Armand van Nimmen situeert zijn essay “in de soms harmonisch geïntegreerde maar meestal gedesintegreerde sfeer tussen de Vlaamse beweging en de evolutieve beleving van de kunst”, aldus Frans-Jos Verdoodt.
Toen ik mij destijds verdiepte in de briefwisseling Duysan-Burssens viel het mij op hoe Duysan voortvarend, zoniet opdringerig te werk ging – net een olifant in een porseleinenwinkel. (Tussen haakjes, ik ben er allerminst van overtuigd dat de familie Van Ostaijen onvoldoende vermogend was – zoals gesteld door Armand van Nimmen – om het stoffelijk overschot te laten overbrengen naar Antwerpen.) Dat Duysan een rusteloze maar stimulerende rol speelde, staat sowieso buiten kijf. Dat hij daarbij laat mij zeggen nogal assertief te werk ging, wat onderhuidse wrevel wekte bij de nauwe vrienden van Paul van Ostaijen die hij niet eens gekend had, doet uiteraard niets af aan zijn objectieve merites, maar zegt wel veel over zijn halsstarrig karakter. (Duysan was wel op 18 oktober 1918 aanwezig op de 'Openbare vergadering der Jeugdgemeente' in het koninklijk atheneum te Antwerpen, waar Van Ostaijen enkele dagen voor zijn vlucht naar Berlijn een lezing hield over “De nieuwe zending” waarover Dieter Vandenbroucke een doorwrocht opstel publiceerde in Zacht Lawijd, jg. 10 nr. 3, juli-augustus-september 2011, pp. 44-67).
*
Over de rol van Jozef Duysan als secretaris van het Van Ostaijen-comité brengt Van Nimmen niets nieuws. Het verhaal van het comité heb ik gedetailleerder belicht in mijn essay over Gaston Burssens (Klemmen voor Koorddanser, Antwerpen, Revolver, 1997, pp. 20-23). Het is wel de verdienste van Armand van Nimmen dat hij een portret ten voeten uit schetst van de man over wie tot nu toe weinig bekend was: dienstoverste Accounts Payable Department bij General Motors, dwepend met Van Ostaijen, directeur van het gehate Arbeidsambt (AA) Antwerpen, ondergedoken, in eer hersteld.
Inderdaad, tijdens de bezetting trad Duysan opnieuw op de voorgrond. In januari 1941 werd hij benoemd tot directeur van de Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Toezicht (NDAT), waarvan de naam enkele maanden later gewijzigd werd tot Arbeidsambt (AA) Antwerpen, waar hij “een radicale zuivering” doorzette, aldus Van Nimmen. De invoering van de arbeidsplicht (6 maart 1942) leidde tot een jacht op 'ongure' en 'asociale' elementen (zoals smokkelaars en werkweigeraars) en “ontaardde in een bijzonder scherpe discriminatie met betrekking tot joden”, aldus Van Nimmen.
“Voor Duysan leverden deze maatregelen echter schijnbaar geen wezenlijk bezwaar. De baan als directeur van het AA Antwerpen leek wel een kolfje naar zijn hand: als autoritaire en krachtdadige baas kon hij nu laten uitvoeren wat aan de orde van de dag was.”
Bij het naderen van de bevrijding vluchtte Duysan naar Duitsland. Na het einde van de oorlog keerde hij heimelijk terug naar België. In tegenstelling tot vele anderen werd hij niet gevat. Hij werd in mei 1947 door de Antwerpse Krijgsraad bij verstek veroordeeld tot 25 jaar buitengewone hechtenis. Daarna leefde hij minstens tien jaar lang ondergedoken bij de oom van Armand van Nimmen. In die periode verdiepte Duysan zich in de lectuur van Baltasar Graciàn, Friedrich Nietzsche en André Malraux. Rond 1958 vertrok hij incognito naar Oosterhout waar zijn vriend Van Roosbroeck hem onderdak had aangeboden. Na dat kort verblijf in Nederland keerde hij naar België terug en gaf zich aan bij de gerechtelijke instanties. Na enige tijd in de gevangenis van de Begijnenstraat in Antwerpen te hebben doorgebracht, werd hij op 5 april 1968 door het Hof van Beroep in Brussel in eer hersteld.
*
In 2010 publiceerde Armand van Nimmen een revelerend opstel over Albert Van de Poel en Duysans boezemvriend Rob van Roosbroeck in Wetenschappelijke Tijdingen (jg. LXIX, nr. 3, september 2010, pp. 199-216), een tijdschrift dat ik voor geen geld van de wereld wil missen, waarover meer in een volgende blog.
Henri-Floris JESPERS
(wordt vervolgd)