Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
31 juillet 2009 5 31 /07 /juillet /2009 22:07



Marcel van Maele door RodeS

 

In memoriam

Maarten INGHELS, Beste Marcel Van Maele

Kris KENIS, Marcel van Maele & Marcel Broodthaers

Gedicht

Ton VAN REEN, De terminator van het Vondelpark

Actueel

De bedichting van Doel: de bundel.

Michelangelo Pistoletto schrijft brief naar Minister-president Kris Peeters.

Kritisch dossier

Henri-Floris JESPERS & Hendrik CARETTE, Joris van Severen antisemiet?

Door de leesbril bekeken

Bert Bevers over Maurice Gilliams en Wilfried Adams; Nieuwsbrief Joris van Severen; Zuurvrij; 20 jaar ExLibris; René (DEMIAN) Franken over John Bel; Thomas Claus' debuut.

Agenda

Partager cet article
Repost0
27 juillet 2009 1 27 /07 /juillet /2009 04:55


Paul Demets publiceert in Zuurvrij, het tijdschrift van het AMVC-Letterenhuis, een boeiende bijdrage over de briefwisseling van Paul Snoek en Gust Gils over het tijdschrift Gard Sivik. Tegenover de eerlijke, nuchtere en al bij al wat schuchtere Gils, staat de “meer polemisch ingestelde” Snoek. (Polemisch ingesteld? Ik zou eerder zeggen: bewust provocerend.)

Ongetwijfeld door zijn karakter, maar ook door zijn jeugdige overmoed een ambitieuze kerel met een handelsgeest in de letteren. Opportunistisch ook. […] Hij is, als zoon van industriëlen in de textiel, ook een ondernemer in de letteren – maar wel eentje van de oude stempel: hij wil zijn visie doordrukken, maar laat de daarvoor nodige, voortdurende redactionele inspanningen liever aan Gils over. En toch wil hij het voor het zeggen blijven hebben.

Paul Demets werkt aan een biografie van Paul Snoek die in 2011 zal verschijnen bij Meulenhoff / Manteau. Een hele klus. Snoek heeft immers – zowel privé als publiek, mondeling en schriftelijk – verklaringen kwistig rondgestrooid die niet zelden de kenmerken vertonen van autofictioneel proza.

Als gastschrijver evoceert Paul Verhuyck in een persoonlijke bijdrage de veelzijdigheid en de uitzonderlijke statuur van Gust Gils, met wie hij van 1968 tot 1984 intensief omging. Een treffende getuigenis over een boeiend tijdperk dat heel wat herinneringen bij mij losweekte...

Els van Damme behandelt de rol van Richard Minne in de moeizame wedergeboorte van 'Het Geestesleven' na de Tweede Wereldoorlog. Ruim een jaar na de Bevrijding was de Gentse socialistische krant Vooruit er nog niet in geslaagd die gereputeerde cultuurpagina opnieuw op gang te brengen. Voor de oorlog schreef Minne een honderdtal kritische bijdragen voor 'Het Geestesleven', dat in 1933 in het leven was geroepen door de onvolprezen Paul Gustave van Hecke.

Sofie Desmet verwerkte tijdens haar stage in het Letterrenhuis het archief van Jef Geeraerts. In 'De taal wordt opnieuw kreet' schetst ze vluchtig maar raak het engagement van de schrijver in de tweede helft van de jaren zestig.

Niels Strobbe verwerkte het archief van Vlaams & Vrank (1903-1966). Hij focust vooral op de beginperiode van het genootschap. Door het ontbreken van een synthetiserende nota blijft de lezer enigszins op zijn honger.

Diane 's Heeren neemt een duik in de (boek)productie van affiche- en boekontwerper Gert Dooreman die drie maanden (van 27 september 2009 tot 3 januari 2010) te gast zal zijn in het AMVC met een overzichtstentoonstelling van zijn grafisch werk. Dooreman is de vaste typograaf van Tom Lanoye en huisvormgever van uitgeverij Meulenhoff / Manteau. Hij bepaalde het uiterlijk van vele stadsgedichten, waaronder het Boerentoren-gedicht, en vele, vele (theater)affiches. De tentoonstelling zal laten zien wie hem heeft beïnvloed, hoe een boekontwerp tot stand komt en biedt een overzicht van al zijn grafische werk: van illustratie tot affiche, van boek tot spandoek. Robert Lucas publiceert alvast 'De poëzie van het meten', een voorbeeldig opstel over de affiches van Dooreman.

Johan van Hecke vertelt in detail hoe de eerste Vlaamse film De storm des levens (1919), die niet bewaard is gebleven, een storm in een glas water werd. (Zie de blog van 22 juli.)

De brieven van Roger van de Velde aan Frans de Bruyn worden becommentarieerd en in context gebracht door Diane s'Heeren. Marc Somers wijdt een korte bijdrage aan de grote theaterdame Jet Naessens.

Dit alles in Zuurvrij, het onvolprezen tijdschrift van het Letterenhuis te Antwerpen.

Henri-Floris JESPERS

Zuurvrij. Berichten uit het Letterenhuis, nr. 16, juni 2009, 112 p., ill., 4 €.

Abonnement: 15 € voor twee jaargangen van telkens twee nummers (te verschijnen in december en juni). Losse nummers: 4 € (nrs 5-15 nog leverbaar).

AMVC-Letterenhuis, Minderbroedersstraat 22, 2000 Antwerpen.

Partager cet article
Repost0
23 juillet 2009 4 23 /07 /juillet /2009 15:11

De onvolprezen connoisseur René Franken (antiquariaat Demian te Antwerpen) herinnert zich nog levendig het eerste bezoek van John Bel, zijn eerste klant:

'Toen ik op een aprilochtend in 1992 Demian opende was John Bel de eerste die binnenstapte. Ik weet nog goed dat ik na het openzetten van de winkeldeur achter mijn bureau ben gaan zitten en er vervolgens het eerste kwartier niets gebeurde. Ik voelde mij als in een vacuüm en bedacht mij dat dit het dan moest zijn, daar zat ik in de waargemaakte droom die, als het beeld uit een stilstaande filmprojector, enkel wachtte door iets of iemand opgang te worden gebracht.

John zette zijn fiets tegen de gevel, liet zijn kennersblik langs de boeken in de etalage gaan en kwam binnen. Vanaf dat moment bestond Demian.

Ik zou niet meer weten welke boeken John bij dat eerste bezoek kocht. Voortaan zag ik hem wekelijks en hield ik verse aanvoer van gesigneerde literatuur voor hem opzij. We hebben altijd maar weer over literatuur gepraat en hij was op zowat alle presentaties en openingen aanwezig.

