Gisteren werd hier bewust de aandacht gevestigd op het moedige, ronduit historische pardon dat prof. dr. Jos Verdoodt twaalf jaar geleden op de IJzerbedevaart uitsprak. Verdoodt was een vriend van Louis Paul Boon, is een kenner van het Daensisme en de onvermoeibare drijfkracht van het ADVN en van het onvolprezen tijdschrift Wetenschappelijke Tijdingen. Bij het monument van de gebroeders Van Raemdonck, twee iconen van de Vlaamse Beweging, sprak hij vanochtend te Steenstrate / Ieper een rede uit waarin hij de grens tussen geschiedenis en instrumentaliserende symboliek vanzelfsprekend uiteenzette.
Het IJzerbedevaartcomité belast mij met de eervolle taak u hier te begroeten, op deze plek waar geschiedenis en symboliek op een bijzondere manier elkaar ontmoeten, vervolgens opnieuw uiteengaan, vervolgens elkaar opnieuw ontmoeten.
Op deze plek stierven drie mensen die niet hadden mogen sterven, net als de miljoenen die hun lot moesten delen in het grote onrecht dat de oorlog is. De Eerste Wereldoorlog was één groot onrecht, alle andere oorlogen zijn dat eigenlijk ook.
Ik besef maar al te goed dat de dood van een soldaat al te vaak wordt verdrongen en verdronken in de romantiek van de heldendood.
Maar de dood door het geweld van de oorlog is eigenlijk onwaardig aan en voor het menselijke bestaan. Zoals elke dood door elk geweld onwaardig en dus onaanvaardbaar is.
De geschiedenis van deze plek is het helledecor van de Eerste Wereldoorlog, het is de danteske wreedheid va elke oorlogsvoering.
De symboliek van deze plek is die van het soldatenoffer in dienst van een strijd voor het betere leven van de mensheid.
Die strijd had zichzelf reeds sinds lang overbodig moeten maken. Maar helaas. Maar helaas.
Wij mogen niet vergeten dat de soldaten Frans Van Raemdonck en Edward Van Raemdonck en hun Waalse frontmakker Amé Fiévez vrijwilligers waren die hier in de nacht van 25 op 26 maart 1917 sneuvelden. Zij waren jonge mensen, nog niet eens twintigers wat de gebroeders Van Raemdonck betreft, nauwelijks 23 jaar wat de Waalse oorlogsmakker Amé Fiévez betreft.
Deze plek behoort, zowel historisch en symbolisch als qua erfgoedbezit, tot de site van de IJzerbedevaarten, hier enkele kilometers vandaan.
Deze plek in Ieper/Steenstrate is er als het ware de aanloop toe.
Want uiteindelijk is die IJzerbedevaartsite dé verstilde dodenakker op het grondgebied van Vlaanderen, dé verstilde dodenakker waar de symboliek en geschiedenis elkaar blijven ontmoeten in een dynamisch en hoopvol verhaal naar de toekomst toe.
Zowel hier in Steenstrate als ginds in Diksmuide, moet het hoopvol en dynamisch verhaal voor de toekomst van Vlaanderen er een zijn dat rust op de grondslagen van deemoed, sereniteit en piëteit voor de diversiteit van het verleden en de kwetsbaarheid van het menselijke gelijk.
Die deemoed, sereniteit en piëteit moeten worden betoond tegenover allen die op het grondgebied van Vlaanderen ten onder gingen aan het onrecht van de oorlog.
Dat wil zeggen dat wij onze verheven gevoelens tegenover de Vlaamse soldaat ook zullen koesteren tegenover allen die hier stierven en geen Vlaming van herkomst waren, doch Waalse soldaten en soldaten van over de gehele wereld, langs welke zijde van het oorlogsgeweld zij ook moesten opereren.
De Franstalige historicus Bruno Benvindo beschreef die soldaten enkele jaren geleden nog als (des) hommes entre tenacité et désillusion, als jonge mannen die zich bevonden tussen de vereiste taaiheid van de soldaat en de menselijke ontgoocheling van diezelfde soldaat.
Wij weten natuurlijk dat er onder die soldaten ook spanningen waren, spanningen tussen Vlamingen en Walen spanningen tussen sociale klassen, spanningen tussen bevoorrechte en achtergestelde klassen.
Het waren de spanningen vanwege onmachtigen, tegenover een lot dat niet zij doch machtigen hadden bepaald.
*
De herinnering en het besef van het oorlogsleed ontnemen de zeggingskracht aan elke selectieve interpretatie van het verleden, maar ook aan de selectieve, ideologisch gekleurde van het heden en van de toekomst.
Het staat daar buiten en daar boven.
In die geest moeten wij trouwens naar de toekomst kijken.
Hier op deze plek, in dit niemandsland uit 1917, stonden eerst drie naamloze kruisjes, nadien bouwden de frontmakkers er een klein monument, in 1933 tenslotte ontstond het monument waar wij ons hier vandaag bevinden.
De dierbare doden zelf bevinden zich in de crypte van de IJzertoren.
Wij zullen hen ook daar straks gedenken.
Op de IJzersite te Diksmuide sprak Frans-Jos Verdoot de bedevaarders als volgt toe:
Beste vrienden die van Vlaanderen houden, van de toekomst van Vlaanderen en daarom van de vrede en de verdraagzaamheid,
geachte familie van de gesneuvelde frontsoldaten Frans en Edward Van Raemdonck uit Temse,
geachte familie van de gesneuvelde Amé Fiévez uit het Waalse Calonne,
mijnheer de burgemeester Bernard Bauwens van het Waalse Calonne-Antoing,
mijnheer de burgemeester Luc De Ryck van het Vlaamse Temse,
van harte welkom op deze vijfentachtigste IJzerbedevaart.
Het is ontroerend te aanschouwen hoe hier, op deze plek, jaar-voor-jaar, talloze bloemen worden neergelegd op de symbolische én werkelijke graven van de frontsoldaten uit de Eerste Wereldoorlog.
Dat gebeurt in volle piëteit, in volle sereniteit, in de geest van een verhoopte verdraagzaamheid en met de wens dat er vrede zou heersen in de wereld.
Dat zich vandaag onder die bloemen ook de bloemen bevinden van alle gemeenschappen en parlementen in dit land, dat vormt beslist een zeer bijzonder hoogtepunt in de geschiedenis van de IJzerbedevaarten.
De dood van een frontsoldaat wordt al te vaak verdrongen en verdronken in de romantiek van de heldendood.
Maar laten wij vooral zuinig omspringen met de romantiek van de heldendood. Want de dood door het geweld van de oorlog zou onwaardig moeten zijn om te behoren tot de geschiedenis.
En dat is vandaag al te vaak het geval.
Een Franstalige historicus in dit land [Bruno Benvindo, 2005] beschreef de soldaten aan het IJzerfront ooit als (des) hommes entre tenacité et désillusion, de jonge mannen die zich bewogen tussen hoop en vrees, tussen de taaiheid van de soldaat en de ontgoocheling in de ziel van diezelfde soldaat.
Wij weten natuurlijk dat er onder de frontsoldaten aan de IJzer vaak ook spanningen leefden, spanningen tussen Vlamingen en Walen, spanningen tussen bevoorrechte en achteruitgestelde klassen, communautaire bitterheid en frustratie.
Die spanningen zouden hen nog vaak blijven achtervolgen tijdens hun verdere leven.
Over die spanningen heeft de emancipatie van de Vlaming en van de niet-Vlaming gelukkig een brede mantel gespreid. Die emancipatie betekende méér dan zomaar de mantel der liefde. Het ging om ontwikkelingskansen, culturele ontvoogding en welvaart.
Straks herdenken wij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Een eeuw is een lange periode. Het wordt dus de hoogste tijd om onze spanningen uit het verleden te herdenken, te her-denken in een geest van verzoening en samenhorigheid.
Oorlog is helaas, helaas vaak een soort beroep.
Maar wij mogen niet vergeten dat de soldaten Frans Van Raemdonck en Edward Van Raemdonck en hun Waalse frontmakker Amé Fiévez vrijwilligers waren.
Toen zij in de nacht van 25 op 26 maart 1917 in Steenstrate bij Ieper sneuvelden, waren zij jonge mensen, nog niet eens twintigers wat de gebroeders Van Raemdonck betreft, nauwelijks 23 jaar wat hun Waalse frontmakker Amé Fiévez betreft.
De bedevaartweide waarop wij ons hier bevinden is dé verstilde dodenakker op het grondgebied van Vlaanderen, dé verstilde dodenakker waar de symboliek en geschiedenis elkaar steeds hebben ontmoet en hopelijk zullen blijven ontmoeten.
Als wij dat kunnen blijven doen in historische deemoed en verstandhouding, Vlamingen en niet-Vlamingen, dan wordt dit waarschijnlijk een dynamisch en hoopvol verhaal naar de toekomst toe.
Hier op de graven van de gebroeders Van Raemdonck en van Amé Fiévez en anderen moeten deemoed, sereniteit en piëteit de sleutelwoorden zijn.
Ik wens u van harte die sleutelwoorden toe.
Tot slot, eveneens te Diksmuide, werd Nathan Ramet als volgt herdacht door Verdoodt.
Op een uitgesproken dag van vrede en verzoening als vandaag, verplicht ons historisch geheugen ons ertoe om te herinneren aan de dood van Nathan Ramet. Nathan Ramet overleed op 4 april jl.
Hij was toen 87 jaar oud.
Ramet was 17 jaar, toen hij op 15 augustus 1942 vanuit Antwerpen werd gedeporteerd naar Auschwitz, samen met zijn vader, die omkwam nabij Auschwitz. De andere leden van het gezin konden onderduiken en bleven gespaard.
Ramet overleefde de gruwelkampen van de Tweede Wereldoorlog.
Na de oorlog stichtte Ramet het Joods Museum van Deportatie en Verzet in Mechelen. Hij hield, decennia lang, talloze schoollezingen en voordrachten over de gevaren voor xenofobie en autoritaire regimes.
Zijn zorg was en is ook onze zorg en daarom herdenken wij hem hier vandaag.
*
Uit de drie hier integraal gepubliceerde redevoeringen blijkt voldoende dat prof. Frans-Jos Verdoodt zich scherp bewust is van de pedagogisch onvermijdelijke en bovendien meer dan gewenste dimensie van het historisch onderzoek. Hij draagt aldus bij tot de liquidatie van het onverwerkte verleden (en dus tot de onbelaste toekomst) van de Vlaamse Beweging. Het strekt hem tot ere, maar het zal hem, vrees ik, niet in dank afgenomen worden....
HFJ