Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
14 novembre 2009 6 14 /11 /novembre /2009 06:01

Simon de Waal, laureaat De Diamanten Kogel 2008


Vijf Nederlandse en twee Vlaamse thrillerschrijvers werden genomineerd voor De Diamanten Kogel 2009:


Willem ASMAN, Wondermans eindspel, Bezige Bij, 2009.

Hans DECLERCQ, Hoe zwart is de duivel?, Van Halewyck, 2009.

Bavo DHOOGE, Stiletto libretto, Manteau, 2009.

Marion PAUW, Daglicht, Ambo / Anthos, 2009.

Felix THIJSSEN, Esperanza, Luitingh / Sijthoff, 2008.

Jac. TOES, Blind zicht, De Geus, 2009.

Jacob VIS, De Scheepsbouwer, Ellessy, 2008.

 

Philip Heylen, schepen van Cultuur van de stad Antwerpen, reikt de prijs uit op dinsdag 24 november om 16 uur in het AMVC / Letterenhuis te Antwerpen.

Meer info: zie de blog van 7 november.

Partager cet article
Repost0
14 novembre 2009 6 14 /11 /novembre /2009 05:40

Guido Lauwaert en Erik Spinoy zeggen onbewimpeld hun mening over de egocentrische herinneringen van Patrick Conrad aan Claus. Bart de Man richt venijnige pijlen op Lukas de Vos (en Marc Reynebeau) en stelt, net als John Vervoort, de nieuwbakken thrillerschrijver Pol van den Driessche in zijn hemd.

*

Bart de Man staat voor “een collectief van specialisten modernisme en deconstructie in beeldende kunst en literatuur”. Hij maakte destijds ophef met zijn scherpe, genadeloze polemische stukken in De Brakke Hond (Leonard Nolens kan er van meespreken...). Wie hij precies is, blijft een mysterie. Of hebben we hier toch te maken met een uithangbord waarachter een collectief schuil gaat. Een ludibrium?

Wat er ook van zij, de bijdragen van Bart de Man in De Brakke Hond getuigen van een scherp analytisch vermogen en een ongemene eruditie. Hij dook opnieuw op in de digitale kolommen van Knack Boeken, maar nam al op 12 november afscheid met een gedenkwaardig stuk over Marc Rein&Beau, Lukas D Vos, Paul Flambers en Pol Vd Driessche aka De Bremer Straatmuzikantjes.

Mens, wat een mopperkonten toch. Rein en De Vos. Ik zag ze nog samenzitten op Het Andere Boek, geflankeerd door heren boven alle verdenking, Guido Fonteyn en Jos Bouveroux. Maar wat kunnen die twee toch zeuren. De een, parahistoricus, de ander, dilettant in alle opzichten. Grommelende knorhoentjes, de Abbott en Costello aan het schrijverszwerk. Bulletje en Bonestaak. Statler en Waldorf. Knackworsten. […] Zelfgenoegzaam als zwarte zwanen, pedant als de neten, kijtief als de vrouw van Socrates.

Terwijl Marc Reynebeau door de Zorro van de kritiek afgedaan wordt als een “slappe windzak”, wordt Lukas de Vos opgevoerd als “verzamelaar van 'stekkedozenkens' vol weetjes”.

Het heeft hem een zekere (in)faam opgeleverd. Hoe omschrijft de B-deskundige Danny De Laet hem ? "Een oen". Moeten we het daarmee doen ? Lees verder: "Een trieste plant, een zeikerd" die "op zijn academische bek valt" en "zelf geen misdaadboeken leest, maar zijn vrouw die klus laat klaren". Een "schoft", net als die andere misdaadkenner Chris Vandenbroucke. Dan bleef wijlen Herman De Coninck iets beleefder. "Een oneerlijk criticus", want in een schrijfcursus van de dichter was die onbenul erin geslaagd onder vier verschillende namen even zoveel uiteenlopende interpretaties te geven en waarderingen aan één en hetzelfde boekje: 'Fred Uhlmans Reünie'. "Dat kan niet. Een man zonder eigen schaften. Een windhaan, een passe-partoutschrijvertje dat even goed links als rechts kan aanprijzen. Onbetrouwbaar".

*

Ook Guido Lauwaert neemt in Knack Boeken (11 september) geen blad voor de mond. Over Getande raadsels, het boekje herinneringen aan Hugo Claus van Patrick Conrad, stelt rosse Guido dat “de oeverloze ijdelheid van de grafgroet” erger is dan de schuivers.

Claus is de opstap om Conrads eigen palmares en parcours te promoten. Al op de eerste bladzijde is het raak. Zesmaal ik op twaalf regels! Bladzijde 34 zevenmaal ik, bladzijde 152 achtmaal. De lezer wordt haast kierewiet van de zelfbevlekkingen. Een voorbeeld van gebrek aan relativering, blz 67, wanneer Conrad het heeft over een van zijn films: 'Hugo, die aan het script van Mascara gesleuteld heeft, komt ons vaak op de set bezoeken. Ik heb eindelijk de in indruk dat hij mij au sérieux neemt. Hij noemt mij zijn "collega op alle fronten", waarschijnlijk minder omdat ik schrijf, schilder en films maak, maar vooral omdat ik, zoals hij jaren voor mij, nu ook een verhouding met een internationale filmster heb.'

Conrads “typering en frasering druipen van bluf en pronkzucht”, maar er is ongetwijfeld een publiek voor dit soort literatuur”, aldus Lauwaert die verder stelt dat Claus een sfinx was tot in het extreme, “en had dus geen vrienden”,

op één na, Hugues Pernath. Er waren wel bevoorrechte kunstbroeders. Pjeroo Roobjee, Cees Nooteboom, Jan Decleir, Fred Bervoets, Remco Campert. Patrick Conrad hoorde daar niet bij. Hij zat in de derde cirkel. Waar ook bijvoorbeeld Harry Mulisch in zat.

*

Wie zich voor de Clausbiografie interesseert, beschikt met Getande raadsels over een nieuwe bron, maar dan wel een waar niet bijzonder veel nieuwe kennis uit opwelt”, aldus Erik Spinoy (deReactor, 13 november). Dat komt niet alleen doordat Conrad “relatief laat tot de kring van Claus-intimi was toegetreden”, maar ook omdat hij “geen poging onderneemt om te onderzoeken wat achter de mythe Claus schuilging, integendeel zelfs”. Het boek wordt al te sterk gedragen door “dagdromen” en “adoratie”.

De Clausverheerlijking moet ook een batig saldo opleveren voor Conrad zelf, over wiens productie als regisseur en dichter geen overweldigende consensus is ontstaan: in het beste geval geniet hij een cultstatus bij een klein publiek van cinefielen en (Vlaamse) poëzielezers. Dit boek is bijgevolg ook een oratio pro domo: Claus is een genie, en Conrad zijn geestelijke erfgenaam. Over de eerste ontmoeting met Claus van de toen 22-jarige Conrad: ‘Ik keek naar hem zoals hij waarschijnlijk in december 1947, achttien jaar oud, naar Antonin Artaud keek [...]: gefascineerd en geterroriseerd, als door een tandeloze, vernielde maar gedroomde vader.’ En elders: ‘Ik had nog een lange weg af te leggen om met Claus dat soort geestelijke vader-zoonrelatie op te bouwen die hij […] met Herman Teirlinck had gekend.’

Als er een Teirlinck-Claus-Conrad-lijn kan worden getrokken, dan moet Conrad logischerwijs bij de top der Vlaamse letteren horen.

Conrads Nederlands doet vaak “onbeholpen” aan “en is bovendien op een tegenwoordig nog zelden geziene wijze Gallisch angehaucht”.

Voorts staan er heel wat zinnen in Getande raadsels waarvan men wel ongeveer begrijpt wat ze willen zeggen, maar die al formulerend vreselijk over hun eigen voeten struikelen […].

Spinoy was geneigd een steen te werpen naar de uitgever, “omdat die Conrad tegen zichzelf […] in bescherming had moeten nemen”.

Bij nader toezien slik ik dat verwijt in: dit moeizame, ouderwetse, gallicistische Nederlands is, net als de hoger geschetste Claus-constructie, onlosmakelijk verbonden met de schrijver Conrad – met zijn literaire opvattingen en met de Vlaamse context waarin hij schrijver is geworden. Het heeft bijgevolg een niet te miskennen documentaire waarde.

*

Pol van den Driessche, ex-VU, ex-journalist, thans CD&V-senator, schreef “een sappig bedoelde thriller met de Senaat in een glansrol”, aldus John Vervoort (De Standaard, 30 oktober). Van den Driessche kreeg heel wat media exposure met een boek dat niet eens spannend is. Moord in de Senaat is een “halfslachtig verhaal”, “gestoffeerd met elementen die geplukt lijken uit een Dan Brown-imitatie”.

Moord in de Senaat is geen goede thriller. Dat komt in de eerste plaats omdat de personages van de “sjablonen blijven”.

Geen enkel personage is degelijk uitgewerkt. […] Erger is de stijl waarin dit boek geschreven werd. Hier moet met een boze vinger gepriemd worden naar de uitgever die de schrijver niet goed begeleid heeft en talloze fouten heeft laten staan. Aanhalingstekens zijn weggevallen, leestekens worden fout gebruikt en er zijn zelfs dt-fouten te ontdekken. Bovendien heeft Van Den Driessche de onhebbelijke gewoonte om bij zo ongeveer elke dialoog expliciet uitleg te verschaffen: ‘“Maar enfin”, trapte hij in de val.' Of: ‘“Laat me u eerst het enige bad van het Parlement tonen”, kwam Laura Van de Velde verrassend uit de hoek.' De mooiste: ‘“Heeft een quaestor ook de beschikking over dat geld?” sloeg Ronse links in de hoop rechts iets te vangen.' Bovendien zijn de dialogen te steriel en te uitleggerig. […]

Moord in de Senaat bewijst dat het schrijven van een spannend verhaal in de eerste plaats een vak is waarin een schrijver kritisch begeleid moet worden door een uitgever die het beste boek wil publiceren dat iemand in zich heeft. Dat metier heeft Van Den Driessche niet onder de knie. Er zou een flauwe grap gemaakt kunnen worden over de tijd die hij blijkbaar omhanden had om dit boek te schrijven, terwijl hij niet alleen senator is maar ook, zoals het achterplat meldt, deeltijds praktijkassistent in de Vakgroep Communicatiewetenschappen van de UGent en bestuurder-woordvoerder van ‘vermoedelijk de tofste voetbalploeg uit eerste klasse, Cercle Brugge.'

De Senaat verdient een betere moord.

Het slotoordeel van John Vervoort luidt onomwonden: “Net als de ministerdochter die hij opvoert, heeft Van Den Driessches boek weinig om het lijf”.

*

Bart de Man typeert Pol van den Driessche als “de Pol Goossens van de Wetstraat”, “de Jurgen Verstrepen van de CD&V”.

Dag Allemaal, De Standaard, Oekraine, VTM, Vandenbossche, Cercle Brugge, Headtrick, Schiltz, Het Nieuwsblad, Neuckermans, Azerbeidjan. Je kunt geen stap in de wereld van het ornaat zetten, of Pol was erbij. Als een duikboot, liefst langs onderen of vanachter. […]

Kijk, dat een verkozene des volks iets appetijtelijker wil schrijven dan de onleesbare 880.000 wetten, decreten, ordonnanties en richtlijnen die van het Staatsblad de omvangrijkste publicatie van dit jaar hebben gemaakt, dat is menselijk. Dat ze al es een schilderij volkladden, het is ze gegund, zelfs Rik Daems en Marc Eyskens (die geen blad kan schilderen, en dus naakte bomen in wintertijd konterfeit). Dat ze memoires afscheiden als Martens of Tindemans, het is verdienstelijk. Dat ze zelfs literatuur plegen (Outers), haikoes (Van Rompuy) of wijsgerige bedenkingen (wederom Eyskens), het siert ze. Maar pulpschrijver worden, dat is over de rooie. En dan nog als deeltijds praktijkassistent in de vakgroep communicatiewetenschappen (Pol heeft maar twee mandaten, en verdient volgens het Vierdewereldsyndicaat maar één derde bruto van Patrick Dewael), dat is onwelvoeglijk.

 

Patrick CONRAD, Getande raadsels. Herinneringen aan Hugo Claus, Antwerpen / Amsterdam, Meulenhoff / Manteau, 164 p., 19,95 €.

Pol VAN DEN DRIESSCHE, Moord in de Senaat, Leuven, Van Halewyck, 216 p., 17,50 €.

Partager cet article
Repost0
12 novembre 2009 4 12 /11 /novembre /2009 08:41


De 73e editie van de Boekenbeurs heeft ruim 175.000 bezoekers naar Antwerp Expo gelokt. De verkoop deed het goed: bijna driekwart van de 110 standhouders noteerde een stijging (5 tot zelfs 40 %) of status quo van de omzet.

Het boek is duidelijk niet echt een crisisgevoelig product. Het succes is onder meer te danken aan de focus op bepaalde doelgroepen, zoals vrouwen, en de lancering van e-boeken, aldus Geert Joris (Boek.be).

De cel van Pieter Aspe (Manteau) is het best verkochte boek in de categorie fictie (3.100 exemplaren), gevolgd door De eenzaamheid van de priemgetallen van Paolo Giordano (De Bezige Bij, 950 exemplaren) en Duizend schitterende zonnen van Khaled Hosseini (De Bezige Bij, 350 exemplaren).

Koploper in de categorie non fictie is Piet Huysentruyt: van zijn kookboeken SOS Piet 1, 2 en 3 vlogen 5.010 stuks over de toog.

Partager cet article
Repost0
12 novembre 2009 4 12 /11 /novembre /2009 08:28

Hugues C. Pernath

Kanttekeningen bij een ongepubliceerd In memoriam (III)

[De hierna volgende, in de tekst cursief gedrukte en becommentarieerde citaten, zijn alle ontleend aan het In memoriam , dat aldus vrijwel integraal opgenomen is.]

Over het werk van Pernath, dat hij niet los van de maker kan zien, weet Snoek slechts in gemeenplaatsen te spreken.

In 1958 verscheen zijn eerste bundel Het uur marat waar je nog invloeden aantrof van de Franse surrealisten die hij zeer goed gelezen had. Kort daarop in 1959 en 1960 verschenen twee nieuwe bundels De adem ik en Het masker man. In deze bundels, later opnieuw uitgegeven onder de titel Instrumentarium voor een winter, manifesteert hij zich als een moeilijk leesbare, soms hermetische maar vooral droeve dichter. Hij was een enorm droef, enorm eenzaam mens. En zoals alle dichters twijfelde hij dikwijls aan zichzelf. Hij stond bijna argwanend tegenover het woord waarmee hij zijn eigen waarheid wilde vinden. Het spreken langs het geschreven woord viel hem al even moeilijk als het praten met het woord. Urenlang zat hij soms in een gezelschap te zwijgen, hij heeft iedereen doen geloven dat hij hardhorig was, maar dat was hij allerminst, en plotseling begon hij uitbundig te praten. Hij lachte bijna nooit. Hij was zelden vrolijk.

