Op 8 oktober 2014 publiceerde van Frans Depeuter hier een bijdrage over Lichtaart centrum van kunst en cultuur in de roerige jaren zestig. In het rijkelijk geïllustreerde boek brengt Karl Wouters het verhaal van de culturele ontvoogding van de Kempen in de jaren '60 van de vorige eeuw en bevat een schat aan informatie zowel over de 'grande histoire' als over de 'petite histoire' van kunst en cultuur.
Zie: http://mededelingen.over-blog.com/article-lichtaart-centrum-van-kunst-en-cultuur-in-de-roerige-jaren-zestig-124740006.html
Hier dan een tweede bijdrage van Frans Depeuter
■
16 waren het er. Ik heb ze geteld, van de zolder tot de kelder, van de voorplaats tot de achterkeuken. In ons hele boerderijtje prijkten 16 beeltenissen van Onze Lieve Vrouw. Zelfs in de varkensstal hing een kapelleke, waar ik in de zomer een krans van blauwe korenbloemen voor vlocht.
Ja, die kapelletjes, daar wemelde het van in Vlaanderland, en vooral in de Kempen. In Lichtaart, Tielen, Kasterlee samen telde je er 213 (en daar was dan onze varkensstal niet bijgerekend). Dat kwam erop neer dat de voorbijganger 213 maal geacht werd 'Jezus, Maria, Jozef' of 'Geloofd zij Jezus Christus' te zeggen. Als ze niet gemetseld waren, dan hingen ze in miniatuurvorm tegen een muur, een schutting, een eik of een linde. Aan de kruispunten van de wegen, bij een brug of de splitsing van een veldweg, aan de rand van een bos of zo maar op een straathoek.
O ja, die vrome Kempen. Die stille Kempen, vol dokkerende boerenkarren en wiekende molens. Lichtaart was daar ongetwijfeld een eminent voorbeeld van.
Van cultuur hadden de Lichtaartenaren amper kaas gegeten. Cultuur dat waren de 17e eeuwse Boogschuttersgilde van Sint-Sebastiaen en de Kolveniersgilde van Sint-Antonius, die met hun teerfeest op het dorpsplein een gavotte of mazurka dansten.
Cultuur, dat was de fanfare 'Vreugd in Deugd' die in de parochiezaal een jaarlijkse operette, revue of toneelstuk opvoerden, wat allemaal werd ondergebracht onder de noemer 'concert'. De moord van Nijlen, In 't Witte Paard, Na is 't onzen toer, Hedde 't vast, Het Dorp der Mirakelen, De Gebroeders Kalkoen, De dodelijke kus, Pietje de Landloper, dat soort dingen. Gemengd mocht uiteraard niet, zodat de vrouwenfiguren allemaal behaarde benen en een baard in de keel hadden.
Cultuur was er ook met het Davidsfonds, dat omstreeks de eeuwwisseling onder het motto 'Godsdienst, Taal, Vaderland' te Leuven was opgericht om de katholieken weg te houden van het socialistische Vermeylenfonds en het vrijdenkende Willemsfonds, en dat in 1932 een hoogtepunt kende met 74.000 leden in 421 afdelingen.
Cultuur, dat was crochet, zo'n wedstrijd voor amateurzangers, weet je wel, een soort talentenjacht (die in de jaren '30 ontstaan was in Frankrijk, waar de afgekeurde kandidaten door een machinist van het podium werden gehaald met een haak, vandaar de naam 'crochet'). De presentator die zo'n crochetavond aan elkaar praatte, heette steevast Louis Baret, die zelf ook enkele hoogstaande liedjes ten beste gaf, zoals 'Ik heb een zwak voor pitjesbak' en 'Geef mij nog een kusje, daar komt uw autobusje,/ nu moeten wij weer van elkaar,/ tot 'tlaatste secondje mijn lippen op je mondje,/ het afscheid valt mij toch zo zwaar".
Cultuur was last but not least de cinema Pax, die in 1948 op de parochiale bodem verrees en elke week een hoofd- én bijfilm gaf, waaruit de minder stichtelijke fragmenten door de censuur van de dikke pastoor Smets zorgvuldig waren weggeknipt.
En cultuur was uiteraard ook de bib. De boekerij, zoals we dat noemden, was ondergebracht in een piepklein, amechtig lokaaltje van de jongensschool. Daar zat 's zondags na de hoogmis de eveneens piepkleine onderpastoor Lowieke Lowet erover te waken dat de juiste boeken in de handen kwamen van de juiste lezers. Daarbij volgde Lowieke trouw de 'Zedelijke Kwotering' van het Katholieke Lectuurrepertorium, dat zeven categorieën voorschreef: jeugdlectuur, lectuur voor allen, lectuur voor rijpere jeugd, lectuur voor volwassenen, voorbehouden lectuur, streng voorbehouden lectuur en verboden lectuur. Van de voorlaatste reeks had je er hoogstens een handvol, maar die zaten veilig achter het glas. Van de radicaal 'verboden boeken' van 'verwerpelijke' auteurs, die op de pauselijke 'Index librorum prohibitorum' (lijst van verboden boeken) stonden, was er uiteraard niks voorhanden. De meeste aldus verdoemden waren buitenlanders, vooral Fransen, zoals Alexandre Dumas, André Gide, Honoré de Balzac, Emile Zola, Jean-Paul Sartre. Slechts één Vlaming was opgeklommen tot deze index: Gerard Walschap. Dat was nogal weinig, vond de aartsbisschop, Kardinaal Van Roey, die er dan maar een eigen 'bisschoppelijke' index aan toevoegde, waarop méér Vlaamse auteurs terechtkwamen, zoals Marnix Gijsen, Hugo Claus en uiteraard de socialistische 'vuilschrijver' bij uitstek, Louis Paul Boon. Ja, zelfs Felix Timmermans 'Pallieter' heeft op die lijst geprijkt, tot de Lierenaar erin toestemde zijn boek in een 'gekuiste' versie op de markt te brengen.
Maar zie, dan gebeurde er iets in deze Kempen. Een contra-offensief als het ware. Eind jaren 50 begin jaren '60 waren hier een paar vreemde vogels neergestreken, die door de eerbare dorpelingen met schuine blikken werden bekeken. Ene Remy de Pillecyn was van over 't Scheldt gekomen, ene Edouard Verreycken was uit de Koekenstad overgevlogen, ene Jan Berghmans keerde uit Brussel terug naar zijn geboortestreek en ene Jan De Buck had zijn nest in Dendermonde verlaten. Ze zochten allen hun heil in de Stille Kempen, die door hun opvallende aanwezigheid al snel minder stil zou worden. De Lichtaartse Heide was hun uitvalsbasis. Ondanks politieke tegenstellingen werden kunstschilder Remy de Pillecyn, die een overtuigd nationalist was, en de even overtuigde belgicist, beeldhouwer Edouard 'baron' Verreycken, niet alleen buren maar ook goede vrienden, ja, zelfs gezworen drinkebroeders, die elkaar overtroefden met straffe verhalen en liters genuttigd bier.
De Pillecyn en Verreycken waren voorlopers zeg maar, anti-missionarissen die met hun 'slechte voorbeeld' de ontkerstening van de streek inzetten. Wat zijmet beitel en steen, met penseel en verf deden, zou de libertijn Jan Berghmans met het woord doen. Jan verscheen, zoals ik zei, terug tussen ons in het begin van de jaren '60. Nadat hij gedurende een aantal jaren het Brusselse onveilig had gemaakt, zou hij het eens in de Kempen komen doen. Een eigen artistiek café, dat was zijn ultieme droom. Een alternatief cultuurcentrum avant la lettre. En uit die droom ontstond in 1964 De Verbrande Hoeve, "trefpunt voor herders en koningen'. Jans gave kennende om elk initiatief te doen mislukken, zou het 'verbrande' avontuur helaas niet lang duren. In 1967 werd zijn droom begraven onder een berg van onbetaalde facturen.
Maar in die drie jaar had Jan het toch waargemaakt dat iedereen De Verbrande Hoeve, én de bijbehorende kastelein, kende en dat van heinde en ver, ook uit Nederland, 'herders en koningen' naar zijn trefpunt kwamen afgezakt. En mits enige overdrijving vragen we ons af of Jan misschien ook aan de basis lag van het feit dat in 1966 de progressieve paus Paulus VI, die met de keuze van zijn naam een teken gaf dat hij de 'moderne heidenen' wilde bereiken, de verdomde Index naar de papiermand verwees, zodat zelfs de meest gehaaide katholiek zich voortaan ook kon verlustigen aan Boon en Walschap en Claus.
Een andere verdienste van Jan de Eerste was dat hij, samen met Remy de Pillecyn, aan de basis lag van het oprichten van de Artepik door Jan de Tweede, De Buck genaamd en bedrijvig als leraar plastische kunsten aan het Heilig Graf te Turnhout. De Verbrande Hoeve diende als voorbeeld, Remi De Pillecyn was de motor die De Buck over de streep trok om in de pachthoeve van 'Hof ter Heide' te Lichtaart, op een boogscheut van Berghmans' doening, een soortgelijk etablissement in te richten: de Artepik. Jan II hield het langer uit dan Jan I. Tien jaar heeft zijn feest geduurd. Tien jaar boordevol tentoonstellingen, lezingen, jazzconcerten, zang en kleinkunst, mime, poëzie, debatavonden, voordracht, toneel, fanfaremuziek, dans. Van overal kwamen ze: van Londen, Eindhoven, Parijs, Keulen, Amsterdam, Kopenhagen, Stockholm, Zagreb, New-York, zelfs van het Brussels ministerie en van Sint-Jozef-Olen
O, er was zoveel te doen in de Kempen in de jaren '60! Het bruiste er van cultureel leven. De artistieke caféhoevetjes rezen als paddenstoelen uit de grond. In Kasterlee had je Atelier Grafiek van Fons Mertens, de Rommelpot van Mon Martens, de Seven Horses van Mel Turner, en later De Witte Veloo van, jawel, ene Karl Wouters. In Retie was er de Seven Arts van Jan Wets, in Wortel de Diept van de gebroeders Huet, in Dessel de Mallemuze van Leo Stijven, in Gierle de Burcht… Voor de eerste maal in de donkere geschiedenis van de Kempen straalde de culturele vrijheidszon over de heide. Of, zoals Karl het schrijft: Nooit eerder kleurde de heide zo purper!
Wie het fijne wenst te weten van die heerlijke bloei of er zelf bij betrokken was, vindt de hele dolle geschiedenis van de Jannen en het artistieke tuig dat bij nacht en ontij in hun kroegen tot leven kwam, terug in het door Berghmans Uitgevers mooi uitgegeven en rijkelijk geïllustreerde boek van Karl Wouters: "Lichtaart, centrum van kunst en cultuur in de roerige jaren '60'. Uit dat boek mag duidelijk blijken dat de one-liner van Marnix Gijsen, "Het platteland is de kortste afstand tussen twee steden", niet opgaat. En dat, wanneer Tessa Vermeiren – voorzitter van de Raad van Bestuur van 'Kempense cultuurpromotie vzw' en van de Kempische cultuurkrant 'Suiker', – in Antwerpen komt, dat de lieden van 'tStad ongelijk hebben als ze haar vragen of ze met de huifkar is gekomen.
Overigens: wat is er mis aan een huifkar? …
En voor wat betreft mijn ouderlijk huis, waarover ik het daarstraks had, de lieden van 'tStad kunnen gerust zijn: de 16 Lieve-Vrouwen zijn verdwenen en het is een parenclub geworden waar naar hartelust kan gevrijd, gebeft en gesandwicht worden. Ook dat zal wel deel uitmaken van de culturele evolutie van de Kempen, zeker?
Frans DEPEUTER
Karl WOUTERS, Lichtaart, centrum van kunst en cultuur in de roerige jaren zestig, Merksem-Antwerpen, Berghmans Uitgevers, 2014, 192 p., ill., hardcover, 45 €. Voorwoord: Walter VAN DEN BROECK. ISBN: 978-90-70959-99-9
Oplage: 250 exemplaren eigenhandig door de auteur genummerd en gesigneerd.
In bijlage, aangeboden door het Frans Masereel Centrum, Kasterlee: de zeefdruk”herders en koningen”, speciaal voor het boek door Lieven SEGERS ontworpen.