Bij het vijftienjarig bestaan van de winkel bracht Jan Decleir John als eerste en trouwe klant hulde en overhandigde hem de eerste exemplaren van twee nieuwe boeken van Pjeroo Roobjee. Op de foto’s ziet hij er gelukkig uit, ook al was hij toen al behoorlijk ziek.

Na de voorstelling van Marcel Wauters' Er is geen begin en geen einde, 6 december 2008, zagen we elkaar voor het laatst. Met dit boek bleek onze cirkel rond.

Partager cet article
Repost0
23 juillet 2009 4 23 /07 /juillet /2009 14:58


Veel belangstelling, gisteren, bij de overhandiging van de eerste exemplaren van 20 jaar ExLibris aan de kinderen van John Bel. De bibliofiele editie werd met warme lof ingeleid door Erik Vlaminck, voorzitter van de Vlaamse Auteursvereniging (VAV) Hij was een vriend van John Bel, de bezieler van de Kring ExLibris, waar hij begin dit jaar te gast was met een boeiende lezing over zijn jongste roman, Suikerspin.


Erik Vlaminck, Gert Vingeroets en Joke van den Brandt

Het was de droom van John Bel de twintigste verjaardag van de Kring te vieren met een passende publicatie, aldus Joke van den Brandt:

Henri Floris Jespers en ikzelf beloofden het hem met de hand op het hart. In Gert Vingeroets vonden we een een trouwe medestander. Samen hebben we aan dit boek gewerkt, waarbij het leeuwenaandeel geleverd werd door Henri-Floris Jespers. Hij heeft John geëvoceerd zoals alleen hij dat kan: in een erudiete, vlotte taal en met liefde voor John Bel en zijn ExLibris.”

Het boek bestaat uit een inleiding van Joke van den Brandt waarin ze o.m. de rol van Joanna Bel bij het ontstaan van de Kring in herinnering brengt; hoofdmoot is de tekst van Jespers, “Bibliofiel? Lezer pur sang!”, gevolgd door een volledig overzicht van de lezingen die bij ExLibris gehouden werden en afgesloten met de lijst van de overleden leden.

De bibliotheek van John Bel was een kunstwerk op zich. Het was ook zijn droom dat die liefdevol, deskundig en hardnekkig opgebouwde collectie niet in de vergetelheid zou geraken. De bonte verzameling van John Bel getuigt sprekend van zijn brede belangstelling. Hij was nu eenmaal te gedreven om zich te 'specialiseren'. Erik Vlaminck wist het talrijke publiek te melden dat aan die dwingende wens uiteraard gevolg wordt gegeven.

Margriet & Jan van Oostende, Thierry en Luc Neuhuys


Henri-Floris Jespers, Joke van den Brandt & Paul Verbraeken


20 jaar ExLibris komt niet in de handel. Er zijn nog enkele exemplaren beschikbaar: zie de blog van 20 juli.

Over John Bel als literair criticus: zie de blog van 7 juli.


Partager cet article
Repost0
18 juillet 2009 6 18 /07 /juillet /2009 16:09


Dit voorjaar lanceerde DorpsDichterDoel Frank De Vos de ‘Bedichting van Doel’ campagne. Meer dan 70 dichters stuurden een gedicht in. Deze werden op witte dekzeilen overgeschreven en aan leegstaande huizen in de Pastorijstraat en aan het parochiehuis bevestigd.

24 van deze gedichten werden nu gebundeld, samen met een aantal sprekende foto’s van fotograaf Richard De Nul.

Dit artivistisch pleidooi voor een warme en menselijke samenleving die niet alles opoffert aan economische belangen is verschenen op een beperkte oplage.

Bestellen kan door overschrijving van 8 € op rekeningnummer 220-050839-89 van Frank De Vos (buitenlandse overschrijvingen: IBAN BE 45220050813989 - BIC GEBABEBB).

*

Al jarenlang strijden voorvechters op velerlei terreinen voor het behoud van Doel, het dorp dat dreigt te moeten verdwijnen voor een dok dat er wellicht nooit komt, met juridische procedures, met heldhaftig posteren voor kranen en sloopmachines, maar ook met kunstzinnige acties. Het begrip ‘artivisme’ werd in 2008 gelanceerd door de Italiaanse topkunstenaar Michelangelo Pistoletto. Kunst als maatschappelijk engagement over de ravijnen van ideologie, levensbeschouwing en religie heen. Artivisme is de missie van KunstDoel vzw, opgericht en bezield door Eva Van
Tulden.
Een van de initiatieven van Kunstdoel was de verkiezing van een DorpsDichterDoel. De eerste, Mark Meekers, één van de meest gelauwerde dichters van het Nederlandse taalgebied, publiceerde als afsluiting van zijn dorpsdichterschap de bundel Doelgericht. In maart 2009 volgde ik hem op. Mijn eerste grote actie was
‘De bedichting van Doel’. Na mijn oproep ontving ik meer dan 70 Doelgedichten. Die werden op grote, witte dekzeilen geschreven en op de muren van leegstaande huizen bevestigd om een symbolische buffer te vormen tegen de afbraak. Mijn dank aan allen die hun medewerking en logistieke steun verleenden en in het zweet huns aanschijns vele uren spendeerden aan het (over)schrijven en ophangen van de gedichten.
Ondertussen liep het Doel-Inside-project waarbij gerenommeerde kunstenaars als Fred Bervoets, Jan Decleir en Guillaume Bijl hun werken aanbrachten op de muren van bewoonde, maar bedreigde huizen. Ook het Outside-project werd een succes. Vele bekende en onbekende kunstenaars plaatsten hun werken in de ramen van leegstaande huizen om bewoning te suggereren en de beleidsmensen alsnog aan het denken te zetten.

Slechts één politieke stem klonk voorzichtig positief en week af van het staalkoude, besliste beleid dat tot hiertoe halsstarrig werd gehandhaafd: op 2 mei 2009 kwam Bert Anciaux, minister van cultuur in de Vlaamse regering, naar Doel om de kunstprojecten zijn steun te betuigen. Er was vast moed voor nodig om in z’n eentje naar het dorp te komen waarvan hij het doodvonnis in het verleden mee had goedgekeurd. Maar Bert Anciaux kwam, zag en glimlachte. Ook hij ziet in dat in de ‘tussentijd’, zolang het Saeftinghedok er niet komt, Doel een tijdelijke bestemming kan hebben als kunstenaarsdorp, tussen economie en natuur.

Frank DE VOS
DorpsDichterDoel 2009-2010

Partager cet article
Repost0
3 juillet 2009 5 03 /07 /juillet /2009 05:50


In Schakel, het jaarboek van het Sint-Michielscollege te Brasschaat (jg. 60, 2008, pp. 192-197) bracht Luc Pay een postume hulde aan Jozef Cauberghe (1894-1977) die in het geheugen van de lexicografische en linguïstische wereld ongetwijfeld een plaats verdient. Met dank aan de auteur wordt dit artikel gepubliceerd in een volgende aflevering van de Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie. Ondertussen is het artikel uitzonderlijk op het Net te lezen.

Info over abonnementen op de Mededelingen: hfj@skynet.be

 

Een vergeten bladzijde uit de vlaamse lexicografie en taalkunde:

Jozef Cauberghe

Vrij lang geleden reeds maakte een collega mij attent op het feit dat één van onze alleroudste leken-leraars (in die tijd was een ‘leek’ op het college inderdaad nog een merkwaardige verschijning), een zekere Jozef Cauberghe, een woordenboek ‘bewerkt’ of ‘geschreven’ zou hebben, meer bepaald het Brepols Engelsch Woordenboek – misschien het eerste Engels-Nederlands vertaalwoordenboek in Vlaanderen (wat nagegaan zou moeten worden).

Ik noteerde deze uiterst interessante informatie onmiddellijk in mijn Onder Gulden Vleugels [ed. 1] naast de foto van de leraar-lexicograaf in kwestie, waar ze echter bleef sluimeren... tot zowat een tweetal jaren geleden Dirk Nagels mij opnieuw op deze naam attent maakte, dit keer met een fotokopie van de titelpagina van Fransch Woordenboek, een titel gevolgd door de vermelding: door J. Cauberghe, Oud-Leeraar aan het St. Michielscollege te Brasschaat (Turnhout, Brepols, 1942). Gezien de zeer expliciete ondertitel van dit werk besloot ik nu definitief de zaak na te pluizen en erover te berichten in Schakel.

Lexicografie, de praktijk van het schrijven van woordenboeken (in de ruimste zin van dat woord), is een gruwelijk interessant maar tegelijk erg ondankbaar vak (Johan Hendrik van Dale noemde het zelfs “een verdrietig werk”). Zowat iedereen bezit thuis wel een of ander woordenboek, een lexicon of zelfs een encyclopedie, maar niemand die zich ooit de moeite getroost om iets te vernemen over de interne systematiek van zo’n werk (daar dienen de inleidingen in dat soort boeken voor, maar wie leest die?), laat staan over de auteur(s) ervan.

Slechts enkele vakcollega’s (germanisten, neerlandici) beseffen zelfs dat er zoiets bestaat als het Woordenboek der Nederlandsche Taal (kortweg ‘WNT’; deel 1 werd gepubliceerd in 1864, het laatste in 1995; het geheel telt ruim 40 kloeke boekdelen) dat in zijn omvang en grondigheid/uitvoerigheid zelfs de Franse, Duitse en Engelse equivalenten overtrof (en misschien nog steeds overtreft). Nog vreemder is het geval-Van Dale, want hier gaat het om een tamelijk populair en bekend verklarend woordenboek dat heel wat Nederlandstaligen geregeld raadplegen. Maar wie kent de historische afbakening (‘selectie’) van het trefwoordenmateriaal in ‘de’ Van Dale ­– om maar iets te noemen? En dan te bedenken dat deze mijnheer Van Dale net zoals Vondel of Stevin eigenlijk een Vlaming was - of toch had moeten zijn, en dat zijn naam voortleeft als titel van het woordenboek zélf en als naam van de uitgever en van het redactieteam (‘Van Dale Lexicografie’).

Wie op het net gaat zoeken naar Jozef (Josephus Rumoldus Sebastianus) Cauberghe vindt wel een aantal van zijn publicaties terug, in bibliotheken of antiquariaten (b.v. in de Albertina te Brussel, bij de Nederlandse Taalunie en ook in buitenlandse universiteitscatalogi) maar komt verder nagenoeg niets te weten over de man zelf, die zowat drie jaar les heeft gegeven aan onze school. Enig licht op de zaak kwam, zij het beknopt, uit het college-archief. Ook oud-rector pater Herman De Clerck, wiens fenomenale geheugen al meer dan eens een rijke informatiebron bleek te vormen i.v.m. de collegegeschiedenis, kon enkele persoonlijke herinneringen aan Cauberghe ophalen - daarover straks meer.

Ontgoochelend was het contact met uitgeverij Brepols, destijds uitgever van veel van Cauberghes werk. Uit een telefonisch gesprek bleek dat daar geen archieven bewaard bleven – als ze al bewaard wérden. Uiteindelijk plaatste ik een ‘zoekertje’ in De Standaard. Daarop reageerden drie correspondenten met biografische en vooral bibliografische info via mail of per brief. Maar het mooiste resultaat van mijn oproep waren de twee uitvoerige brieven van mevrouw Andrea Joosten-Cauberghe, niemand minder dan de dochter van onze oud-collega zélf. Een tiental pagina’s in een sierlijk en helder handschrift, bovendien aangevuld met een uitvoerige, uitgetikte bibliografie, leverden een mooi en interessant portret op van haar vader.

Jozef Cauberghe werd geboren op 20 januari 1894 te Zoutleeuw en volgde lager onderwijs te Sint-Gillis-Waas. Secundair onderwijs (uiteraard oude humaniora) volgde hij aan het Klein Seminarie te Hoogstraten, waar hij intern was. Er werd les gegeven in het Frans maar op de speelplaats was men verplicht de ene dag Frans, de andere Nederlands te spreken. Als oudste zoon was hij min of meer voorbestemd om priester te worden, vandaar het seminarie. Seculier priester wou hij echter niet worden; wel heeft hij lang nagedacht over intrede in een kloosterorde, maar uiteindelijk bleef hij ‘in de wereld’.

Vermits hij de oudste zoon van een groot gezin was, werd hij vrijgesteld van dienstplicht (althans zolang de oorlogsdreiging niet heel dwingend werd) zodat hij probleemloos verder kon studeren en wel – merkwaardigerwijze – in Nederland. Mevrouw Cauberghe merkt in haar eerste brief hierbij op: “misschien vanwege de Groot-Nederlandse gedachte?” In een tweede brief stelt ze echter het volgende (als gevolg van mijn verbazing hierover): “Naar Nederland gaan was echt niet zò ongewoon. Hoogstraten ligt vlak tegen de Nederlandse grens. Er gingen echt wel meer studenten naar Nederland. Vooral met de oorlog die dreigde gingen sommigen naar Nederland om geen soldaat te moeten zijn. [...] Mijn vader was zo iemand die geen vlieg kwaad zou doen en hij kon absoluut geen bloed zien, dus ik kan me voorstellen dat hij geen soldaat wou zijn.” En verder: “Mijn vader was ook voorstander van de vernederlandsing van het onderwijs, dit vanuit een sociaal voelende bekommernis. Dat kon heel goed samen gaan met een liefde voor de Franse taal en letterkunde. Maar mijn vader is nooit lid geweest van enige vereniging of partij. Daar was hij te individualistisch voor – en hij vond dat er in verenigingen te veel gepraat en gekibbeld werd. Wel volgde hij de politieke en culturele ontwikkelingen van België, Nederland en Frankrijk met veel interesse via dagbladen en radio.” Een man naar mijn hart...

Cauberghe was achttien jaar oud in 1912 maar zijn vertrek naar Nederland kan ook in 1913 gesitueerd worden. Hoe ook, aan de universiteit van Utrecht werd hij romanist maar hij volgde er tevens, wellicht als vrije student, de cursussen geschiedenis. Een specifieke Franstalige achtergrond had hij niet, wél een talenknobbel; hij kende even grondig Engels en Duits en had zelfs een beetje Russisch geleerd.

Na de studies vestigde hij zich in Den Haag, waar hij huwde met Johanna Cornelia Van Vlijmen (°09/08/1901) en zowat tien jaar verbleef i. Hij gaf er les aan aspirant-leraars Frans. In Nederland bestond destijds immers geen onderwijs van het niveau ‘regentaat’ zoals bij ons; wie leraar wilde worden, moest zich bekwamen via privé leraars. Ook verscheidene diplomaten volgden privé les bij Cauberghe; de Japanse gezant echter, een zekere heer Minegawa, wenste door zijn tutor in het Romeinse recht ingewijd te worden... via de originele Latijnse teksten.

Op een bepaald moment werd in Nederland het examenstelsel volledig hervormd, en toen besloot Jozef Cauberghe terug te keren naar België – waarschijnlijk in 1935 of begin 1936. Hij werd leraar aan ons college met ingang van 21 september 1936 en gaf bij ons les tot 1 juli 1939.

Tijdens de oorlog werd dochter Andrea geboren (1942) en werkte vader Cauberghe aan de woordenboeken, maar de papierschaarste maakte publicatie van langsom problematischer. Uitgeverij Brepols stelde hem dan voor – ook om een behoorlijk pensioen te kunnen opbouwen – te verhuizen naar Turnhout en op de uitgeverij zelf te komen werken, wat hij tot aan zijn pensionering heeft gedaan. Dochter Andrea getuigt: “Hij was daar zeer tegen zijn zin. De sfeer was daar niet aangenaam.”

Jozef Cauberghe bleef heel lang veel plannen voor boeken koesteren maar werd reeds enkele maanden na zijn pensionering getroffen door een hersenbloeding, in 1958 of 1959. Zijn fysieke toestand maakte verder taalkundig werk onmogelijk. Hij overleed op 1 december 1977.

Reeds als kind bleek hij erg ondernemend en reislustig. Tijdens de schoolvakanties trok hij het hele land (en wijde omgeving) door en overnachtte in kloosters, waar hij vele vrienden telde. Zijn lievelingssteden waren Antwerpen, Den Haag en Luzern. Hij reisde meermaals per jaar naar Den Haag om er een dag in de bibliotheek opzoekingen te doen. Van een studax gesproken!

Andrea Cauberghe schreef dat haar vader “graag les gaf en altijd heel bekommerd was dat iedereen goed studeerde en ijverig was.” In haar tweede brief voegde ze daaraan toe: “Ijverig zijn stond bij mijn vader wel op de eerste plaats. Hij beoordeelde mensen nooit naar hun beroep of inkomen, maar alleen of ze hun werk goed deden, of ze ijverig waren. Van luie mensen moest hij niet veel weten, ongeacht wie het was.”

En ook dit: “Zakelijk talent had mijn vader niet in het minst. Alleen het schrijven van het boek interesseerde hem, niet het verkopen.”

De bibliografie van Cauberghe is ronduit indrukwekkend. Hij verzorgde didactische schooluitgaven van (nu totaal onbekende) Franse auteurs; maakte handleidingen voor leerlingen en studenten ter voorbereiding van hun examens Frans (rond idiomatische uitdrukkingen of handelsjargon) of een apart boekje over de vervoeging van Franse werkwoorden (waarvan de 17de druk verscheen in 1981!); een boek over Franse fonetiek (onder pseudoniem Delacre) en één over Franse grammatica; bloemlezingen van (vooral katholieke) literatuur, zowel van proza als poëzie; en zelfs een ‘repetitieboek’ voor aardrijkskunde met het oog op het ‘kweekschool- en onderwijzersexamen’.

Verder nog enkele zeer merkwaardige publicaties: een Nederlands spreekwoordenboek (meer dan één trouwens); een Muzikaal woordenboek (ook in het Frans vertaald) onder pseudoniem C. Werda ii; en een ‘folkloristisch calendarium’ onder de titel Vroomheid en volksgeloof in Vlaanderen (Hasselt Heideland, 1967).

De magna opera blijven, wat mij betreft: Groot Engels Woordenboek en Groot Frans Woordenboek (herdrukt als Brepols Frans Woordenboek), twee vertaalwoordenboeken die wellicht nog in vele Vlaamse gezinnen gebruikt worden; en daarnaast een werk getiteld Nederlandse Taalschat bestaande uit vier delen: ‘Spreekwoorden’, ‘Spreekwijzen’, ‘Synoniemen’, ‘Citaten’ – aanvankelijk als vier afzonderlijke delen verschenen, later als één lijvig boekwerk.

Ik prijs mij gelukkig ondertussen Cauberghes Muzikaal woordenboek antiquarisch te hebben kunnen kopen via het internet. Maar ik blijf danig jaloers op al diegenen die nog een Nederlandse Taalschat op zolder hebben liggen (à bon entendeur!)...


Hoger werd reeds even vermeld dat een aantal werken verscheen onder pseudoniem, schuilnamen die als volgt door dochter Andrea opgelost werden: “ ‘Delacre’ was om zijn toen juist overleden moeder te eren. Ze heette Van Acker. ‘Froimomt’ (en ‘Dumont’) is de vertaling van ‘Cauberghe’. De oorsprong van ‘Werda’ weet ik niet meer.”

Ik durf aan mevr. Cauberghe volgende suggestie doen: ‘Werda’ lijkt mij gewoon de contractie van het Duitse ‘Wer da?’ te zijn – ‘Wie is daar?’ Ik meen niet zo ver naast de waarheid te zitten ten eerste omdat Jozef Cauberghe blijkbaar ook het Duits behoorlijk machtig was; en ten tweede gezien die andere mededeling van mevr. Cauberghe in haar brief: “Het Muzikaal woordenboek werd op verzoek van de uitgever onder pseudoniem uitgegeven, omdat men niet zou geloven dat een taalkundige ook verstand had van muziek.” Dat die uitgever zo redeneerde, daar kan ik enigszins inkomen; maar ik kan mij ook goed voorstellen dat de auteur op deze manier, ironisch maar misschien ook ietwat verbitterd, de uitgever een verdekte loer heeft willen draaien met als pseudoniem de vraag ‘Wie zit hier achter? Wie is daar?’ – misschien zelfs in navolging van het typische gebrul van de Duitse politie-agenten (Feldwebels en anderen van dat kaliber) tijdens WO2 – zo van “Wer da?” als ze in de verte voetstappen hoorden aankomen of een verdacht geritsel meenden waar te nemen.

Maar waar past het college nu eigenlijk in dit globale portretplaatje?

In de door rector Taeymans (met de hand) geschreven Kroniek van ’t Sint-Michielscollege Brasschaat lees ik op datum van ‘21 Sept ‘36’: “Hr. Cauberge [sic] werd prof. voor Fransch in Lat. kl (6de 5de en 4de)”. En op datum van ‘1 Juli ‘39’: “Ontslag v. Hr Cauberghe”.

Twee vragen duiken hierbij onmiddellijk op: hoe belandde Cauberghe op het college; en waarom nam hij na zo’n korte ambtsperiode reeds ontslag? Maar die twee vragen zijn m.i. direct gekoppeld aan een andere die in deze context relevant is maar die ik moeilijk definitief kan oplossen: waarom ging Cauberghe na zijn secundaire studies te Hoogstraten überhaupt in Nederland studeren? Andrea Cauberghe suggereerde als antwoord op die laatste vraag twee mogelijkheden, zij het heel tentatief: ten eerste, gezien zijn Vlaamse overtuiging (de Groot-Nederlandse gedachte); of, ten tweede, om op die manier zijn dienstplicht te ontwijken.

Dat Cauberghe een overtuigd, diep-gelovig katholiek was, staat m.i. buiten kijf; daarvan getuigen zijn leerjaren aan het Klein Seminarie van Hoogstraten, zijn vakantie-stops in abdijen en tevens het voorwoord van Remi Ghesquiere, katholiek én flamingant, in zijn Muzikaal woordenboek (zie voetnoot 2). Ook het getuigenis van een van mijn correspondenten over zijn echtgenote wijst in dezelfde richting (zie voetnoot 1). En ten slotte vermelden we in deze context ook dat Cauberghe als getuige is opgeroepen tijdens het voorbereidende onderzoek voor de zaligverklaring van Broeder Isidoor, die zijn klasgenoot was geweest in de lagere school van Sint-Gillis-Waas iii.

Wat zijn ‘flamingantisme’ (misschien een té sterk begrip in zijn geval?) betreft, daarover getuigde zijn dochter ook vrij ondubbelzinnig, in die zin dat vader Cauberghe voorstander was van de vernederlandsing van het onderwijs (zie hoger). In ieder geval was het Klein Seminarie, ondanks de heel strenge en repressieve regels voor het taalgebruik (regels die zelfs voor de dagelijkse en informele omgang van leraars en internen golden) een broeihaard van ‘vlaamslievendheid’: er was een ‘Vlaamsgezinde Kring’ en er verscheen een flamingantisch tijdschrift, De Student. Enkele leraars zetten zich vanaf 1906 in voor het ‘Nederlands taaleigen’ en ‘Algemeen Beschaafd Nederlands’. Bovendien was er een clandestiene Vlaamse Beweging actief onder leiding van Emiel Diels en Remi Bosselaers, precies in de periode dat Cauberghe er zijn humaniora voltooide (nl. de periode 1911-1914 – voor verdere informatie zie Encyclopedie van de Vlaamse Beweging). Dat Cauberghe in dat klimaat het flamingantisme of althans de ‘vlaamslievendheid’ vlotjes ingelepeld kreeg, en wel gedurende zijn meest ontvankelijke adolescentenjaren, lijkt me logisch. En dan wordt ook zijn stap naar hogere studies ‘over de schreve’ – maar dan wel in noordelijke richting – wellicht iets begrijpelijker.

Blijft nog steeds de vraag: wat met het college? Oud-collega dr. historicus Herman De Kuyffer schreef in zijn historische schets in Onder Gulden Vleugels [ed. 1] het volgende over de beginjaren van het college en meer bepaald over de “principiële vraag naar voertaal, structuur en programma van de nieuwe onderwijsinstelling”:

De vernederlandsing van het lager en middelbaar onderwijs was dan wel een druk besproken politiek probleem in deze jaren, maar ze werd pas wettelijk geregeld in 1932. Het nieuwe college zou echter reeds in 1931 zijn eerste schooljaar beginnen en dus rees het probleem van de onderwijstaal. [...] De keuze ging tussen volledig Vlaams onderwijs, zoals in het nieuwe Sint-Lievenscollege, of een college met twee afdelingen, een Vlaamse en een Franse, zoals in het Sint-Jan Berchmanskollege te Antwerpen. Eisende partijen waren vlaamsgezinde burgers, verenigd in de ‘Katolieke Vlaamse Schoolbond’ te Kapellen, en de Franssprekende bourgeoisie, adel en militairen, vooral uit Brasschaat. [...] Uiteindelijk moest rector Taeymans de knoop doorhakken: de nieuwe inrichting zou een volledig Vlaams college zijn. Wel werden enige toegevingen gedaan aan de Franssprekenden: in het lager onderwijs zou het Frans onderwezen worden in ‘verplichte bijklassen’ en in de humaniora zou ‘een Waals regent die vijf jaar te Parijs verbleef’ instaan voor de taal van Molière. Dit laatste bleef wel een belofte, maar men wilde toch de rekruteringsbasis van het nieuwe college niet verzwakken; zo zou er ook in de Franstalige pers worden geadverteerd. Toch was de beslissing voor rector Taeymans zeer belangrijk. In het Sint-Michielscollege te Brasschaat zal altijd een geest van strijdend flamingantisme levendig blijven.” iv

Het lijkt me dus al bij al niet zo vreemd dat het college destijds Cauberghe rekruteerde: zijn geloofsovertuiging was voldoende geattesteerd; zijn gevoeligheid voor het Nederlands en inzonderheid zijn vlaamslievendheid zullen ook wel overduidelijk gebleken zijn uit zijn curriculum (Hoogstraten én Nederland); en ten slotte bezat hij een universitair diploma romanistiek, wat in die tijd veeleer een uitzondering genoemd mag worden en wat, gezien in het licht van de ‘inspanningen’ van het college ten aanzien van Franstaligen, niets anders dan een pluspunt betekend kan hebben.

Rest de vraag: waarom zo snel reeds het ontslag?

Uit de bewaarde correspondentie van en met een bepaalde ouder (daterend van het voorjaar 1938) blijkt dat leraar Cauberghe ernstig in conflict kwam met een (Franstalige!) leerling en diens ouders, en wel om ‘disciplinaire redenen’ – of om wat wij nu zouden noemen ‘tuchtredenen’ – gekoppeld aan slechte examencijfers. De uitermate ernstige en degelijke leraar-studax die Cauberghe was, nam blijkbaar in de klas een nogal stroeve en principiële houding aan die zelfs reeds in die dagen scherpe reacties bij de ouders opriep.

Cauberghes brief aan rector Taeymans dd. “30 mai 1938” was een antwoord op de klacht van die Franstalige ouder. Uit Cauberghes antwoord het volgende:

Quant à l’égalité des élèves, on doit être bien borné pour ne pas comprendre que la conduite des élèves en classe doit nécessairement influencer les concours: je pose les questions de manière que ceux-là seuls qui ont bien fait attention en classe, puissent y répondre [...] pour pouvoir réussir, on doit toujours faire attention – donc: bien se conduire en classe.”

Hij wijst de rector overigens – boudweg en in extenso – op enkele taalfouten tegen het Frans die de boze vader in zijn klachtenbrief had gemaakt. En iets verder, nog steeds in hetzelfde antwoord:

Une autre raison pour laquelle on doit bien faire attention en classe, c’est que je suis bien souvent obligé de signaler les fautes qui se trouvent – très nombreuses – dans tous les livres classiques publiés en Belgique”. Cauberghe voegt overigens aan zijn brief een bijlage toe waarin hij een overzicht geeft van flagrante fouten tegen het Frans in veel gebruikte schooluitgaven.

Uiteindelijk kreeg het conflict regelrechte ‘communautaire’ allures en werden de (Franstalige) kinderen van het gezin in kwestie resoluut van het college weggehaald. Men bedenke daarbij wel dat het epitheton ‘communautair’ in de jaren dertig wel net iets andere of iets meer implicaties of connotaties had dan vandaag het geval is.

Conclusie? L’histoire se répète. Of: nil novi sub sole. Maar ik betwijfel of dit conflict de rechtstreekse oorzaak is geweest van het vertrek van onze collega; hij begon immers in september 1938 nog aan een nieuw schooljaar. Waarschijnlijk moeten we hier denken aan een combinatie van factoren.

Dochter Andrea schrijft hierover: “Waarom hij daar [= het college] weggegaan is weet ik niet” maar ze vermeldt als mogelijke verklaring ernstige medische problemen bij zijn echtgenote – inderdaad in 1939 – die hem misschien hebben doen besluiten om voortaan thuis te blijven om in haar nabijheid te kunnen werken.

Anderzijds is er het getuigenis van pater Herman De Clerck, die als kind op het college kwam in 1938. Al had pater Herman nooit zelf les van Cauberghe, toch herinnert hij zich nog goed dat deze leraar niet altijd even ernstig genomen werd door de leerlingen, o.m. gezien zijn opvallend korte en gezette lichaamsbouw (die typische Zeitgeist: fysieke kenmerken van leraars betekenden inderdaad voor leerlingen vaak een bron van soms bijtende spot en leverden niet zelden erg expressieve en zelfs pijnlijke bijnamen op).

Het belangrijkste aspect lijkt mij echter de houding, de didactische filosofie, de klassikale aanpak van Cauberghe zoals die blijken uit de getuigenissen van zijn dochter en uit het ‘conflictdossiertje’ in het college-archief. Ik vermeldde hoger reeds het feit dat Cauberghe altijd zo sterk het aspect ‘ijver’ beklemtoonde, zowel binnen als buiten de klas. Hij lijkt mij inderdaad een over-ijverige en hyper-correcte man te zijn geweest die niet aarzelde overal op fouten of onvolkomenheden te wijzen – zelfs fouten in een boze brief van een ouder, of, in de klas, in de door de leerlingen gebruikte leerboeken. Andrea Cauberghe schreef b.v. ook: “Werklustig als hij was” – of: “Hij zat altijd aan zijn bureau te werken. ‘Mijn werk is mijn hobby’, zei hij altijd. De enige andere hobby die hij had was postzegels verzamelen.”

En uit haar tweede brief: “Mijn vader was wel te vergelijken met een middeleeuwse monnik: altijd ijverig aan het schrijven en opzoeken. Hij heeft alles met pen en inkt geschreven zoals dat toen gebruikelijk was, maar dat is niet meer voor te stellen in deze tijd.” En tot slot: “Mijn vader heeft nooit in de belangstelling willen staan.”

Ik stel hem mij dus voor als een erg degelijke, correcte, nauwgezette, introverte en streng-ernstige man, die heel sterk begaan was met zijn vak, zijn kennis en kunde op linguïstisch gebied. Als ietwat wereldvreemd kluizenaar-taalkundige miste hij wellicht gewoon de souplesse en het relativeringsvermogen om het jonge geweld, het kinderlijke onbegrip en onwetendheid, de speelsheid en het gejoel op gepaste wijze te counteren. Laten we ook niet vergeten dat deze collega in Nederland privé-onderwijs had gegeven aan erg gemotiveerde leerlingen, onder wie eerbiedwaardige diplomaten; bovendien was hij reeds 42 jaar toen hij zijn intrede deed in het college – en nog wel bij ‘de klein mannen’ van de ‘lagere cyclus’, niet bij de oudsten die tegenwoordig de derde graad bevolken; in dat laatste geval zou zijn schoolcarrière, denk ik, er ietwat anders hebben kunnen uitzien.

Wat er ook van zij: gedurende drie jaar heeft het levenspad van deze knappe en productieve lexicograaf en taalkundige de geschiedenis van het college gekruist. Voldoende, dacht ik, voor een oprechte zij het postume hommage – een hommage die, wat mij betreft, ook in het geheugen van de lexicografische en linguïstische wereld een plaats verdient.

Luc PAY


I Over de echtgenote van Jozef Cauberghe schrijft één van mijn informanten: “Ik herinner mij (ik was toen hoogstens 10 jaar) mevrouw Cauberghe als een typische Hollandse dame, die beduidend groter was dan haar echtgenoot (zelfs met zijn bruine, vilten hoed). Mevr. Cauberghe kwam meermaals bij ons aan huis en meer bepaald op bezoek bij mijn moeder. Om welke reden weet ik niet, maar ik vermoed dat zulks verband hield met de parochie.”

II Dit muzikaal woordenboek biedt opheldering van muzikale terminologie en de namen van componisten. Het bevat een ‘inleidend woord’ van een zekere “R. Ghesquiere”; ik heb een aan zekerheid grenzend vermoeden dat het hier gaat om Remi Ghesquiere, Vlaams organist, toondichter én flamingant (1866-1964). Zijn meest populaire compositie is De trommel slaat, en we kennen van hem ook nog O Maria die daar staat. Hij werd in 2002 gehuldigd in Geluwe met o.m. de onthulling van een gedenkplaat.

III De twee onderzoekingen voorafgaande aan de zaligverklaring vonden plaats in Vlaanderen in respectievelijk 1950-1951 en 1961-1963. De eigenlijke zaligverklaring gebeurde te Rome op 30-09-1984, zodat Cauberghe die niet meer heeft mogen beleven.

IV In: Onder gulden vleugels. Sint-Michielskollege Brasschaat 1931-1981, blz. 25-26.


Partager cet article
Repost0
13 juin 2009 6 13 /06 /juin /2009 00:45

Annmarie Sauer recenseerde de bundel 57 van François Vermeulen voor Schoon Schip:

http://users.telenet.be/francois.vermeulen1/%2757%27.htm

Roger Nupie schreef voor De Auteur een bijdrage over het tijdschrift Stroom:

http://users.telenet.be/francois.vermeulen1/Stroom.htm

 

François Vermeulen recenseerde de bundel De smaak van wol van Xtine Mässer:

 

http://geletterdemens.blogspot.com/

Partager cet article
Repost0
9 juin 2009 2 09 /06 /juin /2009 05:28



De Detective en Thrillergids van Vrij Nederland is in eerste instantie gaandeweg een toonaangevende gids voor lezers geworden. In de jongste aflevering worden de spelregels duidelijk geformuleerd:

'Wij bespreken alle nieuwe detectives en thrillers die het afgelopen jaar in Nederland verschenen. Van oudere boeken die nog leverbaar zijn, vermelden wij alleen de betere: die met vier of vijf sterren, en van de Nederlandstalige auteurs ook de driesterrentitels. Auteurs met een groot oeuvre en veel trouwe lezers zijn al vanouds opgenomen, ook al brachten zij geen nieuw boek uit of viel de waardering tegen.'

De sterren geven een indicatie van hoe spannend een boek is.

*

Zijn Nederland en Vlaanderen twee culturen gescheiden door één taal? Ik kan mij vergissen, maar ik meen dat ook de meest gewaardeerde Nederlandse misdaadauteurs nauwelijks in Vlaanderen gelezen worden, zeer ten onrechte, maar dat is een andere vraag die trouwens onderzoek verdient. Dat zij slechts in geringe mate aandacht krijgen in de Vlaamse media is echter niet te loochenen.

De verkoop van Vlaamse thrillerschrijvers in Nederland zal ook wel niet denderend zijn. Ze krijgen echter wel aandacht van de medewerkers van Vrij Nederland.

Ziehier een overzicht van de score van Vlaamse misdaadauteurs in Vrij Nederland.

 

***** zeer zeer goed

 

Bavo Dhooge, Stiletto Libretto, Manteau, 2009.

Bavo Dhooge, Stand-In, Kramat, 2008.

Bob Mendes, Vergelding, Manteau, 1992.

 

**** zeer goed

 

Patrick Bernauw, Nostradamus in Orval, Manteau, 2007.

Patrick De Bruyn, Verdoemd, Manteau, 2006.

Luc Deflo, Weerloos, Manteau, 2005.

Luc Deflo, Copycat, Manteau, 2005.

Bob Mendes, De kracht van het vuur, Manteau, 1990.

Bob Mendes, De smaak van vrijheid, Manteau, 1995.

 

*** goed (dat is dus al heel wat)

 

Aspe, Misleid, Manteau, 2009.

Aspe, Rebus, Manteau, 2007.

Aspe, Op drift, Manteau, 2007.

Aspe, Zonder spijt, Manteau, 2007.

Aspe, Onvoltooid verleden, Manteau, 2004.

Aspe, Onder valse vlag, Manteau, 2003.

Aspe, De vijfde macht, Manteau, 2002.

Aspe, Het Dreyse-incident, Manteau, 1999.

Aspe, De kinderen van Chronos, Manteau, 1997.

Aspe, Het vierkant van de wraak, Manteau, 1995.

Patrick Bernauw, Bloed van het lam, Manteau, 2006.

Patrick De Bruyn, Verliefd, Manteau, 2006 ('als altijd betoont De Bruyn zich een inventieve plotter')

Jo Claes,De zaak Torfs, Houtekiet, 2008.

Luc Deflo, Angst, Manteau, 2007.

Luc Deflo, Spoorloos, Manteau, 2007.

Luc Deflo, Hoeren, Manteau, 2005.

Luc Deflo, Lokaas, Manteau, 2001.

Luc Deflo, Naakte zielen, Manteau, 1999.

Guido Eekhaut, Absint, Mynx, 2009.

Jef Geeraerts, Cro-Magnon, Prometheus, 2006.

Jef Geeraerts, Dossier K, Prometheus, 2002.

Paul Jacobs, De rode badkuip, Houtekiet, 2008.

Bob Mendes, Overspel, Manteau, 2007.

Bob Mendes, Medeschuldig, Manteau, 2003.

Bob Mendes, Bloedrecht, Manteau, 2001.

Jos Pierreux, De overvallers die met z'n drieën waren, Houtekiet, 2005.

Ludo Schildermans, Het pigment, Querido, 2009

 

** aardig

 

Pieter Aspe, Bankroet, Manteau, 2008, ('Zelfs in het voorspelbare universum van Aspe is Bankroet een braaf breiwerkje').

Pieter Baete, Poker, Manteau, 2009, ('graag wat minder scenario en wat meer boek'.)

Benny Baudewyns, De Walpurgis nachtmerrie, The House of Books, 2009 ( BB is 'een buitenbeentje van het betere soort'; 'fantasierijke en lustig vertelde boek')

Patrick Bernauw, Het Illuminati complot, Manteau, 2009, ('ambitieus project als thriller niet geslaagd te noemen'.)

Jo Claes, De blinde vlek, Houtekiet, 2009.

Toni Coppers, Engel, Manteau, 2009.

Luc Deflo, Lust, Manteau, 2009.

Lydia Verbeeck, Spreeuwenjong, Manteau, 2008.

Lydia Verbeeck, Verzegeld, Manteau, 2008.

 

* kan er best mee door

 

Patrick Bernauw, Het Illuminati complot, Manteau, 2009.

Benny Beyens, Date met de dood, Kramat, 2008 ('de tweede thriller van Danny Beyens rammelt helaas aan alle kanten').

Bart Debbaut, Scherven, Kramat, 2008 ('Bankier Bart Debbaut wilde met dit debuut veel. Te veel.')

Stan Lauryssens, Bloedrozen (The Dali Killings), 2009. 'Eerst het goed nieuws: er zit warempel een soort van plot in de nieuwe Lauryssens' maar 'zinloos extreem geweld, eindeloos geouwehoer, foute en flauwe moppen en gebrek aan spanning'.

Bart van Lierde, 0110, Houtekiet, 2008 ('een Vlaamse thriller als statement tegen het Vlaams Belang'; 'erg overtuigend komt het allemaal niet over')

Jos Pierreux, Ondertussen in Lippensville, Houtekiet, 2009.

Jan Shakespear, De Rasta Revelatie, Houtekiet, 2008 ('Het flinterdunne en onwaarschijnlijke verhaaltje vormt slechts een vehikel voor een leerboek waarin de argeloze lezer veel, heel veel, te weten kan komen over rastafari, Jamaica, Ethiopië en niet te vergeten reggae.')

Dirk van de Walle, Fantoomoog, Houtekiet, 2008. ('Een beetje meer aandacht voor de verhaalijn en een extra sterretje is zo verdiend.')

 

Volgende auteurs halen niet eens één ster

 

Bogaerts, Het escortmeisje, House of Books, 2009

Bogaerts, Amnesia, House of Books, 2008

Christian de Coninck, Het boemerangprincipe, Houtekiet, 2009.

Rudy Soetewey, Vrienden, Kramat, 2009.('schematische opzet bijzonder schematisch uitgewerkt. Hulde! Werkelijk oersaai. Wie aan het einde verrast wordt, heeft heel wat aanwijzingen gemist.')

 

Partager cet article
Repost0
6 juin 2009 6 06 /06 /juin /2009 21:12

In De Groene Amsterdammer publiceert Jan Haerynck een interview met Wim Delvoye (°1965), die met nadruk stelt dat een kunstenaar een ondernemer móet zijn.

Hoe meer ondernemer je bent, hoe zelfstandiger en hoe vrijer je over je werk kunt beschikken. Een kunstenaar die geen ondernemer is, is meer afhankelijk van de markt. Iemand die op een zolderkamertje honger lijdt, omringd door zijn schilderijtjes, zal makkelijker te beïnvloeden zijn door de eerste de beste handelaar die vraagt: “Zet die bomen eens in het blauw.”’

Wim Delvoye heeft een groots project in de rand van de Biënnale van Venetië komende zomer.

Bij de Peggy Guggenheim Collectie hebben we een schitterende opdracht in de wacht gesleept. Een heel prestigieuze plek. Het is de algemene teneur dat de bezoekers meestal zuchtend de Biënnale verlaten, maar je hoort ze wel zeggen: “Bij Peggy Guggenheim was het verbluffend.” We krijgen veel krediet voor ons nieuwe project. Maar tegen de zomer, vermoed ik, is de crisis enorm. Kunstenaars zullen op de drempel van hun paviljoen zitten huilen. Er zullen minder tentoonstellingen zijn, kleinere catalogi. Het is nu geen moment om grootschalige dingen te doen. Dús gaan wij heel grootschalig. Ik ben de juiste man op het verkeerde moment. We maken een gigantische maquette van een gotisch gebouw. We vertrekken waar de gotiek gestopt is. De maquette zal een grote impact hebben. We “fantaseren” een gigantisch gebouw van driehonderd meter hoog. Dat wordt op een terras voor het Peggy Guggenheim Museum gelegd. Dagelijks varen er 175.000 mensen langs. Het aantal bezoekers voor een rockconcert van internationaal niveau. Enorme kosten kunnen we niet vermijden, maar die zijn dan ook verantwoord.’


Wim Delvoye is de ontwerper van de trofee van De Diamanten Kogel, een zilveren boksbeugel met vier diamanten. De prijs bekroont ieder jaar het beste spannende, oorspronkelijk Nederlandstalige boek. Gelukkige bezitters van de trofee zijn Benny Baudewyns, Jef Geeraerts, Bob Mendes, Esther Verhoef, Felix Thijssen, Patrick Conrad en Simon de Waal.

De prijs wordt voor de achtste keer uitgereikt op 15 oktober.

Partager cet article
Repost0
6 juin 2009 6 06 /06 /juin /2009 13:30

Een eerste druk in perfecte staat van James Joyce's Ulysses (Paris, Shakespaere & Co, 1922; oplage: 100 exemplaren op handgeschept Hollands) is op de voorname Antiquarian Book Fair in Olympia (West-Londen), van de hand gegaan voor een recordprijs van 275.000 £ (450.000 $), meteen de hoogste prijs voor een XXste eeuwse eerste druk, zo schrijft The Guardian.

Vonden destijds exemplaren van Ulysses de weg naar België?

De enige Belgische volbloed dadaïst Clément Pansaers leerde Joyce in Parijs kennen. Op 25 december 1921 signaleert Pansaers aan zijn Brusselse arts Willy Schuermans dat Ulysses 'volgende maand' verschijnt. Moet hij voor dokter Schuermans inschrijven op een exemplaar à 150 francs?

Op 25 februari 1922 meldt hij:

Ulysses de Joyce vient de paraître – œuvre formidable et remarquable – sans pareille dans la littérature française. Travail de 10 ans. Je vois Joyce. Il est très gentil – Il a souffert beaucoup – pauvreté – etc.

Het ziet er naar uit dat dokter Schuermans inderdaad via Pansaers in het bezit van een exemplaar van Ulysses kwam. Op 11 april 1922 schrijft Pansaers: 'Avez-vous lu Ulysse?

Een Brusselse boekhandelaar, vriend van Schuermans blijkt ook belangstelling te hebben voor een exemplaar. Op 4 juni meldt Pansaers dat het echter onmogelijk is een gewoon exemplaar te bemachtigen: 'Quelques ex. encore de l'édition de luxe sont disponibles – Je regrette donc de ne pouvoir faire plaisir à vous et votre libraire.'

Pansaers bezorgde dokter Schuermans een exemplaar van de in New York gepubliceerde Poems 1918-1921 van Ezra Pound, met wie hij ook hartelijke betrekkingen onderhield.

*

Op de Antiquarian Book Fair in Olympia wordt ook een exemplaar aangeboden van Morgante Maggiore van Luigi Pulci (1432-1484), verschenen te Firenze in 1483. Het schrijven van heroïsche gedichten werd aan een aantal Italiaanse hoven, vooral Milaan en Ferrara, zeer bevorderd. Morgante Maggiore is een van de eerste van die heroïsche-komische romans in verzen, die de schrijvers zelfs “romanzi” noemden.

Het exemplaar dat tot en met vandaag aangeboden wordt op de Antiquarian Book Fair in Olympia is echter wel geannoteerd door de oorspronkelijke eigenaar. Een minpunt? Niet wanneer de schrijfsels van de hand zijn van Lord Byron...

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche