bronnen bestudeert en ander aspecten onder de loep neemt die slechts zeer beknopt in de nawoorden kunnen worden behandeld, of zelfs in het geheel niet omdat een editie daar niet de plaats voor is. (p. 20).

De verzamelde werken onder leiding van een editiewetenschapper? Ik kan me moeilijk inbeelden dat Op de Weegh plots die functie toch weggelegd ziet voor een van die door hem zo verketterde klungelaars die van teksteditie geen verstand hebben, als daar zijn: Kris Humbeeck, Britt Kennis, Ernst Bruinsma, Anne Marie Musschoot, Matthijs de Ridder of Yves T’Sjoen...

Partager cet article
Repost0
15 avril 2009 3 15 /04 /avril /2009 10:12

Op dinsdag 21 april 2009 om 21u35 is er op Canvas in de reeks Verloren Land een reportage over de oorlogsjaren van Bob Mendes en zijn vader Benjamin.


Deze reportage is de wedergeboorte van mijn vader die ik een leven lang heb gemist”, aldus Bob Mendes.

Ik heb twee of drie keer geweigerd om deel te nemen aan Verloren Land. Voor mij was de Tweede Wereldoorlog een afgesloten hoofdstuk. Een moeilijke periode, waar ik eigenlijk niet meer over wil praten, omdat ze gepaard gaat met heel veel emoties. Dat ik in eerste instantie aarzelde om mee te werken aan een reportage over mijn oorlogsgeschiedenis, had niet alleen te maken met mijn vrees dat het slopen van de beschermende muur van zwijgzaamheid, die ik in een soort van overlevingsstrategie rond me heb opgetrokken, een tsunami zou veroorzaken van pijnlijke herinneringen. Ik vroeg me ook af wie me – meer dan zestig jaar na de feiten – zou begrijpen in een landje dat sindsdien alleen vrede en welstand heeft gekend.

Toen realiseerde ik me dat ik tot de laatste – nu ook al uitdunnende – generatie behoor die de gruwel van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve heeft ondervonden en die er nog over kan getuigen. Elie Wiesel zei het al: "Wie naar getuigen luistert, wordt zelf getuige." Dus daarom stemde ik uiteindelijk toch toe. De tiendaagse reportage werd een uiterst emotionele tocht door het verleden, een soort van wedergeboorte van een vader die ik een leven lang heb gemist. Ik was immers de benjamin van Benjamin.” ■

Partager cet article
Repost0
13 avril 2009 1 13 /04 /avril /2009 00:43

David van Reen (1969) was sportman toen een ernstig auto-ongeluk een einde aan zijn loopbaan maakte. Hij kwam wonderwel uit zijn coma, leerde opnieuw lopen en overwon een moeilijke periode. Als trainer van Afrikaanse hardlopers leerde hij de fascinerende cultuur en de mensen heel direct kennen. Met een Ethiopische partner runt hij het reisbureau Pure People Travel. In 2008 verscheen bij De Geus zijn journalistieke fotoboek Het land van de verbrande gezichten (144 p., geb., 29,90 €. ISBN9789044512632) een weerslag van zijn visie op Ethiopië.

Engelen der wrake, het debuutroman van David van Reen, wordt op zaterdag 25 april om 17 uur gepresenteerd bij boekhandel DeTribune, Kapoenstraat 8-10 te Maastricht.

Prof. dr. Harry Crebolder, emeritus hoogleraar huisartsgeneeskunde en voorheen arts in Afrika, zal het boek voorstellen.


David VAN REEN, Engelen der wrake, Breda, De Geus, 256 p., hardcover 18,90 €. ISBN: 9789044512977.

Partager cet article
Repost0
31 mars 2009 2 31 /03 /mars /2009 16:17

Het was nooit zonder trots dat Liane Bruylants (°Berchem, 6 januari 1921) er, terecht, op wees dat haar familie een belangrijke rol heeft gespeeld in het Antwerpse cultuurleven.

Jan Philip Leopold Bruylants (Antwerpen 30 september 1834 – Antwerpen 24 november 1876) was onderwijzer en ging dan in de journalistiek. Hij was medestichter in 1865 en tot aan zijn dood hoofdredacteur van De Koophandel (later: De Nieuwe Gazet). Hij schreef blijspelen, drama’s en een geschiedkundig werk over de Nederlanden onder Filips II. Zijn zoon, Jan Jansz. Bruylants (Antwerpen, 16 december 1871 – 28 september 1928), bekleedde de belangrijke functie van directeur van “Kaaien en Stapelhuizen” aan de Antwerpse haven. Hij heeft de jeugd van menige generatie verblijd met zijn verbluffend knappe boeken, geschreven onder de schuilnaam Auctor, die een begrip werd. Volksschrijver zoals zijn vader, schreef hij toneelstukken die met groot succes opgevoerd werden. Hij werkte mee aan De Zweep, satirisch-informatief weekblad en aan Het Laatste Nieuws. Hij was trouwens bevriend met uitgever Hoste sr. met wie hij vaak literair samenwerkte.Jan Bruylants Jr. – Lianes grootvader dus – was eveneens hoofdredacteur van het artistiek weekblad Lucifer, dat van 1901 tot 1914 te Antwerpen verscheen.

Liane is de dochter van August Bruylants en Gabriella Franssen (1899-1974), gevierde operazangeres en later stichteres van de Vlaamse Kameropera onder het pseudoniem Francine Bruylants. Ze bewonderde vooral haar moeder, met wie ze nochtans een vaak gespannen verhouding had.

Liane Bruylants kon onuitputtelijk en met verve openhartig vertellen over de bewogen familiale saga, waar ze kennelijk jarenlang secure informatie over verzamelde.

*

Liane studeerde aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen (Oude Humaniora) en aan de Middelbare Normaalschool aan de Pestalozzistraat te Antwerpen, waar ze o.m. Hubert Lampo leerde kennen. Ze studeerde ook notenleer, zang en piano aan de Muziekacademie te Berchem en werd lerares in de Germaanse talen.

Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog deed Liane Bruylants haar intrede in de letteren. Ze publiceerde dichtbundels (Schaduw en Spiegel,1945; Het hart der dingen, 1949; Schimmen en bacchanten, 1949; Grensstation, 1952; Het andere land, 1961) en romans (Het einde van de weg, 1946; Een vriend per seizoen, 1955; Prelude, 1957; De pop brak haar been, 1962). Ze was betrokken bij Parnassus (1951), een louter Antwerpse tegenhanger van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, en bij het avontuur van De Vrijbuiter (1952; cf. Mededelingen nr. 62, 16 januari 2006 en nr. 63, 1 februari 2006).

Met de creatie door de Koninklijke Nederlandse Schouwburg-Nationaal Toneel van Eva Brandes (1950-1951; cf. Mededelingen nr. 73, 30 juni 2006) en Kijk naar Dyo (1954) kwam Bruylants volop onder de schijnwerpers.

*

Liane Bruylants was toen de levensgezellin van de dichter Frans Buyle (1913-1977) die in het roemrijke tijdschrift Forum debuteerde en in de tweede helft van de jaren dertig snel evolueerde van socialistische pacifist en dienstweigeraar tot Diets nationaal-solidarist. Tijdens de bezetting ontpopte Buyle zich tot een geduchte criticus die er als edelfascist niet voor aarzelde de literaire mediocriteit aan de kaak te stellen van een aantal zogenaamde “volkse” dichters (cf. Mededelingen nr. 44, 17 maart 2005). De verhouding van Liane en Frans was een publiek geheim, en bij de verschijning van Schaduw en Spiegel (1945) werd er zelfs gewag gemaakt van een mystificatie, daarbij kwaadwillig insinuerend dat Buyle wel eens de dichter was die schuilging achter de naam Bruylants. Van bij het begin werd haar naam steevast gekoppeld aan Frans Buyle, en dat was niet altijd in haar voordeel.

Liane leerde veel van Buyle, die in haar ogen zowat de statuur verkreeg van een genie dat tegen zichzelf in bescherming diende genomen te worden. Zo werd het leven van Liane Bruylants lange tijd grondig beïnvloed door Frans Buyle, die haar niet alleen meesleurde in allerlei editoriale ondernemingen met noodlottige afloop, maar haar ook meesleurde in zijn persoonlijke literaire vetes. Frans' heilig gelijk op elk vlak kon en mocht niet, nooit in twijfel getrokken worden. Al droeg ze de financiële en maatschappelijke gevolgen van zijn toenemende bokkesprongen, ze bleef hem niet alleen onvoorwaardelijk in bescherming nemen maar ook met hand en tand verdedigen, soms ook tegen beter weten in. Achter een freel uiterlijk ging een onverzettelijke wil schuil, gedragen door een ongemene werkkracht.

*

In de jaren vijftig schreef ze niet alleen hoorspelen voor de radio, maar werd ze ook een van de eerste medewerkers aan het nieuwe medium televisie. Ze schreef een drietal tv-spelen en bewerkte voor het kleine scherm een aantal toneelstukken en romans van onder meer J. B. Priestley, Jan de Hartog, Pol de Mont en Max Dendermonde, zonder de vierdelige aflevering van De boeren van Olen te vergeten, het populaire werk van haar grootvader Jan Bruylants jr., alias Auctor.

Tussen 1959 en 1964 vertaalde en bewerkte ze voor de radio of voor de tv een vijtiental opera's (van o.m. Donizetti, Mozart, Brecht-Weill, Robert Stolz en Rossini). Haar libretto De nozem en de nimf met muziek van Willem Pelemans werd opgevoerd in de Vlaamse Kamperopera, uitgezonden door televisie en radiostations en in het Frans vertaald.


In de jaren vijftig leidde Liane Bruylants het leven van een vrijgevochten feministe avant la lettre. Haar erotische escapades stonden geenszins haaks op haar diepe, innige band met Frans Buyle. “Il faut bien que le corps exulte”, zong Jacques Brel – je moet het lichaam laten jubelen.

Liane was ontwapenend openhartig, zoals genoegzaam blijkt uit het manuscript van haar mémoires dat ze mij toevertrouwde. Hypocrisie was haar geheel vreemd. Wanneer ze in 1971 een gespierde en enigszins ongelukkig geformuleerde open brief publiceerde naar aanleiding van het TV-spel Avondspelen van Jef Geeraerts dat voorgedragen werd voor de Italiaprijs, ging het haar niet om burgerlijke moraal, wel om verontwaardiging over de vrouw-onvriendelijkheid en “vulgaire woordkramerij” van een schrijver die zich, laat mij een destijds gangbare formulering gebruiken, als “male chauvinist pig” manifesteerde.

*

Liane Bruylants was het slachtoffer van haar geboortedatum. De generatie van ruwweg 1920, de generatie die de Tweede Wereldoorlog bewust meemaakte, werd overvleugeld door de generatie van ruwweg 1930. Dit is niet alleen een soort cyclische wet. De generatie van 1920, haar generatie, viel enigszins tussen twee stoelen: te vooruitstrevend voor de burgerlijke jaren 50, en daarna in razendsnel tempo ingehaald door de beeldstormers van de generatie van 30. Dit geldt vooral voor de romanschrijvers – en grotendeels ten onrechte. Zo werd de tijdskritische egelstelling, de onmin met elk tijdsgewricht haar handelsmerk.

De poëzie blijkt minder onderhevig aan die tijdelijke golven, en dat verklaart dat het zelfstandige naamwoord dichteres onlosmakelijk verbonden blijft met haar naam.

*

In 1968 werd Bruylants' dichtbundel Astraal begrip (1966) bekroond met de prijs van de Provncie Antwerpen (Cf. Mededelingen nr. 129, 21 november 2008). Tien jaar later verscheen haar bewerkte en vermeerderde verzamelbundel Droomgestalten die, indien mijn geheugen me niet bedriegt, voorgesteld werd in VECU door Emiel Willekens. Daar ontmoette ik Liane voor de eerste keer – en Frans Buyle, die er wat onwennig bij was.


Vanaf 1970 begon Liane Bruylants te schilderen, een aspect van haar creativiteit dat m.i. vandaag al te zeer in de vergetelheid is geraakt. Ze exposeerde o.m. in het C.A.W. (1073) en de Bank van Parijs en de Nederlanden (1981) te Antwerpen, in het Markiezenhof te Bergen-op-Zoom (1981) en in Gallery Vera van Laer te Knokke (1990).

*

Intussen was Liane getrouwd met Guido De Sutter, de man die haar de geborgenheid en de rust gaf die zijn tot dan zozeer gemist had. Minder bekend is de monografie die Bruylants wijdde aan een van haar beste vrienden, Flor Fischer, de haast legendarische geëngageerde priester en pacifist, stichter van Home-Info en Keukens zonder grenzen. Het boek werd uitgegeven door Liane's echtgenoot die zich als aannemer geen opofferingen gespaard had om Flor Fischer bij te staan bij de totstandkoming van het buurthuis “De glattigen dorpel” in de Gierstraat te Antwerpen.

*

Met het oog op een monografie vertrouwde Liane mij een lijvig manuscript met memoires toe. Bij de lezing van die honderden pagina's was ik verbaasd over de openhartigheid waarmee ze zichzelf niet spaarde. Bij herhaling had ik gesprekken met haar en met Guido in verband met mijn schroom om dat materiaal openbaar te maken. Telkens opnieuw werd mij door Liane en Guido bevestigd dat waarheid haar recht moet krijgen. Ik kreeg bovendien volmacht om inzage te krijgen van de (soms heel revelerende) brieven van Liane die bewaard worden in het AMVC-Letterenhuis te Antwerpen. Liane en Guido hadden met dit alles minder problemen dan ik.

Op 16 januari hadden we wat nu een laatste gesprek blijkt. Liane had zware, beproevende chirurgische ingrepen ondergaan en lag broos en kwetsbaar maar met heldere geest en goede moed in bed. Ik overhandigde haar de uitdraai van een aantal definitieve hoofdstukken van mijn monografie. We spraken over Koen, en Guido had het over de problemen die hij met zijn email-verkeer had gehad. Uitgerekend 's anderendaags werd ik het slachtoffer van een computer-crash waardoor ik niet alleen mijn email-archief verloor, maar ook een groot deel van mijn lopend werk.

Ik stelde Liane met een (halve) leugen om bestwil gerust door te melden dat ik bijna niets kwijt was van de tekst van haar monografie. In feite beschikte ik nog slechts over de aantekeningen, niet eens meer over de definitieve hoofdstukken die ik haar gelukkig nij mijn laatste bezoek overhandigd had...

Op 26 maart, 23 uur 25, stuurde ik een mailtje naar Liane en Guido om aan te kondigen dat ik op vrijdag 3 april zou langskomen. Ik suggereerde alvast foto's te selecteren ter illustratie van de monografie. Op 27 maart, 9 uur 02 stuurde Bert de Buck mij namens Guido het bericht dat Liane op 25 maart in het A.Z. Sint-Augustinus overleden was.

*

De plechtige uitvaartliturgie rond de urne vindt plaats op 3 april om 10 uur in de parochiekerk Sint-Paulus te Antwerpen. Aansluitend geschiedt de asverspreiding op de strooiweide van de begraafplaats Schoonselhof te Antwerpen.

Henri-Floris JESPERS


buiten tijd en ruimte

is er geen verhaal


als de morgen begint

met eindeloze herinnering


is er niets

dat nog te benoemen is


er kan de zang zijn van vogels

en iemand kan sterven

maar in alles is


dit vergelijk


het water raakt de lucht

en de mens gaat voorbij


en er is niets

in het heelal


dat


niet is

Liane BRUYLANTS

Partager cet article
Repost0
29 mars 2009 7 29 /03 /mars /2009 18:34


Paul Van Melle is van oordeel dat de jongste afleveringen van Mededelingen “sont d'une richesse plus grande encore que d'habitude”. Hij is verbaasd dat niemand het hem kwalijk nam belangstelling te tonen voor de Vlaamse literatuur. Toen hij een paar jaar geleden de afleveringen van de Mededelingen stelselmatig begon te recenseren, verwachtte hij zich nochtans aan het ergste (Inédit nouveau 230, maart 2009).

Van Melle onderstreept zijn waardering voor het gedicht “Mijn geloof” van Rik Lanckrock, die er zijn hand niet voor omdraait “pour détruire les argumentations fallacieuses de trop nombreux tenants du pouvoir, politique ou non”.

Hij genoot van “De tien wetten van mijn wrede nooit bevredigde Muze” van Hendrik Carette en signaleert n.a.v. het dossier van John Heuzel over “De dood van een tijdschrift: Kruispunt dat ook Franse en Canadese tijdschriften de nek omgewrongen werden: “Les littéraires sont vraiment visées. Pas professionnelles, ou pas commerciales, comme laissait entendre Outers!” En hij voegt eraan toe: “Par chance nous tenons sans un sou officiel”. Dit geldt trouwens ook voor de Mededelingen.

Van Melle vestigt ook de aandacht (Inédit nouveau 231, april 2009) op o.m. de poëzie van Jan de Roek, op “un beau poème de Hendrik Carette (comme toujours)”, op het controversiële artikel van Wim van Rooy over islamofobie en op de beschouwingen van Frank Albers “à propos de l'affreux Kim Van Gelder”. Verder, “un bel hommage au classique Karel Jonckheere, qui m'offrit un jour le volume de sa poésie 1935-1960. Enfin la révélation du nom du dessinateur RodeS des couvertures (et des caricatures de Connexion): le patron de cette dernière, Robin de Salle”.

Connexion wordt aandachtig gevolgd door de onvermoeibare Van Melle (cf. Mededelingen 131, pp. 12-13). In de jongste aflevering komt Gaëtan Faïk aan het woord, “qui présente un spectacle en solo et s'en explique […] et parle de la colonisation par le biais du conte”. De son côté Henri-Floris Jespers continue la saga de la galerie Saint-Laurent avec Joostens et Seuphor, dont j'ai déjà souvent parlé ici”. (Inédit nouveau 231)


Inédit nouveau, nos. 230 et 231 (mars et avril 2009), 32 p., ill., 11 av. du Chant d’Oiseaux, 1310 La Hulpe. Jaarabonnement (11 nummers): 35 € te storten op rek. 001-1829313-66 van Paul Van Melle.

Connexion, revue d’art et de littérature, nr. 16, février 2009, 6 €. 46/2 rue Blaes, 1000 Bruxelles.

revueconnexion@yahoo.fr

www.revueconnexion.over-blog.com

Partager cet article
Repost0
26 mars 2009 4 26 /03 /mars /2009 22:54


Luc & Thierry Neuhuys


spreken over


'Vertaler, verrader? Over het vertalen van poëzie'



Woensdag 1 april, Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.

De lezing vangt aan om 21 uur stipt.


Zoals gewoonlijk is iedereen reeds vanaf 19.30 uur welkom.

Wij zullen u er graag ontmoeten.



ExLibris, 4 juni 2008: van l. naar r.: Henri-Floris Jespers, John Bel, Luc Neuhuys, dr. Paul Hoffbauer; vooraan: Thierry Neuhuys.

Partager cet article
Repost0
19 mars 2009 4 19 /03 /mars /2009 19:07

Zopas publiceerde Jan Struelens (°1952) in een beperkte oplage

De exegese van het tegenboek. Mulisch' oeuvre en The Da Vinci Code.

Deze studie vergelijkt een representatief aantal boeken van Harry Mulisch met The Da Vinci Code.  De overeenkomsten, aldus Jan Struelens, zijn niet alleen talloos en gedetailleerd, maar ook complementair: vaak gaat het om wit-zwartsymmetrieën.  Vandaar de hypothese dat hier bewust, en lang op voorhand gepland, aan een geheel werd gewerkt: een Tegenbijbel waarvan De ontdekking van de hemel het Oude Testament zou zijn (wegens het terugnemen van de Decaloog), en The Da Vinci Code het Nieuwe (wegens de ontgoddelijking van Christus). 

Hoe die werkverdeling tussen de twee schrijvers in de praktijk gebeurd zou zijn - daarover wordt door Struelens niet gespeculeerd.  Maar de hypothese staat wel toe om een groot aantal onverklaarbaarheden op te helderen, aan beide zijden.  De exegese van het tegenboek levert dus een nieuwe kijk, zowel op de megabestseller van Brown als op het oeuvre van Mulisch.  Deze laatste herleeft in de gedaanten uit zijn eerste werken: de profeet, de (anti)godsdienststichter, de poppenspeler (die in 1999 zelfs de Heilige Vader even in het spel wist te betrekken).  Tenslotte blijkt hij vooral de onbetwistbare grootmeester van de analogica : meer nog dan gedacht werd, is zijn oeuvre een weergaloos web van verbanden, waarin geen enkel draadje ontbreekt.


Het boek verschijnt in eigen beheer. “Echte” uitgevers bleken gefascineerd maar kozen voor voorzichtigheid. Ze mogen zich nog altijd aanmelden,”, aldus Jan Struelens.

Het boek is sinds 12 maart 2009 te koop in de Brusselse boekhandels: Het Ivoren Aapje, Begijnhofplein 4 en PassaPorta Bookshop, Dansaertstraat 46.



Jan STRUELENS, De exegese van het tegenboek. Mulisch' oeuvre en The Da Vinci Code, eigen beheer, 346 p., 20 €. ISBN 9789490127008


Meer informatie: janstruelens@skynet.be

Partager cet article
Repost0
12 mars 2009 4 12 /03 /mars /2009 19:25

LEIDEN, 12 maart 2009. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde heeft de volgende prijzen toegekend:

 

1) de prijs voor Meesterschap 2009 aan Gerrit Kouwenaar

 

Deze in 1920 ingestelde prijs wordt eenmaal in de vijf jaar toegekend, afwisselend in een van de categorieën 1) schone letteren 2) Nederlandse taal- en letterkunde en 3) geschied- en oudheidkunde, zodat de toekenning in elk van deze categorieën eenmaal in de 15 jaar plaatsvindt. De prijs bestaat uit een gouden penning.

 

Uit het juryrapport:

Zonder overdrijving kan gesteld worden dat Kouwenaar al heel lang algemeen als onze grootste levende dichter wordt beschouwd. Men kan dat opmaken uit de prijzen die hem al eerder ten deel zijn gevallen, uit de grote hoeveelheid kritieken en studies die in de loop der jaren aan zijn poëzie zijn gewijd en uit de invloed die hij onmiskenbaar op het werk van jongere collega’s heeft uitgeoefend. Zijn gedichten maken een letterlijk volmaakte indruk. Kouwenaar is aan ieder gedicht blijven werken totdat het aan zijn hoge norm voldeed.

 

De jury bestond uit Kester Freriks, Micha Hamel, Ingrid Hoogervorst en Rudi van der Paardt (voorzitter).

 

Eerdere laureaten van de prijs voor Meesterschap zijn onder meer Hugo Claus, Ida Gerhardt, S. Vestdijk, Henriette Roland Holst en P.C. Boutens.

 

 

2) de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 2009 aan Ester Naomi Perquin

 

Deze in 1925 ingestelde prijs is in de taal van het reglement een ‘prijs van aanmoediging’, tegenwoordig ook wel ‘stimuleringsprijs’ genoemd. Hij wordt ieder jaar uitgereikt, afwisselend in de categorieën poëzie en proza, aan een schrijver van wie in de voorgaande jaren haar/zijn eerste of eerste twee publicaties zijn verschenen. Ester Naomi Perquin heeft twee bundels gepubliceerd: Servetten halfstok en Namens de ander (Van Oorschot, 2007 en 2009). De prijs bestaat uit een penning en 7.500 €.

 

Uit het juryrapport:

De poëzie in Servetten halfstok en Namens de ander valt op door het schijnbaar gewone taalgebruik en de alledaagse, herkenbare situaties, die van een bedrieglijke eenvoud zijn, maar waarin de hele wereld doorklinkt. Perquin stelt vragen aan het leven, probeert greep te krijgen op de wereld en haar verwondering echoot in elk gedicht. De toon, helderheid en aandacht voor het gewone krijgt in een bijna achteloze vorm gestalte en onder de lichtheid klinkt steeds een droeve, melancholieke ondertoon.

 

De jury bestond uit Kester Freriks, Micha Hamel, Ingrid Hoogervorst en Rudi van der Paardt (voorzitter).

 

Eerdere laureaten van de Van der Hoogt-prijs zijn onder meer Thomas Möhlmann, Micha Hamel, Geert Buelens, René Puthaar, Erik Menkveld, Piet Gerbrandy, Peter Ghyssaert, Anna Enquist, Eva Gerlach, H.C. ten Berge, Christine D’haen, Leo Vroman, Ida G.M. Gerhardt, M. Vasalis, H. Marsman en J. Slauerhoff.

 


3) de Kruyskamp-prijs 2009 aan dr. Frans Debrabandere voor zijn Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek (L.J. Veen, Amsterdam 2005).

 

Deze in 1994 ingestelde prijs wordt eenmaal in de drie jaar uitgereikt voor een werk op het gebied van de Nederlandse lexicografie, lexicologie of de editie van oude Nederlandse teksten, en bestaat uit een oorkonde en 2.500 €.

 

Uit het juryrapport:

Het knappe van het te bekronen boek is dat het niet alleen een groter lekenpubliek goed leesbare en heldere informatie verstrekt, maar dat het ook de wetenschappelijke precisie en grondigheid vertoont die nodig zijn voor de betrouwbaarheidsgarantie van die informatie. Debrabandere slaagt er op voorbeeldige wijze in om op onderhoudende wijze aan te geven waar woorden taalkundig gesproken vandaan komen, waarbij hij in voorkomende gevallen ook nieuwe inzichten verstrekt door bestaande etymologische verklaringen expliciet te corrigeren.

 

De jury bestond uit J.G. Kruyt, H.J. Verkuyl en F. Willaert.

 

Eerdere laureaten van de Kruyskamp-prijs zijn onder meer Marc De Coster, Willem Wilmink, W.P. Gerritsen en Frans Claes.

 

 

4) de Dr. Wijnaendts Francken-prijs 2009 aan Arnold Heumakers voor zijn boek De schaduw van de Vooruitgang (Querido 2003)

 

Deze in 1934 ingestelde prijs wordt eenmaal in de drie jaar uitgereikt voor een werk dat zich beurtelings beweegt op het gebied van a) essays en literaire kritiek b) cultuurgeschiedenis, en bestaat uit een oorkonde en 2.500 €.

 

Uit het juryrapport:

Heumakers’ essays in De schaduw van de Vooruitgang, net als die in Schoten in de concertzaal en De fatale cirkel, munten uit door een open betoogtrant. Heumakers is een utilitair ingestelde essayist die ervoor zorgt dat zijn lezers met hem mee kunnen denken. Zijn grote nieuwsgierigheid, zijn onafhankelijke inzicht en zijn geloof in de betekenis van literatuur en ideeën zijn een verrijking voor de Nederlandse literatuur en essayistiek.

 

De jury bestond uit Wim van Anrooij (voorzitter), Yra van Dijk, Yasco Horsman, Ileen Montijn en Carel Peeters.

 

Eerdere laureaten van de dr. Wijnaendts Francken-prijs zijn onder meer Frank Westerman, Carel Peeters, Jeroen Brouwers, Paul Rodenko, Karel van het Reve, H.A. Gomperts en Annie Romein-Verschoor.

 

-o-o-o-o-

 

De juryrapporten zijn vanaf 13 maart 2009 integraal beschikbaar op http://maatschappijdernederlandseletterkunde.nl/, waar ook een overzicht is te vinden van alle prijzen die de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde sinds 1921 heeft toegekend.

 

De prijzen worden uitgereikt tijdens het openbare gedeelte van de jaarvergadering van de MNL op zaterdag 6 juni 2009 om 15.30 uur in het Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden.

 


Partager cet article
Repost0
12 mars 2009 4 12 /03 /mars /2009 15:22

Tussen monniken word ik gevierendeeld,

gebroken op een rad. Het verliefde

het hoogtierende geschater van de wanhoop.


Een teken van ontbinding.


Over de windroos versplinteren

de letters van mijn naam;

in de razende zalen van vroeger

worden anderen gevolmachtigd;

de paladijnen, de vadsige koningen, gekroond,

in open wagens gedragen.


Wie krijgt na mij het vruchtgebruik

van aarde en ertsen in uw aders,

wie wordt mijn erfgenaam:

een sater, een danser of een hoveling?


Niets van wat ik schreef zal overblijven

dan desondanks, behalve en niettegenstaande.


Wat geeft het of ik u van hoogverraad beschuldig?

Ik word ongerief en ongedierte.

Ik heb nog slechts een vergezicht op u.


Reeds wordt gij de hoge venen

en reikt verder dan mijn handen.


Reeds, reeds zink ik weg in uw moeras en slib

en het verkleefde water der herinnering,

het verliefde geschater der wanhoop.


Reeds slaan uw ogen mij in het gezicht

als hagelstenen, meer dan weerbarstig.


Uw ogen zijn veranderd reeds.


En dagelijks bereiken mij doodsberichten

met name “vroeger”, “nooit meer”, “in de hoop”.

Met u sterft alles aan mij af.


Jan DE ROEK, Verzamelde gedichten, Antwerpen, Pink Editions & Productions, 1980, p. 65.

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche