In de tweede helft van de jaren vijftig, begin de jaren zestig was er, alleszins te Antwerpen, een intense kruisbestuiving tussen de pogingen tot vernieuwing ondernomen door plastische kunstenaars enerzijds en schrijvers anderzijds. Als criticus plastische kunsten van De Nieuwe Gazet én als dichter was Nic van Bruggen (1938-1991) nauw betrokken bij de talrijke al dan niet tijdelijke twisten binnen het wereldje. De aanvankelijke eensgezindheid binnen G58-Hessenhuis was immers spoedig zoek. Jef Verheyen (1932-1984) trok zich al meteen terug omdat hij op de eerste tentoonstelling wel met werk vertegenwoordigd was, maar niet vermeld stond in de catalogus. Bert de Leeuw (°1926), Paul van Hoeydonck (°1925), Paul Snoek (1933-1981) en Hugues C. Pernath (1931-1975) beraamden allerlei samenzweringen, maar het bleef bij het manifest van Hannibal en gezellige nachtelijke complotten aan de toog. Englebert van Anderlecht (1918-1961) en Jef Verheyen legden bij kunsthandelaar Hans Liechti te Grenchen in Zwitserland de grondslag voor een nieuwe groepering: De Nieuwe Vlaamse School. Het manifest werd geschreven door Verheyen en zijn onvoorwaardelijke pleitbezorger Paul de Vree (1909-1982). Daarin werd onder meer gesteld:
De Nieuwe Vlaamse School
- erkent in zichzelf deze Vlaamse traditie, dat het universele van de moderniteit in de eigen aard, d.i. de Vlaamse, vervat ligt;
is zich bewust dat onze oudere Vlaamse schilderscholen hun eigen aard door vergelijking met de buitenlandse, door andere schilderscholen, vonden en opdrongen;
- is de overtuiging toegedaan dat de authentieke schilderkunst in wezen nooit formeel of modieus is geweest, maar uiteraard alleen essentieel, waardoor zij verstaat de essentie niet te verwarren met de tijdelijke mededeling der vroegere meesters;
(…)
- zij keert zich af van de in België en in het buitenland opgeldmakende opvatting als zou er een “Belgische” schilderschool bestaan, een opvatting die een contradictio in terminis insluit;
- vermits Belgisch niet met het Vlaams autochtone samenvalt – en die zich wil staande houden door een cultus van formalisme;
-zij wenst in de zin van haar beginselen effectief tegen deze laatste opvatting te handelen, door zich openlijk af te scheiden en zich als de “Nieuwe Vlaamse School” te bekennen.
Het manifest werd ondertekend door Mark Claus, Herman Denkens, Jan Dries, Vic Gentils, Jef Kersting, Nico Klerks, Guy Mees, Guy Vandenbranden, Englebert van Anderlecht, Wim (later: Wannes) van de Velde en Jef Verheyen.
In de bij het manifest toegevoegde tekst Ligt de universaliteit in de traditie? nam Jef Verheyen de benaming “Belgische schilderkunst” op de korrel: de Nieuwe Vlaamse School is van het Belgische etiket niet gediend en staat er op haar universalisme te manifesteren aan de hand van haar Vlaamse geaardheid.
Het ging wel degelijk om meer dan een groep malcontenten die zich, de grote Sezession-traditie indachtig, van G58 afscheurden. Het manifest betekende immers een oorlogsverklaring aan het toenmalige discours van de officiële kunstpolitiek, verpersoonlijkt door Emile Langui, die eenzijdig de Jeune Peinture Belge als enige representatieve groep vooropstelde.
De vernissage van de eerste groepstentoonstelling van de Nieuwe Vlaamse School vond plaats in het C.A.W. op de Meir op 15 oktober 1960. Op dezelfde datum werd de derde openingstentoonstelling van G58 in het Hessenhuis geopend. Nic van Bruggen had reeds enkele eerder in De Nieuwe Gazet de nieuwe vlag bekend gemaakt waaronder Verheyen c.s. scheep gingen. Hij benadrukte dat de abstracte Nieuwe Vlaamse School de traditie geenszins verloochent, maar haar “nieuw” in het plastisch idioom van haar tijd wil veruiterlijken. Het werd immers hoog tijd een contrapunt toe te voegen aan de dominante traditie van het Vlaamse expressionisme. « C’est inouï le tort que nous a causé Permeke. À bas les peintres en sabots ! », vertelde Jef Verheyen in vertrouwen aan Paul Neuhuys in het Pannenhuis.
Op 15 oktober werd de tentoonstelling door Nic geopend met een opgemerkte speech. In de nokvolle zaal van het CAW (Comité voor Artistieke Werking) aan de Meir te Antwerpen stond hij daar, achter het engelenspeelgoed van Jan Dries, met twee velletjes papier in de hand en in een nieuw pak gestoken. Op 4 november publiceerde hij een scherp artikel waarin hij beide tentoonstellingen tegenover elkaar stelt, en wel als Catch (Nieuwe Vlaamse School), nl. “het gevecht met de Engel”, en Kitsch (G58), nl. “veel talentvol naschilderen”.
Nic van Bruggen
Piet Sterckx in De Nieuwe Gazet, Paul Vaucaire in Le Matin en in mindere mate Ben Klein (in een tussentijdse mededeling van het kahier) schoten giftige pijlen af op de nieuwe groepering. Marc Callewaert, voorzitter van G58 én jurylid van de “Jeune Peinture Belge” deed in Gazet van Antwerpen van 19 oktober de Nieuwe Vlaamse School af als “noch nieuw, noch Vlaams, noch school”. Van Bruggen reageerde op 4 november, onderstrepend dat het toch opmerkelijk is hoe Callewaert het werk van de leden van de Nieuwe Vlaamse School totaal anders beoordeelt dan een jaar voordien… Vic Gentils wordt plots ‘kopie van Burri’.
De Nieuwe Vlaamse School, in samenwerking met het Nationaal Centrum voor Moderne Kunst waar Paul de Vree de eerste viool speelde, nam in mei 1961 deel aan de groots opgezette tentoonstelling Forum 61 in de St.-Pietersabdij te Gent. Ondertussen waren ook Paul van Hoeydonck en Bert de Leeuw tot de groep toegetreden. In Monas (II, 2-3, p. 6) nam ik toen een artikel van Paul de Vree op, waarin hij stelde: “De zestigerjaren hebben ingezet met een offensief van de zuivere abstractie tegen ‘l’art brut et informel’. (…) Ditmaal is ook het uur van de Antwerpse authenticiteit geslagen. (…) Met de Nieuwe Vlaamse School is de stroming Cobra of de ongebreidelde groteske op de definitieve klip gevaren.” Volgens De Vree voltrok de Nieuwe Vlaamse School de scheuring met de “im- en expressionistische informelen”.
Op 31 mei 1961 leidde Nic van Bruggen een tentoonstelling van de groep in het clublokaal van de V.E.C.U. (Vereniging voor Europese Cultuur Uitwisseling), toen nog gevestigd in de Wijngaardstraat 9. Eén jaar na de stichting, in oktober 1962, exposeerde de Nieuwe Vlaamse School – met Bram Bogart als gast – in Le Zodiaque te Brussel.
De vlam kwam in de pan toen prof. dr. Peter Leo van de Städtische Kunstgalerie van Bochum, na voorafgaande contacten met Jef Verheyen, Jean Dypréau en Paul de Vree de opdracht gaf Profile II – Belgische Kunst Heute te organiseren. De Vree stond in voor de deelname van de abstracten, en hij nodigde vanzelfsprekend de leden van de Nieuwe Vlaamse School uit. Vic Gentils, Paul van Hoeydonck, Bert de Leeuw, Dan van Severen en Guy Vandenbranden weigerden echter aan de tentoonstelling deel te nemen, omdat ze meenden dat De Vree al te zeer de nadruk zou leggen op het werk van Jef Verheyen, dat hij inderdaad krachtig promootte. Bovendien, dixit De Vree, hadden ze kritiek op het “weinig elegant optreden” van Verheyen, die nu plots bestempeld werd als “jonge debuterende schilder”… Het weren van Verheyen was des te potsierlijker, daar hij als geen ander zijn collega’s genereus deelachtig maakte aan zijn talrijke internationale contacten (een uitzondering in het kunstmilieu waar het zo hermetisch mogelijk afschermen van de eigen relaties eerder de regel was en nog altijd is).
De onderliggende oorzaken van het conflict waren complexer dan dat, en van zeer uiteenlopende aard. Bovendien woedde op dat ogenblik rond De Vree een plaatselijk orkaantje: als “air-hostess van het modernisme” (dixit Marc Callewaert) stond hij in het middelpunt van een literaire rel. Paul was echter een vechter en een doordrijver. Maurits Naessens, directeur van de Bank van Parijs en de Nederlanden, stelde werk uit zijn collectie ter beschikking, en zo kon de Bochumer tentoonstelling doorgang vinden (7 april-18 mei 1963). Naast werk van de Antwerpenaars Vic Gentils, Paul van Hoeydonck, Walter Leblanc, Bert de Leeuw, Guy Mees, Guy Vandenbranden, Wout Vercammen en Jef Verheyen, was er ook werk te zien van de Brusselaars Englebert van Anderlecht en Bram Bogart alsmede van de Gentenaar Roger Raveel.
Ondanks het feit dat er bressen in de groep geslagen waren en dat het klimaat grondig verpest was door latente spanningen en verbale krachtpatserij, was de Nieuwe Vlaamse School toch nog datzelfde jaar aanwezig op de tentoonstelling “Europäische Avantgarde” te Frankfurt (Galerie d, 9 juli-11 augustus 1963).
De polemiek rond De Vree leidde tot een onvermijdelijke herschikking van de redactie van De Tafelronde, waarin ik in september 1963 zitting nam, samen met Henri Chopin en Marcel van Maele.
De Vree begon toen onuitgesproken mentaal afstand te nemen van de Nieuwe Vlaamse School. Met Renaat Braem en Jef Verheyen organiseerde hij in 1964 een indrukwekkende internationale tentoonstelling in het Arena-centrum te Deurne, Integratie 64, waar o.m. Fontana, Goepfert, Klein, Mack, Piene, Uecker en Verheyen aan deelnamen. Die grootscheepse tentoonstelling illustreerde (een aspect van) het programma van de Zero-beweging, waarbij Verheyen zich al in 1962 aangesloten had. In april 1965 ten slotte kende de Nieuwe Vlaamse School haar zwanenzang met Nouvelles Recherches Flamandes, in het Musée Rath te Genève. (De Franse versie van Pauls inleiding heb ik toen voor mijn rekening genomen.)
Paul de Vree en Henri-Floris Jespers, 1966
1965 markeerde trouwens een keerpunt in de Antwerpse avant-garde, maar dat is een ander verhaal. De opening van de Wide White Space Gallery op 19 maart 1966 kan inderdaad zowat als een mijlpaal beschouwd worden. Bovendien was het tijdperk van de ludieke en provocerende happenings aangebroken. Wout Vercammen verklaarde: “De happening is een kunstzinnige revolte, niet zo rechtstreeks tegen de maatschappij maar tegen de waarden die door de huidige maatschappij worden vooropgezet. Happening is geleide spontaneïteit, het is volgens mij de meest interessante avant-gardistische tendens op het ogenblik.”
Henri-Floris JESPERS