Dat Pernath aan doofheid leed, staat als een paal boven water. Het is naar alle waarschijnlijkheid tengevolge van een mislukte chirurgische interventie in het Militair Hospitaal te Antwerpen, dat hij in 1960 door MCGR, de medische commissie voor reform, ”buiten staat van dienen” erkend werd en met pensioen ging. (4) Hij droeg een elektrisch oorapparaatje, een Siemens CA383 – “zonder draad, gemakkelijk aan en af te zetten” – dat hij graag liet fluiten.

Hugues werd “steeds erger gehandicapt […] door zijn toenemende doofheid”, aldus Fernand Auwera, die hem sinds het einde van de jaren veertig kende.

Hij had daar reeds langer last van dan ik vermoedde. Reeds in de roemruchte jaren vijftig. Ik kwam hem eens tegen op de De Keyserlei. Hij was nog in uniform […], en we besloten […] iets te gaan drinken. Toen we zaten vroeg ik hem nog eens hoe hij maakte, goed, en of hij nog altijd niet gehuwd was. Neen, zei hij, ik moet eerst nog naar huis gaan eten.

Freddy de Vree, die in 1960 met Pernath begon om te gaan is formeel: “Huug was zo goed als doof. Zijn hele leven lang heeft hij gesukkeld bij het begrijpen van wat hem gezegd werd. Dit fysiek gebrek bracht bij hem een actieve verstoring van het spraakvermogen mee.

Het beeld van de droeve Pernath behoort tot de canonieke gemeenplaatsen. O, een echte lolbroek was hij niet, maar ik heb hem vaak gekend als de feestelijke aanwezigheid die in gezelschap een ontspannen sfeer van vanzelfsprekende geborgenheid kon scheppen. We kunnen getuigen, Patrick Conrad, Robert Lowet de Wotrenge en ik dat we vaak even onbezonnen als schooljongens lachten. Pernath kon “buitengewoon vrolijk en intens genietend bij vrienden zijn”, herinnerde zich Michel Oukhow.

Ook wanneer Huug en ik ons in alle zwijgzaamheid vaker dan nodig was waagden aan wat hij “la descente aux enfers” noemde, nl. het late nachtelijke bezoek aan vervuilde, naar verschaald bier en koude as riekende alternatieve kroegen waar we niet bepaald geliefd waren, kon hij, de oogleden lichtjes toeknijpend waardoor zijn schichtige blik iets oosters verkreeg, langs de neus weg de meest genadeloze opmerkingen plaatsen over de vaak zielige maar niet minder agressieve fauna die hij scherp gadesloeg, waarna een glimlach van intense verstandhouding de nacht plots opvrolijkte.

Freddy de Vree, 1963

Was het niet Freddy de Vree die terecht aanstipte dat Pernath “geen overdreven liefde voor het mensenras” predikte? Hij kon trouwens enkel schrijven “vanuit eenzaamheid, neerslachtigheid, onmacht en een soort naamloos en onnoembaar verdriet dat hij, net als Jos de Haes, cultiveerde”. Echter, “waar Jos de Haes depressief was in de omgang, was Pernath eerder het tegengestelde; joyeus, elegant, nonchalant. Er was geen charmanter verschijning denkbaar dan die van Pernath met een ruiker bloemen in de arm, met het geluid van een knallende champagnefles op de achtergrond. En in zijn ogenblikken van vriendschap of tederheid was er niemand die hem evenaren kon in overstelpende geruststellende warmte.”

De gedichten uit zijn bundel Mijn gegeven woord in 1966 verschenen zijn bijna gebeden voor de eenzaamheid. Hij schrijft niet meer in zijn gedichten maar hij kreunt. De pijn van het zwijgen schrijft hij kwijt met weemoed. Hoe meer hij schrijft, hoe meer hij neigt naar de sombere soms macabere beeldspraak die hem eigen is. Hij schreef Nederlands in een andere taal.

Deze laatste zin vormt zowat de enige meerwaarde uit dit voor het overige weinig geïnspireerd in memoriam. Merkwaardig genoeg is die hele paragraaf vooral van toepassing op Pernaths eerste drie bundels. In Mijn gegeven woord disciplineert hij immers zijn “nobele spreken in de nederlaag”, dat inderdaad soms een hortend kreunen was, tot een heldere, communicatieve spraak. Macabere beeldspraak in Mijn gegeven woord? Dat adjectief is ook al eerder van toepassing op Instrumentarium voor een winter.

Ik kan me moeilijk ontdoen van het ietwat onbehaaglijke gevoel dat Paul zich fixeerde op de eerste drie bundels van Hugues. Toen Mijn gegeven woord verscheen, was hun eens haast passionele relatie geheel bekoeld. Snoek heeft de rijping van die bundel niet meegemaakt, laat staan gevolgd – en, oppervlakkig en louter persoonsgebonden als hij was, weinig aandacht opgebracht voor wat wellicht, op dat moment, ongetwijfeld Pernaths beste werk was. Vanaf het moment dat hun contact hersteld was, zij het niet langer in de hartstochtelijke sfeer van weleer, wordt het werk van zijn vriend opnieuw prachtig…

Zijn laatste prachtige bundel Mijn Tegenstem waarin hij gedichten bundelde geschreven tussen 66 en 73 is een soort afscheid van alles wat menselijk is. Hij voelt zich schuldig bevreemd, hij lijdt en draagt het sterven in zich. Bijna profetisch in sommige van zijn laatste gedichten voorspelt hij zijn afscheid, dat vlugger is gekomen dan hij zelf had verwacht. Verzen zoals:

Mijn ogen vallen toe, ik zweet. Ik onderga

of

Want doodgaan wordt voor mij een doofheid die duurt;

liegen er niet om.

Kunnen de genereus geëngageerde 'Vijftig index-gedichten' beschouwd worden als “een soort afscheid van alles wat menselijk is”? Of 'De acht hoofdzonden', 'Exodus' en 'De rimpels van augustus'? Staart Snoek zich hier niet blind op 'De tien gedichten van de eenzaamheid' – die overigens minder wanhopig, minder troosteloos, minder schrijnend desolaat zijn dan Hugues’ vroegste bundels? Anderzijds wordt Pauls intuïtief aanvoelen wel bevestigd door het ijzingwekkende karakter van teksten als 'In mijn nacht nadert niemand' en 'Ook ik dool als een verdwaald personage' – maar dan weer tegengesproken worden door Hugues’ laatste gedicht, 'Aan mijn vrienden, die ik niet wil vernoemen', dat van een lucide intersubjectief stoïcisme getuigt. Snoek kende destijds die teksten niet, die pas in de herfst van 1976 in de Nagelaten gedichten verschenen.

Hij voelde zich onbegrepen en miskend. Geen dichter na Van Ostaijen is zo miskend geweest als H.C. Pernath. Voor zijn boek Mijn tegenstem had hij vorig jaar de Driejaarlijkse Staatsprijs voor poëzie moeten krijgen. Het is niet gebeurd en Pernath is dood. Het is een schande voor de Vlaamse literatuur dat zij haar prinsen niet erkent wanneer ze mooi en jong zijn. Pernath heeft enorm geleden onder deze miskenning en zijn vroege dood heeft daar hoogstwaarschijnlijk heel veel mee te maken gehad.

Hugues koesterde inderdaad de vaste hoop Mijn tegenstem bekroond te zien worden met de staatsprijs. Hij stond er dan ook op dat de bundel tijdig zou verschijnen om in 1974 voor bekroning in aanmerking te kunnen komen. De Bezige Bij was bereid de bundel uit te geven, maar op langere termijn, zo ook Manteau. (Tussen haakjes, Jeroen Brouwers poneerde dat Weverbergh Mijn tegenstem heeft afgewezen – maar hij schreef dat in een periode van acute weverberghfobie, een geneeslijke aandoening, zo bleek later…) (5)

Ondertussen had Robert Lowet de Wotrenge, kanselier van Pink Poets, een eenmansuitgeverijtje opgericht, waar achtereenvolgens en soms tegelijk Patrick Conrad, Freddy de Vree en Georges Adé als fondsvormer fungeerden. De bundel verscheen naar wens en werd op 22 december 1973 in privé-club VECU te Antwerpen voorgesteld.

Dit geschiedde, aldus Brouwers, door een van de voormannen van de agressief rechts-radicale nationalistisch Vlaanderse Volksunie, de politicus Hugo Schiltz, op welke unie, onderscheidenlijk persoon, de vrije, onthechte, links dragende Vlaamse kunstenaar iedere dag van het jaar schimpt, behalve klaarblijkelijk op de avond van zo’n donkere dag voor kerstmis. Hugo Claus was niet aanwezig, Freddy de Vree weigerde de doopkamer te betreden zolang peter Schiltz daar in de vont stond te ademen.

En waarom zou Pernath zijn bundel niet hebben laten inleiden door een kunstminnende en belezen vriend, een politicus op wie de door Brouwers gebezigde adjectieven evenzeer van toepassing zijn als de kwalificatie “dadaïste” op Alice Nahon?

Hugues’ verwachtingen inzake de staatsprijs werden nog eens heftig aangewakkerd toen hij vernam dat de minister van Cultuur mij benoemd had in de vijfkoppige jury. Het mocht echter niet zijn: René Verbeeck haalde het met drie stemmen tegen twee. In Paul Hadermann had ik een vurige bondgenoot gevonden. Toen na twee besprekingen ten gronde bleek dat de kampen duidelijk afgebakend waren en dat Hubert van Herreweghen nog niet bereid was de knoop door te hakken, werd de eindstemming uitgesteld tot de volgende vergadering. Bij die laatste beraadslaging onderstreepte Van Herreweghen dat naar zijn oordeel beide dichters evenwaardig waren en dat ze allebei de staatsprijs verdienen. “We zullen nog zo vaak de gelegenheid krijgen het talent van Pernath te bekronen… Ik steun dus René Verbeeck”. Roma locuta, causa finita.

Bij de eerste zitting van de jury waren we overeengekomen, nota bene op mijn voorstel, dat er niet formeel gestemd zou worden. De bundel die de voorkeur van drie leden genoot, zou voor bekroning door de jury voorgedragen worden. (Formeel had de jury destijds geen beslissingsbevoegdheid; de staatsprijs werd door de minister toegekend, op voordracht van de jury; in de praktijk besliste de jury: geen enkele bewindsman had ooit een juryvoorstel naast zich neergelegd.)

De minister vroeg mij, als jongste lid en secretaris van de jury, de laudatio van René Verbeeck uit te spreken. Dat gebeurde tijdens een feestelijke plechtigheid in het kasteel van Ham te Steenokkerzeel. Hugues en Juliette waren aanwezig.

Geen jaar na de publicatie van Mijn tegenstem stond Pernath op donderdag 19 december 1974 in de Oude Raadzaal te ’s-Gravenhage om de Jan Campertprijs in ontvangst te nemen. Alleen al de naam van de prijs had voor hem, vriend van Remco, een grote betekenis - net als de aanwezigheid in de zaal van Ivo, de zoon van Burssens. En de 3.000 gulden, destijds zo’n slordige 43.000 F, waren uiteraard meegenomen. De jury, bestaande uit Gerrit Borgers, Jacques den Haan, Harry Scholten en Miet Bouwhuys, noemde Mijn tegenstem een hoogtepunt in Pernaths oeuvre, “waarin een concessieloze speurtocht in en met de taal waarneembaar is”.

En toch, ja, Hugues voelde zich zoniet miskend dan toch wel onbegrepen. Tien prestigieuze prijzen hadden daar niets aan kunnen veranderen. En bovendien: je mag de duivel zijn vuur niet blussen. Dat zijn vroege dood hoogstwaarschijnlijk heel veel te maken heeft gehad met die vermeende miskenning is echter zo’n typisch artistiekerige uitspraak, die uiteraard voor rekening blijft van Snoek, die niet echt vies was van versleten topoi uit de romantiek.

Het slot van dit ongepubliceerd in memoriam luidt:

Als vrienden hebben we getreurd om zijn dood, we hebben geweend als mannen toen wij hem begraven hebben en we zijn allen ook een beetje gestorven. Hij had nog heel wat kunnen schrijven maar dat zal ongeschreven blijven. Maar wat hij heeft geschreven is uniek in onze literatuur. Ik hoop dat Vlaanderen en Nederland, wanneer zijn verzameld werk zal verschijnen zich daarover zullen bezinnen. Pernath zal erkend worden omdat men de schoonheid, de waarheid en de sterkte steeds opnieuw moet ontdekken. Helaas te laat voor hem, want je bent onsterfelijk pas als je eerst gestorven bent.

Henri-Floris JESPERS

 

(4) Brief van van generaal b.d. Piet de Groof aan Henri-Floris Jespers, 31 december 1994.

(5) Jeroen BROUWERS, Exitus Huug Pernath, in: De Revisor, II, 5, november 1975, p. 83.

Partager cet article
Repost0
11 novembre 2009 3 11 /11 /novembre /2009 08:22

Paul Snoek over Hugues C. Pernath

Kanttekeningen bij een ongepubliceerd In memoriam (II)

[De hierna volgende, in de tekst cursief gedrukte en becommentarieerde citaten, zijn alle ontleend aan het In memoriam , dat aldus vrijwel integraal opgenomen is.]

Naast werk van Dan van Severen en Guy Vandenbranden bezat hij ook representatieve schilderijen van René Guiette, vooral uit diens zen-periode, en enkele werken van Jan Vanriet, die hij trouwens bij een aantal bevriende verzamelaars introduceerde. Vanriet schilderde overigens een treffend geënsceneerd portret van Pernath. Ook hier hebben we te maken met de collectie van een liefhebber, waarbij de persoonlijke band met de persoonlijkheid van de kunstenaar even doorslaggevend was als het werk zelf.

Hij schilderde ook zoals de meeste moderne dichters uit die tijd en we hebben in 1963 samen met Gaston Burssens eens in Celbeton tentoongesteld. Zijn schilderwerk was al even somber als zijn gedichten. Hij hield er zelf niet van.

Die gemeenschappelijke tentoonstelling werd geopend op 3 februari 1962 en liep tot eind februari. Tijdens de vernissage kwamen de drie exposanten aan het woord. Burssens stelde eerst 'pertinente' vragen aan Snoek en Pernath, waarna hij uit het werk van Snoek las. Vervolgens las Snoek uit Pernath en Pernath uit Burssens.

Hugues heeft mondjesmaat geschilderd, beschouwde zich ook niet als plastisch kunstenaar en verkocht af en toe een werk aan een of andere vermogende relatie van het slag dat hij blijkbaar moeiteloos kon aantrekken en dat wat graag rond hem graviteerde. Hij schilderde zonder enige innerlijke noodzaak en even onhandig als hij manuscripten vervaardigde die hij aan Herwig Leus sleet of aan enkele kapitaalkrachtige leden van zijn beperkte maar trouwe hofhouding die bereid waren hun oprechte persoonlijke waardering en genegenheid in klinkende munt om te zetten. Ik vond zijn rode en groene doeken, veelal van groot formaat, vrij inspiratieloos: willen en uiteindelijk toch niet kunnen. Hij praatte gelukkig nooit over zijn schilderwerk, vroeg ook niet om een oordeel en stelde zelden ten toon (waarbij hij dan ook handig genoeg was om te weten wie hij uitnodigde…). Hij maakte het ons gemakkelijk, hoffelijk als hij was.

*

Verwijzend naar Hugues’ woningen, stipt Snoek aan:

Hij woonde op de tweede verdieping van een oud herenhuis in de Eikenstraat onder het atelier van Antoon Marstboom, dat hij na diens dood als bibliotheek en werkkamer heeft ingericht. Later woonde hij in een donkere flat waar hij boeken en platen opeenstapelde.

Marstboom heeft op dat atelier nauwelijks nog gewerkt, maar hij ontving er gastvrij. Hij las Pernath, in wie hij heel vlug een belangrijk dichter zag, en Hugues voerde gesprekken met de man die lang voor alle anderen Dan van Severen had ontdekt en krachtig verdedigd.

*

Het verdere portret van Pernath door Snoek blijft al even conventioneel en wordt ontsierd door versleten gemeenplaatsen.

Hij was bijna maniakaal bezig met zijn uiterlijk en kleding. Ik heb hem op een zomerdag in 1959 eens vijf hemden weten aan- en uittrekken, steeds vroeg hij aan zijn vrienden of zijn das goed zat, hij was elegant maar nooit verwijfd. Fijn gekleed was hij steeds uiterst tevreden en soms goed gehumeurd, wat niet altijd het geval was. Hij was moeilijk voor zichzelf, dus ook voor zijn vrouwen en vrienden. Hij heeft veel bemind, maar, ik kan me vergissen, hij werd nog meer bemind door de anderen, hoewel hij zich daar nooit rekenschap van heeft gegeven en veelal de indruk gaf dat men te weinig van hem hield. Hij was verliefd op de eenzaamheid. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik zijn slechtste beste vriend was en op zijn begrafenis hebben anderen met wie hij intiem was mij bevestigd hetzelfde te hebben aangevoeld. Jonckheere zei zelfs dat vrienden hebben het ergste is wat je kan overkomen.

Die laatste uitspraak moet eens grondig getoetst worden aan de verhouding van de oude vos tot Pernath, van de Arktoespraak over de perikelen van het ontslag bij Ontwikkeling tot de grafrede…

Vele jaren waren Pernath en ik bijna onafscheidelijk. […] Ik zag hem voor het eerst in Lier in 1954 toen ik hem ergens moest afhalen om naar de stichtingsvergadering van Gard Sivik te gaan. Hij was toen beroepsonderofficier bij de transmissietroepen te Mechelen waar ik hem later in 1957, toen ik daar mijn legerdienst was begonnen, bijna dagelijks zag. Toen ik twee maanden later naar Duitsland werd overgeplaatst kwamen wij overeen elkaar poëtische brieven te schrijven, die in 1961 onder de titel Soldatenbrieven door De Bezige Bij werden uitgegeven. We hadden deze uitgave te danken aan Jan Walravens die een zeer lange inleiding schreef zodat het boekje toch genoeg volume kreeg om gedrukt te worden. Een bestseller is het nooit geweest.

Snoek werd begin juli 1954 onder de wapens geroepen. De eerste zogenaamde soldatenbrief werd geschreven op 12 juli, en voor Pauls vertrek naar Duitsland, begin augustus, werden minstens tien brieven geschreven. Het epistolaire verkeer ging aan het slabakken na Snoeks vertrek. Het ging duidelijk om een literair project waarvan Hugues de motor was. (3) De Soldatenbrieven werden eerst ter publicatie in het Nieuw Vlaams Tijdschrift aangeboden, maar de redactie ging daar niet op in. Handige Snoek zou zich dan ontpoppen als de drijvende kracht achter de publicatie van het boek, waarbij hij eens te meer Jan Walravens voor zijn plannen wist te winnen. Het werd misschien geen bestseller, maar tussen juli 1961 en 30 juni 1962 werden toch maar 2.546 exemplaren verkocht. Zo’n oplage had Snoek nog nooit gehaald.

Dat was hij kennelijk in 1976 vergeten.

*

We hebben dikwijls samen voorgelezen uit eigen werk. In 'Taptoe' te Brussel, in Den Haag en Tilburg ter gelegenheid van een toernee dat de Belgische Ambassade in Nederland had georganiseerd maar dat wegens onze baldadige kritiek op de Vlaamse literatuur, we dronken ons altijd eerst moed in, vroegtijdig werd afgelast. Onze mooiste avond organiseerden wij in het thans ingestorte bordeel The Cristal Palace in de Gorterstraat. Dat was een ware happening en we kregen als ereloon van de homofiele baas honderdzestig frank als commissie op wat er gedronken was. En iedereen was dronken. Ook dan kon Pernath zijn eigen gedichten niet voorlezen. Hij sprak meestal stil in een Antwerps Nederlands zijn verzen uit, articuleerde slecht en niemand begreep er wat van. Ik geloof dat hij het opzettelijk deed. Hij vond voorlezen trouwens een ellendige karwei.

In Snoeks geheugen nam dat optreden gaandeweg mythische dimensies aan. In Een hondsdolle tijd zou hij schrijven: “Pernath en ik vonden deze morbide ruimte de ideale plaats om een poëzieavond te organiseren, om iets onverwachts te doen plaatsvinden waar niemand dat zou verwachten. Totaal absurd, schokkend en nieuw”. Wanneer hij nogmaals onderstreept: “Niemand voor ons had er ooit aan durven denken zo iets te ondernemen”, dan klinkt dat ronduit lachwekkend. De opkomst was eerder gering, maar in de berookte ruimte van die travestietentent riep de aanwezigheid van Gaston Burssens en zijn oude kompaan Floris Jespers spoken uit het verleden op.

Kon Pernath zijn eigen gedichten niet voorlezen? Een crooner als Snoek velt daar uiteraard een definitief oordeel over. Hugues’ stijl van lezen hield gelijke tred met de ontbolstering van zijn lyriek: terwijl hij aanvankelijk inderdaad stil en slecht articulerend sprak, vertoonde hij vanaf Mijn gegeven woord (1967) de neiging om afgemeten en luid te lezen, waarbij hij wel vaak verkeerde klemtonen legde. De juiste toonhoogte vond hij zelden, en dat hield natuurlijk verband met zijn doofheid. “Hij was niet in staat om een gedicht op een vlotte wijze voor te lezen: zijn teksten kwamen altijd verhakkeld over, half gestameld, half onuitgesproken, altijd gekwetst en nooit lachwekkend”, getuigde Freddy de Vree in Kunst & Cultuur.. Hem horen voorlezen was echter een zeldzaam pakkende ervaring, in niets te vergelijken met de allesvervlakkende professionele zoetgevooisdheid van de meeste 'bevoegde' voordrachtkunstenaars of, God beware, -kunstenaressen.

Dat voorlezen voor hem meer dan een karwei was, staat zonder meer vast. Maar niet uitgenodigd worden deel te nemen aan een of andere literaire manifestatie was een nog scherpere beproeving van Pernaths inflatoir eergevoel.

Toen hij in het begin van de jaren zestig het leger verliet werd hij boekhandelaar bij Ontwikkeling. Het was in die tijd dat zijn verzameling boeken razend snel groeide. Hij was zeer belezen maar zeer veel heeft hij in feite niet geschreven.

Snoek kan het niet laten langs zijn neus weg hatelijkheden te debiteren. Toen Pernath per 1 oktober 1960 met pensioen het leger verliet “wegens ongeval”, ging hij inderdaad in de boekhandel van Ontwikkeling aan de slag, waar hij geen 8.000 F per maand verdiende. Uitgeverij Ontwikkeling was een van de parels aan de kroon van de socialistische zuil.

Tegenover het innuendo van Paul betreffende de herkomst van Hugues’ bibliotheek, staat het ondubbelzinnige getuigenis van Roger Binnemans, destijds Hugues’ collega:

Hugues, de boekhouder, houdt nauwgezet ieders rekening bij en sommeert, desnoods in het volle ‘Café des Arts’, luidkeels de achterblijvers. (Hij zelf overigens zal, ook nadat hij bij Ontwikkeling eruit wordt gegooid, met maniakale nauwgezetheid zijn peperdure Joyciana, Terrain Vague, Evergreen Review of Transition tot de laatste frank betalen.)

Zeer belezen? Niet veel geschreven? Om der waarheid wille verdient een en ander de zin voor nuances die Snoek nu eenmaal geheel vreemd was.

Henri-Floris JESPERS

(slot volgt)

 

(3) Henri-Floris JESPERS, 'Pernath en Snoek, Siamese tweelingen?' In: Deus ex Machina, jg. XIX, 1995, nr. 72, pp. 3-15.

 

Partager cet article
Repost0
10 novembre 2009 2 10 /11 /novembre /2009 08:07

Paul Snoek en Henri-Floris Jespers

Kanttekeningen bij een ongepubliceerd In memoriam

Het is steeds interessant iemands verschijning van dichterbij te beschouwen. Ze verbeeldt immers degene die hij zich voorneemt te zijn in het oog van de anderen. Dit betekent dat ze moet voldoen aan zijn smaak. Maar de richting waarin iemands smaak gaat kan ook al niet toevallig zijn. Ze moet in overeenstemming zijn met een bewust ideaal. Het pseudoniem dat H.C. Pernath zich gekozen heeft, is reeds revelerend. Zowel de Franse voornaam, die een edelman niet zou misstaan, en de onnodige maar decoratieve C, alsook de vreemde th die een niet-Vlaamse maar toch moeilijk in een taal onder te brengen naam afsluit, wijzen op een zorg voor distinctie. […] Ik neem aan dat het pseudoniem […] niet uit de lucht gegrepen is en voor de dichter een ondubbelzinnig teken met inhoud. Maar dit doet niets af aan het feit dat de schuilnaam als uiterlijke verschijning geheel past bij de man die “zorg draagt voor de plooien in zijn broek”.

Aldus René Gysen (1927-1969) in het Nieuw Vlaams Tijdschrift (XIII, 1959, nr. 5, pp. 561-562).

*

In de door mij samengestelde aflevering van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (XXIX, 1976, nr. 5-7) gewijd aan Pernath viel destijds Paul Snoek op door zijn afwezigheid. Toch heeft hij in de herfst van 1975 aan een in memoriam-artikel gewerkt. Diende hij het in een vlaag van moedwil niet in? Haalde hij de deadline niet? Vond hij zijn tekst niet publicatierijp – of beantwoordde hij zo weinig aan onze verwachtingen dat we ons genoopt zagen hem te weigeren? Ik weet het niet meer. Maar uit de lectuur van het slordige typoscript met enkele handgeschreven correcties en toevoegingen blijkt voldoende dat we te maken hebben met een spontaan en soms raak neergeschreven werkstuk, dat echter opnieuw onder handen genomen diende te worden. Wellicht zegt dit document meer over Snoek dan dat het een verhelderend laat staan nieuw licht werpt op Pernaths werk en persoonlijkheid.

Het typoscript van Snoeks in memoriam kon ik destijds inkijken en kopiëren dank zij de bereidwilligheid van Pink Poet Robert Lowet de Wotrenge.

De hierna volgende, in de tekst cursief gedrukte en becommentarieerde citaten, zijn alle ontleend aan dat onuitgegeven artikel, dat aldus vrijwel integraal opgenomen is.


*

Snoek stelt dat Pernath zijn pseudoniem ontleende aan Athanasius Pernath, “een figuur” uit Der Golem (1915) van Gustav Meyrink (1868-1932). Had Snoek die roman gelezen? Vermoedelijk niet: Pernath is namelijk het hoofdpersonage van het boek. Wanneer hij per ongeluk de hoed van een onbekende met de zijne verwisselt en opzet, daalt hij af naar “de kamer zonder zichtbare ingang”, het rijk van het onderbewuste. De initiaal “I” in de hoed wijst op initium, initiatie of begin, of op Ibbur, “bevruchting van de ziel”. Het bewustzijn van de hoofdpersoon ontwaakt.

Hij moet de Golem als dubbelganger in het gelaat zien, en hem daardoor overwinnen. Pas dan beschikt hij, die inmiddels Pernath is geworden, dat wil zeggen, bij wie de persoonsverwisseling is doorgebroken, over de vrije wil, kan hij werkelijk bewust en wakker handelen. (1)

Is dat niet geheel van toepassing op Hugo Wouters die Pernath werd?

Hugues heeft echter bij herhaling formeel geloochend dat hij zijn pseudoniem aan Meyrink ontleende. Hierover bestaan talrijke getuigenissen.

Aan René Gysen liet hij weten: “ ‘Pernath’ zelf heeft een welbepaalde oorsprong die weinigen kennen, het is een originele naam.”

Op mijn vraag of hij wellicht een soort magische verwantschap had met de Athanasius Pernath uit Der Golem bleek dit jammer genoeg niet het geval te zijn”, noteerde Raymond Brulez  (1895-1972) in 1961.

Ik kan persoonlijk getuigen dat hij dat ook tegenover mij ten stelligste ontkende, waarbij hij er bij herhaling op zinspeelde dat 'Pernath' een veel concretere betekenis heeft.

*

Feit is dat Pernaths vader dweepte met Der Golem, waarvan de eerste Nederlands vertaling reeds in 1916 van de pers kwam. Het boek kende meteen een overdonderend succes, mede door de goedkope pocketuitgave die tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het front gretig gelezen werd. In 1917 waren er al 145.000 exemplaren van verkocht, en begin de jaren dertig was dit aantal al opgelopen tot een kwart miljoen. Bovendien verscheen het in haast alle wereldtalen, Japans incluis. In de jaren vijftig was het boek echter zo goed als in de vergetelheid geraakt, en door Pernath en zijn generatiegenoten kon het wel ten onrechte beschouwd worden als een van die zogenaamd marginale werken die slechts door een uitgelezen kring lezers gekoesterd worden. Pernath kon wel eens verrast zijn geweest door het feit dat zijn pseudoniem voor sommigen zonder meer transparant was. Was wat hij een geheim waande, voorbehouden aan zeldzame ingewijden (en hij was gesteld op geheimdoenerij), toch gemeengoed bij echt erudiete vrienden? Nam hij daarom zijn toevlucht tot een loochenende egelstelling? Rekening houdend met Hugues’ tweede natuur, nl. de versluiering, is het niet denkbeeldig, jusqu’à preuve du contraire, dat hij wel degelijk zijn schrijversnaam aan Meyrink ontleende.

Snoek schrijft verder:

Hij verengelste zijn echte voornaam Hugo en voegde er ter verfraaiing nog een C aan toe. Omdat hij overleden is kan ik hem niet meer vragen wat of die C betekende. […] Hij was zeer trots op zijn schrijversnaam en hij heeft die ook altijd met veel waardigheid gedragen.

Tegenover René Gysen had Pernath uitdrukkelijk gesteld: “Wat ik bedoelde met ‘C’ was nodig en niet decoratief.” Patrick Conrad schrijft dat Hugues “de ietwat plechtige, door Pernaths vader soms gebruikte verfransing van Hugo was”, terwijl de letter C verwijst naar de voornaam Charles, “een dubbele hommage aan zijn vader en aan Charles Baudelaire”.(2) Dit werd mij bevestigd door Charles Wouters, die er trouwens niet aan twijfelde dat Hugues zijn deknaam aan Meyrink dankte.

*

Het wekt geen verwondering dat, na zijn korte beschouwing over Hugues’ pseudoniem, Snoek meteen aansluit met een voor de hand liggende verwijzing: In Antwerpen was hij met Maurice Gilliams zonder twijfel de meest bekende dichter.”

De oudere dandy, die zich graag met wandelstok of muts liet vereeuwigen in Oscar Wilde- of Pierre Brasseur-uitmonstering, deelde niet alleen een maniakale zorg voor vestimentaire verschijning met Pernath, maar bouwde net als de jongere dichter zijn hypnotisch proza rond de “lederen initiaal der stilte”. De oudere diva kon meewarig en bijzonder plastisch de meest vernietigende uitspraken over Snoeks poëzie formuleren, maar in Pernath herkende hij een gelijkgestemde.

Pernath leefde als een typisch stadsdichter, zegt Snoek verder. Mooie landschappen, natuur, dieren, en kinderen lieten hem koud. Reizen interesseerde hem niet, hij heeft nooit een auto bezeten want hij kon er geen besturen en zwemmen kon hij ook niet.

Pernath had inderdaad genoeg aan het eigen zwarte licht om de sierlijke glooiing van een landschap op het netvlies gerust te kunnen missen, en de innerlijke reis is al zo weemoedig-avontuurlijk en ontgoochelend genoeg om hem immuun te maken voor aan het haastige vee dierbare verlokkingen. Hij was het met Laurence Sterne eens: “A man should know something of his own country, too, before he goes abroad.”

Lieten dieren hem koud? Wie zich zo nadrukkelijk als hij met een kat in de arm laat fotograferen, kan geen onverschillige zijn – hoogstens een discrete.

De technisch onderlegde Snoek was een fervente verzamelaar, net als zijn vader die een indrukwekkende collectie mineralen opgebouwd had. Hij was bezeten door de drang alle mogelijkheden van zijn collectiegebied (zakhorloges, partijlidkaarten of wat dan ook...) geheel uit te putten. Hij getuigt over Pernath:

Hij was een verwoed verzamelaar van boeken, liefst dure kunstboeken, schilderijen van Dan van Severen en constructivisten, oude katrollen en in 1959 deed hij een verzameling oude zakhorloges weg die de mijne met een paar mooie exemplaren heeft verrijkt.

Verwoed verzamelaar van dure kunstboeken? Neen, dat is het wat perfide oordeel van iemand die in zijn leven nauwelijks plaats kon maken voor boeken. Pernath, die de smaak van zijn vader te pakken gekregen had, had behoefte aan boeken, niet aan status bevestigende kijk- of salontafelboeken, niet eens aan collector’s items, maar aan boeken als objets-témoins. Hij bezat ook wel waardevolle boeken, maar dat was een onvermijdelijk gevolg van zijn intense belangstelling voor o.m. de Franse surrealisten, wier minder canonieke werken destijds slechts in beperkte oplagen circuleerden. Je moest er wel wat voor over hebben. Hugues beschikte over een consistente film- en theaterbibliotheek (Artaud, Brecht, Beckett), was verslingerd op het monumentale dagboek van Samuel Pepys – en op goede thrillers. Kortom, zijn bibliotheek was die van een verlichte amateur. Alleen wat James Joyce betreft, gedroeg hij zich als een collectioneur – althans wat de secundaire literatuur betreft. Het mooie ensemble dat hij bijeengebracht had, werd na zijn dood verworven door Pink Poet Georges Adé.

Henri-Floris JESPERS

(wordt vervolgd)


(1) Frans SMIT, Gustav Meyrink. Het leven van een esoterisch auteur en geestelijk zoeker, Deventer, Ankh-Hermes, 1986, p. 76.

(2) Patrick CONRAD, Hugues C. Pernath, Antwerpen/ Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1976, pp. 16-17.


Partager cet article
Repost0
7 novembre 2009 6 07 /11 /novembre /2009 09:30


De prijs bekroont jaarlijks het beste, "spannende" oorspronkelijk Nederlandstalige boek.

 

Dit jaar boog de jury zich over 67 ingezonden boeken die voor het eerst verschenen in de periode juni 2008-juni 2009.

Ziehier de toplijst:

 

Willem ASMAN, Wondermans eindspel, Bezige Bij, 2009.

Pieter ASPE, Bankroet, Manteau, 2008.

Patrick DE BRUYN, Indringer, Manteau, Antwerpen, 2008.

Hans DECLERCQ, Hoe zwart is de duivel?, Van Halewyck, 2009.

Marc CAVE, Zwart goud, Manteau, 2009.

Bavo DHOOGE, Stiletto libretto, Manteau, 2009.

Bob MENDES, Vuil geld, Manteau, 2009.

Almar OTTEN, Gebonden kapitaal, ArtNik, 2008.

Marion PAUW, Daglicht, Ambo / Anthos, 2009.

Felix THIJSSEN, Esperanza, Luitingh / Sijthoff, 2008.

Jac. TOES, Blind zicht, De Geus, 2009.

Jacob VIS, De Scheepsbouwer, Ellessy, 2008.

 

De nominaties worden bekendgemaakt op vrijdag 13 november.

 

Philip Heylen, schepen van Cultuur van de stad Antwerpen, reikt de prijs uit op dinsdag 24 november om 16 uur in het AMVC / Letterenhuis te Antwerpen.

 

De bekroonde schrijver ontvangt een trofee, een zilveren boksbeugel van 500gr. met 4 diamanten van 0.35ct elk. De trofee is een oorspronkelijk kunstwerk van de internationaal gewaardeerde conceptuele kunstenaar Wim Delvoye.

 

Winnaars van De Diamanten Kogel: Benny Baudewyns (2002), Jef Geeraerts (2003), Bob Mendes (2004), Esther Verhoef (2005), Felix Thijssen (2006), Patrick Conrad (2007), Simon de Waal (2008).

 

De Diamanten Kogel is een initiatief van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs.

 

Jury 2009: Frank van den Auwelant, Ineke van den Bergen, Jos van Cann, Eric Diepvens, Henri-Floris Jespers (voorzitter), Kris Kenis, Hugo Seeldraeyers, Geert Swaenepoel, Magali Uytterhaegen

Partager cet article
Repost0
3 novembre 2009 2 03 /11 /novembre /2009 04:33

In 1982 verscheen onder de titel De Prins van Magonia werk van Lampo bij de grote Moskouse uitgeverij Radoega. Omnibussen van buitenlandse schrijvers pasten destijds in de Sovjet cultuurpolitiek. Zulke omnibussen bevatten werken van een buitenlandse schrijver in verschillende genres en waren voorzien van omvangrijke inleidingen, nawoorden en commentaren. Het boek in kwestie bevatte twee kleine romans, Kasper in de onderwereld (1969) en De Prins van Magonia (1976), alsmede een keuze verhalen. De oplage van 50.000 exemplaren was snel uitverkocht. Het nawoord werd geschreven door Jurij Sidorin (misschien loont het de moeite het nawoord ooit in De Scheldebode in vertaling te brengen?)

Onder de titel Terugkeer naar Atlantis verscheen in oktober 2008 bij Azbooka te Sint-Petersburg een tweede vertaling van Lampo. Het boek bevat niet alleen de titelroman (1953), maar ook De komst van Joachim Stiller (1960). Vertaalster Svetlana Knyazkova verduidelijkt:

De komst van Joachim Stiller werd al een keer vertaald naar het Russisch door W. Osjis. Deze vertaling werd tweemaal gepubliceerd, eerst in het literaire tijdschrift Neman in 1988 en in 2007 in boekvorm bij de kleine uitgever Kwadriga te Moskou. Maar de uitstraling van de roman was in beide gevallen niet zo groot, wellicht door een onjuiste keuze van de uitgever en / of door een té kleine oplage, of misschien door de kwaliteit van de vertaling, ik weet het niet... In ieder geval was het reeds lange tijd mijn intentie om een nieuwe vertaling te maken van mijn favoriet boek.

In juni verscheen De komst van Joachim Stiller in het Duits. De vertaling “aus dem Flämischen” is van de hand van de taalkundige en romancier Herbert Genzmer (°1952). In een goed gestoffeerd artikel wijst Heiko ter Horst ook op de vertalingen van De belofte aan Rachel (1952) en van Arthur (1985).

Dit alles, en veel meer, staat te lezen in de Scheldebode, het ledenblad van het Hubert Lampo Genootschap. Het lidmaatschap bedraagt 25 € per kalenderjaar en geeft recht op informatie over- en deelname aan alle activiteiten en op ontvangst van de Scheldebode.

Redactieadres: Heiko ter Horst, Ribeslaan 85, 3053 ML Rotterdam

HFJ

Partager cet article
Repost0
28 octobre 2009 3 28 /10 /octobre /2009 04:32

Het nieuwe nummer van DeM wordt morgen in Antwerpen voorgesteld. Tevens worden David Danish en Bob Mendes geïnterviewd. Wees erbij!

Thrillers hebben echt meer in petto dan een spannende plot. Tijdens de jongste masterclass georganiseerd door het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs in samenwerking met het Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden (Universiteit Antwerpen) en gesponsord door De Diamanten Kogel, handelde Tim Heald nu eens niet over de plot, maar over over de personages. Terloops formuleerde hij een bedenking die het overwegen waard is:

The most important is that they recur. This is a characteristic of crime. Tolstoy and Dickens create wonderful, memorable, believable characters but they die with each book. Crime writers create characters who, paradoxically perhaps, survive book after book after book.


Tim Heald

Misdaadliteratuur heeft veel meer te bieden dan de zelfgeproclameerde top van de republiek der letteren bereid is te erkennen, laat staan toe te geven.

De redactie van DeM onderstreept terecht dat 'het literaire wereldje' maar al te vaak met een scheef oog naar misdaadgenre kijkt:

'Spannende boeken, ja, maar literatuur? Verre van!' Om de misdaadauteurs te verdedigen, hebben uitgevers dan maar de term 'literaire thriller' uitgevonden... een doekje voor het bloeden.

In het nieuwe nummer van Deus ex Machina wordt deze kwestie doorgelicht. Auteurs zoals Stan Lauryssens en Bavo Dhooge en critici zoals John Vervoort komen aan het woord. Het nummer is tegelijk ook een Bob Mendes-special. Mendes is, naast Geeraerts, een van de meest succesvolle en ook meest inhoudelijke Vlaamse misdaadschrijvers. Een aantal aan hem gewijde artikelen toont aan dat zijn romans heel wat meer te bieden hebben dan die obligate paar uur ontspanning.


Bob Mendes

Om meer weerklank aan het nummer te geven, wordt het donderdag 29 oktober voorgesteld. Tegelijk wordt ook een kleine tentoonstelling over Mendes geopend. Vanaf 20 uur is iedereen welkom in antiquariaat In 't Profijtelijk Boeksken, Wolstraat 1, 2000 Antwerpen.

Auteur en DeM-redacteur Max Moragie zal er de auteurs Bob Mendes en David Danish interviewen.

David Danish (Iran, 1966) is schrijver, journalist en Midden-Oostendeskundige. Op zijn achttiende begon hij zijn loopbaan als krantenjournalist in Teheran. Tijdens de oorlog tussen Iran en Irak vocht hij twee jaar aan het front. Toen de politieke en maatschappelijke situatie in Iran in 1990 verslechterde, vluchtte hij naar Nederland, waar hij zijn journalistieke werk voortzette.

Na de opening van de tentoonstelling is er uiteraard een drankje.

HFJ


Henri-Floris Jespers, Bob Mendes. Meester in Misdaad, Manteau, 2005

 



Jos van Cann & Henri-Floris Jespers, Thriller versus roman, Garant, 2008

Partager cet article
Repost0
24 octobre 2009 6 24 /10 /octobre /2009 03:27

Limburg is klaar voor een nieuw literair evenement dat plaatsvindt op 6 november om 20.00 uur ’t Raodhoes in Blerick. De Stichting Lalibela, BlariaCultura en Cultureel Centrum ’t Raodhoes in Blerick hebben de handen ineengeslagen om het literatuur- en cultuurminnende publiek een onvergetelijke avond te bezorgen.

Maar liefst vier topauteurs laten het achterste van hun tong zien. Ze vertellen over hun eigen werk en gaan met elkaar in gesprek over hun visie op literatuur.

In de eerste sessie kruisen Ton van Reen en Rashid Novaire de degens. Van Reen werd in 2007 door het Limburgs Dagblad en L1 uitverkozen tot de grootste Limburgse schrijver aller tijden. Hij is dé chroniqueur van het rijke Roomse leven, maar zijn maatschappelijke betrokkenheid reikt veel verder dan de grenzen van zijn eigen streek. De jonge Rashid Novaire timmert al tien jaar aan de weg met grenzeloze verhalen en een tomeloze verbeeldingskracht. Afgelopen zomer werd hij gekozen tot president van de Zomerparkfeesten in Venlo.

Na de pauze zorgen de twee markantste dichters van Nederland voor verbaal vuurwerk. Voormalig Dichter des Vaderlands Driek van Wissen vertelt over zijn werk met de ernst van een vakman en tegelijkertijd de innemende humor en relativeringszin van een artiest. Rawie is niet alleen vanwege zijn flamboyante uitstraling een icoon, ook zijn werk spreekt bij een breed publiek tot de verbeelding. Op milde, ironische toon bezingt hij op geheel eigen wijze de klassieke thema’s. Rawie en Van Wissen debuteerden in 1976 samen en raakten sindsdien steeds beter op elkaar ingespeeld. Zij maken er op 6 november zonder twijfel een boeiend spektakel van.

Na de voordrachten en discussies van de auteurs kunt u nader kennismaken met de auteurs en hun werk op de boekenmarkt. Daar staat ook een boekenkraam van Boeken Steunen Mensen en een informatiestand van Stichting Lalibela.

Om 22.30 uur nemen diverse topartiesten het roer over om er een spetterend muzikaal feest van te maken. Gino en Jiri Taihuttu, de folkgroep Parelmoer en Bert van den Bergh zorgen voor een mooie ambiance.

Voor € 12,50 bent u getuige van een uniek spektakel in Limburg én levert u een bijdrage aan de projecten van de door Ton van Reen opgerichte Stichting Lalibela. De stichting zet zich in voor de armsten van de armsten in het Ethiopische stadje Lalibela en probeert hen op weg te helpen naar een zelfstandige toekomst. Zie voor meer informatie www.stichtinglalibela.nl.

Alle auteurs en artiesten treden belangeloos op, zodat de opbrengst van de kaartverkoop ten goede komt aan het goede doel.

Kaarten zijn te verkrijgen bij ´t Raodhoes in Blerick, Boekhandel Koops in Venlo en via lilaliterair.stichtinglalibela.nl.

Meer informatie is te verkrijgen bij:

Gerard Sonnemans, Stichting Lalibela, 0485-520109 of 06-40888382

Of Jos Feller, BlariaCultura, 077 – 3823067

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche