Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
3 septembre 2011 6 03 /09 /septembre /2011 17:49

 

DDK.jpg

Op de longlist van de Diamanten Kogel 2011 staan de nodige prijswinnende kandidaten waaronder niet alleen Gauke Andriesse, Patrick Conrad, Bram Dehouck en Peter de Zwaan (zie vorige blogs), maar ook Bavo Dhooge en Elvin Post.

BAVOscrabble.jpgBavo Dhooge, Scrabble Man, Manteau, 2011, 303 p.


Bavo Dhooge (°1973) is aan zijn zestigste boek toe. Hij werd genomineerd voor de Schaduwprijs, de Gouden Strop en de Hercule Poirotprijs. Met Stiletto libretto  won hij De Diamanten Kogel.

PostRoom.jpgElvin Post, Room-service, Anthos, 2010, 302 p.


Elvin Post (°1973) debuteerde met Groene vrijdag, dat meteen werd bekroond met de Gouden Strop. Zijn roman Vals beeld  werd in 2006 genomineerd voor de Gouden Strop en de Diamanten Kogel. Zijn boeken werden vertaald in het Duits, Frans, Spaans, Hebreeuws, Indonesisch en Turks.

HFJ

(wordt vervolgd)

Partager cet article
Repost0
2 septembre 2011 5 02 /09 /septembre /2011 04:38

 

trofee3.jpg

Voor de tiende aflevering van DDK werden meer dan honderd titels ingezonden. Heel wat prijsbeesten tussen de kandidaten: niet alleen Peter de Zwaan  (Gouden Strop, twee nominaties voor De Diamanten Kogel, één nominatie voor de Gouden Strop) en Bram Dehouck (Schaduwprijs en Gouden Strop (zie blog van 18 augustus), maar ook bijv. Gauke Andriesse en Patrick Conrad (°1945).

Perdida-s-Droom.jpgPatrick Conrad, Perdida's droom, Meulenhoff/Manteau, 2010, 364 p.


Patrick Conrad (°1945), dichter, plastisch kunstenaar, scenarioschrijver, filmregisseur en -producer, kreeg in 2007 voor de roman Starr de boksbeugel van De Diamanten Kogel uitgereikt uit handen van prof. dr. Jim Madison Davis, voorzitter van de International Crime Writers' Association. Starr verschijnt eerlang in Engelse vertaling.

Gauke2.jpgGauke Andriesse, De handen van Kalman Teller,Atlas, 2010, 301 p.


Voor De handen van Kalman Teller kreeg Gauke Andriesse (°1959) de Gouden Strop. Van huize uit is hij ontwikkelingseconoom. Hij werkte in het Andes-gebergte en verblijft nog regelmatig in Afrika, waar hij instellingen ondersteunt die microkredieten verlenen. Sinds enkele jaren schrijft hij ook thrillers, rond de privé-detective met de naam  Jager Havix.

HFJ

(wordt vervolgd)

Partager cet article
Repost0
29 août 2011 1 29 /08 /août /2011 13:57

 

Als-de-dood-van-Ieperen.jpg

Er bestaat zoiets als synchroniciteit, dat weet ik. In de wetenschap, in de beeldende kunst, in de schone letteren. Of nou ja: toch bíjna-synchroniciteit. Bladerend in een paar dichtbundels en literaire tijdschriften die op mijn tafeltje liggen kom ik twee regels tegen die zowat op elkaar te blauwdrukken zijn: Alles blijft wat het nooit geworden is(van Patrick Cornillie, uit zijn Als de dood van Ieperen uit 1993), en Alles moet blijven zoals het nooit is geweest(van Benno Barnard, uit diens Krijg nou de lyriek uit 2011)....

Bert BEVERS

Partager cet article
Repost0
29 août 2011 1 29 /08 /août /2011 03:26

 

Proloog

 

De tijd is daar, dat ik

U meer onthullen moet. Dat eerst uw hand

Mijn tooverhulsel van mij neme! –

[Hij legt zijn mantel neder]

Zoo!

Lig daar, mijn kunst! – Wisch de oogen – wees goedsmoeds;

Dit schrikk’lijk schouwspel van de schipbreuk, dat

Uw innigst medelijden heeft gewekt,

Heb ik met ied’re voorzorg van mijn kunst

Zóo doen geschieden, dat geen enk’le ziel,

Ja, zelfs geen enkel haar verloren ging

Van al de schepsels, die gij in dat schip

Hebt horen jamm’ren, zien vergaan. Zit neder;

Want meer moet gij nu hooren.

[Prospero – 1ste bedrijf – 2de scène – De Storm – William Shakespeare – vertaling dr. L.A.J. Burgersdijk]

 

Voorspel


Het is ongetwijfeld zo dat wij allen van het theater houden. Het is onze wereld, ons leven, zelfs de dood zal ons niet van het speelvlak jagen. Kortom, wij hebben het beste met het theater voor. Maar wat is het beste? Niet meer of minder dan de eigen inzet en het eigen engagement. In die mate dat het ten goede komt aan het theater, en het toneel in het bijzonder. Dat was zo tot de neergang van Studio Herman Teirlinck. Na de ondergang is er een kentering gekomen, een nieuwe tijd die moeilijk een nieuwe lente genoemd kan worden. Eerder een herfsttij.

Want wat is het geval? Het oprukkend populisme in de maatschappij heeft ook de theaterwereld besmet. De macht verschoof van ‘theatre for ever and ever’ naar ‘I, me, mine’. Het gevolg is een afkalvende kwaliteit van het toneel in al zijn vormen, op enkele uitzonderingen na. Welke? De producties die door de halfgoden worden gemaakt, want er is maar één god en dat is het theater. De halfgoden zijn Franz Marijnen, Luc Perceval, Guy Cassiers, Ivo van Hove. Het vreemde is nu dat deze vier halfgoden meer in het buitenland zitten dan in het binnenland. Dat moet tot nadenken stemmen. Dat is al gebeurd door een keur aan acteurs die rigoureus voor deze halfgoden hebben gekozen. Zij maken het acteursveld par excellence uit. Een enkele zal eens mogen meespelen en een uitzondering wordt opgenomen in het pandemonium.

Die toestand heeft gemaakt dat er de laatste jaren drie kasten zijn ontstaan. Een opperkaste geleid door de halfgoden, een middenkaste geleid door minigoden die één op de vijf keer een zelfbenoemde succesproductie maken, en een onderkaste die producties maken zonder visie of structuur. Het kan geen toeval zijn dat de midden- en onderkaste verantwoordelijk zijn voor de kritiek op de theaterwereld. En de Vlaamse overheid weet dat. Zij zal, net zoals dat al gebeurd is in Nederland, een aanslag op het theaterbudget uitvoeren door te wijzen op de hoge prijs die al jaren betaald wordt voor groepen en producties die de kostprijs niet waard zijn. Als ze elders financiers vinden voor hun sport en spel in de turnzaal, goed, doe maar aan, maar hop! weg van de vetpot van de gemeenschap. Wie gaat daar het grootste slachtoffer van zijn? De producties van de schouwburgen die met de opperkaste in zee gaan, want de overheid zal elke aanslag op de zwakkeren in de theaterwereld ontkennen. In het zog van die aanslag zal de hele werking van de schouwburgen in het gedrang komen.

Maar goed, u kan het hiermee eens of oneens zijn, de essentie is de vraag wie nu verantwoordelijk is voor de slachtpartij die er dreigt aan te komen. Het antwoord ligt voor het grijpen. De toestand zoals die momenteel in de theaterwereld bestaat mag dan wel de aanleiding zijn, de oorzaak is de overheid zelf. Gedurende jaren heeft zij een woeste wildgroei getolereerd én gefinancierd. Had zij eerder ingegrepen dan was een morele en financiële wurging nu en morgen niet nodig. Het mankeerde de overheid echter aan moed en doorzicht en daar zal de theaterwereld voor moeten bloeden.

Wat te doen? De theaterwereld moet ophouden met zich in paniek en in het wilde weg te verdedigen maar moet frontaal kiezen voor de aanval. Het falen van de overheid moet in kaart gebracht worden en dat moet worden uitgespeeld. Het VTI verkeert in principe in de positie om het voortouw te nemen, helaas heeft het zich verschanst in de eigen burcht en houdt zich bezig met studies, enquêtes, analyses die wel fraai zijn, maar in wezen slechts een onderdeel zouden mogen zijn van zijn werking. Ook daar, op de brug van het schip Theater, heerst een houding van pappen en nathouden. Wordt in de eerste plaats gekeken naar het beveiligen van de eigen positie, zowel van het instituut als van elke spinnen- en stofverzamelaar die er werkzaam is. En de beste beveiliging is de stilte, tegenover de overheid, met aan het hoofd de minister van Cultuur, maar ook bijgestaan door de minister-president. Hij zweert bij subsidies voor de economische bedrijven en is geen reet geïnteresseerd in de culturele. Zwaaien met een boekenlijstje voor de vakantie is boerenbedrog en de verschijning op een voorstelling heeft een diplomatieke relevantie.

Dat belet niet dat elk gezelschap ook eens de hand in eigen boezem mag steken en zich vragen stellen. Is het verder bestaan nog wel verantwoordt? Waar zijn we mee bezig? Spelen we niet vals als we zweren bij het theater terwijl we in werkelijkheid alleen om onze eigen broodwinning bekommerd zijn?

 

Hoofdspel


The State of the Union is een jaarlijkse traditie. De spreker van dienst wordt gezien als de Heilige Geest, de familievader die zijn licht moet laten schijnen over de toestand van de theaterwereld. Hij moet zowel de huidige situatie nader beschouwen als de vinger leggen op de wonden, waarschuwen voor de gevaren die er dreigen te ontstaan en de mogelijkheden aanreiken om het wereldje te beschermen tegen aanvallen van externen. Maar ook voorbeelden stellen van wat er intern fout loopt. Spijkers met koppen moet hij slaan en niet bang zijn voor kritiek.

De voorbije jaren is echter gebleken dat de boottrekkers van het culturele wereldje niet de meest geschikte personen zijn voor een gedegen State of the Union. Op Ivo van Hove na, die zijn State voor het Nederlandse en niet voor het Vlaamse luik van het Theaterfestival schreef, bakten de boottrekkers er weinig van. De overheid werd er niet door opgeschrikt en de sector nam akte, knikte, en keek toen weer naar het eigen breiwerk. Vermoedelijk om de schamelheid van wat het jaarlijkse grote peppraatje moest zijn, is dit jaar gekozen voor iemand uit de academische wereld, Pascal Gielen, docent cultuurpolitiek aan de universiteit van Groningen.

Helaas, de man vervuld van goede bedoelingen ongetwijfeld, heeft een werkstuk afgeleverd dat stinkt naar ijdelheid en totaal waardeloos is. Waar hij wel in geslaagd is, maar dat deed hij vermoedelijk eerder onbewust dan bewust, is om de machtsverschuiving, hogerop aangegeven, te bevestigen. Alom gaat het om ‘I, me, mine’ eerder dan om ‘theatre for ever and ever’. Al in de eerste zin van zijn toespraak is het eigen ego prominent aanwezig. ‘Toen ik 18 jaar was, zat ik met mijn ouders bij de klasleraar voor het obligate oriëntatiegesprek.’ Waarna hij namen van coryfeeën uit de mouw schudt via pikante anekdotes uit de theaterwereld. Door die truc zet hij zichzelf geen sport maar meteen een hele ladder hoger dan de plaats waar hij hoort te staan, aan de zijlijn van het speelveld. Vervolgens verliest Pascal Gielen zich in psychologisch gezwets. Een voorbeeld. ‘De podiumkunsten in Vlaanderen proberen een soort zwakke en rauwe waarheid over het mens-zijn in deze samenleving aan te tonen.’

Vervolgens gaat de spreker de politieke toer op, althans de filosofische kant ervan. In wazige termen beschrijft hij de verstandhouding tussen de theaterwereld en de overheid. In loodzware zinnen komt hij tot een conclusie die nog zwaarder weegt dan de krijtlijnen die tot deze conclusie hebben geleid. ‘Deze schijnbaar neutrale bemiddeling en grijze diplomatie [van de overheid, gl] maken het paradoxaal genoeg mogelijk dat de kunstenaar net wél gekleurde uitspraken kan doen.’

Tergend langzaam arriveert hij bij het feit dat van wat hij een ‘evidence-based policy’ noemt, in wezen ‘veel minder neutraal is dan op het eerste gezicht lijkt.’ De hakbijl van de Iron Lady blijkt het oerwapen geweest te zijn van wat het kunstenbestel van Nederland het voorbije seizoen is overkomen, en waar ook die van Vlaanderen niet zal aan ontsnappen. Dat de theaterwereld het straks met minder geld zal moeten doen en de toeschouwer dieper in de buidel zal moeten tasten, met als gevolg dat enkel de elite in de zaal en op het podium zal overblijven, is de schuld van Margaret Thatcher. Hallo!

Pascal Gielen is niet losgeraakt van de lucht van zijn kantoortje aan de universiteit. Hij herhaalt wat al lang geweten is, maar verpakt het in holle academische termen en wijdlopige filosofische beschouwingen. Hij spaart de geit en de kool, noemt de kat niet bij naam en hult zich in de vacht van een leeuw met afgevijlde klauwen en rotte tanden. Klap op de vuurpijl is dat hij het theaterwereld verwijt geen oog te hebben voor het gevaar van bijltjesdag. Het trekt zich terug in plaats van in de aanval te gaan. Alsof zijn Catilinaanse redevoering, althans dat denkt hij waarschijnlijk zelf, geen wal is ter waarde van de Berlijnse Muur zaliger, geen hoog Pontius Pilatusgehalte heeft. Aan vaststellingen die al jaren vast staan, aan het wijzen op wonden die al jaren bloeden en die iedereen kent, aan afstandelijkheid om iedereen te vriend te houden, heeft niemand wat en is iedereen tevreden, de overheid voorop.

Het eindgedeelte van The State of the Union 2012 zet in met een waarschuwing, maar hij is ongevaarlijk omdat hij een open deur intrapt. ‘Naast de acteurs op het podium, wordt het ook voor het theaterbestel tijd om te acteren, zich werkelijk bloot te geven.’ En dan wordt het helemaal lachwekkend. Sociologen en andere [beleids]onderzoekers hebben zich al te lang in een gewaad gehuld van wetenschappelijke objectiviteit en methodologische neutraliteit, beweert hij. ‘Wie kleur bekent, de positie blootgeeft van waaruit hij spreekt, kan volgens mij echter meer luciditeit en objectiviteit bereiken dan zij die zich methodologisch proberen in te dekken.’ Alsof zijn pleidooi een kleurbekentenis is, zo stelt hij het voor. IJdelheid kan tot blindheid leiden, zoveel is nu wel zeker.

Els De Bodt, directeur van het theaterfestival had blijkbaar haar twijfels over de kwaliteit van zijn aanklacht. Haar beknopte maar veelzeggende reactie gebruikt Pascal Gielen zelfs om de eindsprint in te zetten. ‘”Ja, dat klopt, maar hoe doe je dat concreet?” vroeg Els zich af. Dat kan je ook lezen als: “allemaal goed en wel in theorie, maar wat moeten we ermee in onze alledaagse praktijk?”’ Waarop hij reageert door de sector aan te sporen meer uitspraken te doen op terreinen, en daarmee bedoelt hij politieke, waar men zich niet helemaal niet thuis voelt, ‘maar die wel het gehele culturele klimaat bepalen.’

De laatste honderd meter bestaan uit concrete voorbeelden ‘dan maar’. Wat een toontje! Ja, wij Vlamingen begrijpen alles niet van de eerste keer, zoveel is wel duidelijk. De voorbeelden zijn vergezocht maar dichtbij gevonden. ‘De cultuursector moet terug de VRT claimen… het scherper stellen van zijn stem op het vlak van onderwijs… een gedragswijziging van de NMBS en het openbaar vervoer… de aanwezigheid op handelsmissies van Kris Peeters… een cultureel vluchtelingenstatuut… het sneller inspelen op de actualiteit [de rellen van Borgerhout, het Bam-tracé]… het komen tot een bredere vormgeving van het cultureel klimaat via het kunstenaarsstatuut.

Politiek gaan, betekent zijn nek uitsteken op maatschappelijke terreinen waarop men minder vertrouwd is. Dat houdt uiteraard het risico in dat men op zijn bek gaat. Men staat dan misschien wel voor een keer of meer voor aap in zijn blote fluit, maar men kan dan tenminste toch niet meer zeggen: “Das haben wir nicht gewusst”’. Zo besluit Pascal Gielen zijn State. Wir haben das niet gewusst? Nou. Er hat das nimmer gewusst, zoveel is wel duidelijk.

 

Naspel


Naar aanleiding van het Theaterfestival en The State of the Union vroeg Knack aan een vijftal theatermakers om een [alternatieve] State of the Union. Opvallend is dat ze allen vertrekken van het eigen erf en zich vaak ook centraal opstellen.

Barbara Wyckmans, directeur van het Antwerps jeugdtheater HETPALEIS, gebruikt de seizoenopener Dodo, om dieper in te gaan op de vraag of de theaterbiotoop overbevolkt en verzadigd is, of er te veel dodo’s zijn of te weinig en waar de balans ligt. ‘De sector moet ophouden met te roepen: “We zijn met te veel!” Er zijn nog altijd meer mensen die niet naar het theater gaan dan mensen die wel naar het theater gaan. Het spel van te veel en te weinig wordt bepaald door het perspectief en het uitgangspunt van de stellingname.’ Wat volgt is een nadere verklaring van háár ‘stellingname’. Leuk maar ze verzandt in cijfers en letters waar men niet rijker van wordt. En dat is jammer, want vuur en water heeft deze grande dame van de theaterwereld in overvloed. Ze verdedigt een onhoudbare stelling. De kwestie namelijk is niet de vraag of er te veel dan te weinig dodo’s zijn. De kwestie is dat men alvorens de vraag gesteld kan worden een antwoord heeft. En die kan er enkel en alleen uit bestaan om het aantal sukkels van dodo’s, want kwaliteit staat voorop, niet kwantiteit. Als dat het uitgangspunt is zal de overheid een sterk argument minder hebben om naar de hakbijl te grijpen.

Alexander Devriendt, artistiek leider van Ontroerend Goed, verdwaalt in een variatie op een variatie van een variatie aangaande de economische return van het overheidsgeld dat aan de kunstensector gegeven wordt. Iets waar de overheid zich maar al te zeer bewust van is, maar er over zwijgt als een graf. Hij graaft een studie van het VTI op die het beeld van de kunstensector als ‘geldopslorper’ tegenspreekt. Zelfs de podiumsector heeft deze studie naast zich neergelegd. Met die uitspraak bewijst Devriendt eigenlijk dat het VTI zelf in gebreke blijft. Want het is niet aan de theaters om met de studies van het VTI de barricaden te beklimmen. Dat is de taak van het VTI zelf.

Mohhallad Rasem, freelance theatermaker verraadt zijn roots niet. Zijn wortels liggen in het pleiten via verhaaltjes, waarin de herhaling een methode is om de opbouw spannend te houden. ‘Moeder, laat mij huilen… Moeder laat mij de koning spelen … Moeder laat mij zingen… Moeder laat mij dansen…’ enzovoorts. Zeer warm, emotioneel en poëtisch, maar weinig relevant, in de betekenis van ter zake dienend.

Wim Opbrouck en Steven Heene, twee zuilen van het artistiek beleid van het NTGent, breken een lans om het hoofd niet te laten zakken nu er onweer staat aan te komen. Al zingend ’t vrije lied het pad op. ‘In een verhardende samenleving, waarin “zachte” waarden als verdraagzaamheid, solidariteit, maar ook poëzie en verbeelding stilaan in de verdrukking zijn, is er nood aan bakens, veeleer dan aan torens. En een baken kan de meest uiteenlopende vormen aannemen: het kan een mondige persoonlijkheid zijn. Of een beklijvende voorstelling. Of een installatie. Enzovoort.’ Een naïeve zienswijze die alle klippen omzeilt, maar goed, ieder zijn meug.

Michaël De Cock, artistieke leider van het Mechelse ’t Arsenaal, gooit zich op de briefvorm en richt zich tot de aanvoerder van het cohorte critici van Knack. In plaats van de theaterwereld en zijn problemen en toestanden te bekijken vanuit zichzelf, spant hij de kar voor het paard. Daarmee bereik je eigenlijk het tegenovergestelde van wat je wilt bereiken, namelijk, dat je standpunten hun waarde uit hun krachten halen. Wanneer hij de critici in het vizier neemt wordt het helemaal te dol. Hij verwijt Griet Op de Beeck van De Morgen evenveel over zichzelf als over het onderwerp te schrijven. Terecht, maar de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. Wie zijn State op de site leest struikelt van de ene naar de andere ‘ik’. Met een pleidooi dat overbevolkt is met ballonnen waarin geen gas zit maar koude lucht, en ze dus geen hoogte kunnen halen, legt Michaël De Cock de vinger op de grootste wonde van deze theatertijd, en waar al een paar maal naar verwezen werd. Die wonde is een gevaar door de theaterwereld, en heeft al voor veel kwaad gezorgd. Hij is de klip van de schipbreuk die er staat aan te komen en voor een schrik’lijk schouwspel zal zorgen: ‘I, me, mine’.

Guido LAUWAERT

 

Partager cet article
Repost0
29 août 2011 1 29 /08 /août /2011 03:08

 

Over de naakte ‘onmaat’

Pascal-Gielen-copie-1.jpgPascal Gielen


Toen ik 18 jaar was, zat ik met mijn ouders bij mijn klasleraar voor het obligate oriëntatiegesprek. ‘Wat te studeren na de humaniora?’

Aangemoedigd door mijn klasleraar – hij heette Tuur Devens – opperde ik om acteur te worden. Dat stootte op een stevig veto van mijn ouders. De reden daarvoor was voor mijn brave katholieke ouders evident: ‘dan moet je naakt op het podium staan’.

Theaterkenners waren mijn ouders niet echt, maar ze waren er wel vast van overtuigd dat je als acteur voor een publiek uit de kleren moest. Het enige beeld dat zij van theater hadden kwam van de televisie, en dan nog van de Nederlandse tv. Daar viel inderdaad al eens een blote borst te zien. De toenmalige BRT was preutser dan de Nederlandse omroepen. Heel België was preutser. Begin jaren 1970 bijvoorbeeld was de pikante film Turks Fruitvan Paul Verhoeven nog verboden in België, terwijl er in Nederland gretig naar werd gekeken. Dat leverde hallucinante taferelen op, waarbij Belgen in de grensstreek zaten te kijken naar de film in een zaaltje met het publiek en het filmscherm aan de Nederlandse zijde en een eenzame rijkswachter op Belgisch grondgebied. Dat waren nog eens tijden - toen de wet nog naar de letter werd gevolgd.

Maar goed, ik mocht niet naakt op het podium en ben dus geen acteur geworden. ’t Werd dan maar sociologie. Achteraf gezien was dat wellicht een betere keuze - zowel voor de kwaliteit van het Vlaamse theater als voor mijn eigen geluk.

Maar dat mijn ouders het naakte lichaam aanstootgevend vonden, is me wel blijven fascineren.

Naar aanleiding van het recente 50-jarig bestaan van de Tilburgse schouwburg speelde cabaretière Sanne de Vries voor de zoveelste keer haar rolletje als koningin Beatrix. Wat van die avond zal bijblijven is dat ze zich tijdens het optreden volledig uitkleedde, met de politieke boodschap aan de Nederlandse regering ‘dat dit in de kunst tenminste nog kan’. We zijn weer in Holland, zouden mijn ouders zeggen…

Maar hier is wellicht meer aan de hand. Het naakte lichaam dat daar op het podium stond, had immers niets verleidelijks en had nog minder met seks te maken. Het paste niet binnen de maat van het verleidelijke lichaam, zoals ons dat dagelijks wordt aangeboden binnen allerhande consumptiestrategieën. Dit naakte lichaam had een directe politieke boodschap.

Amadeus Mozart zou het in 1781 ook al eens gedaan hebben: zijn broek laten zakken. Dat deed hij voor de ogen van de Salzburgse aartsbisschop Colloredo omdat die zijn artistieke vrijheid wou beknotten.

Nu al meer dan tien jaar geleden lieten de acteurs in Larfna het scanderen van de Vlaamse Leeuw hun broek zakken. ‘Dat heb ik niet gezegd’, ‘Geen commentaar’, ‘Das haben wir nicht gewusst’ proberen Dirk Roofthooft, Tom Jansen en Josse De Pauw het publiek in hun blote fluit wijs te maken.

Politiek en naakte lichamen hebben blijkbaar iets met elkaar. Het gaat dan wel niet om mooie, goed gebouwde lichamen.

Ik kan u verzekeren: Roofthooft, Jansen en De Pauw, naakt!…

Ik zou er misschien nog naast durven staan.

Binnen de maat van al die mooie lichamen van de heersende beeld- en consumptiecultuur, toont hun lichaam, samen met dat van Sanne de Vries, eerder een ‘onmaat’. (Over hoe de billen van Mozart eruit zagen, durf ik geen uitspraak te doen.) Ze tonen een teer, kwetsbaar en intiem lichaam. Op dat lichaam rust binnen de massamedia een taboe. Zo wordt het zelden getoond, dat lichaam: uit proportie, met het nodige vet, littekens,… kortom, getekend door de tijd.

Naakt kan men op zijn minst op twee manieren tonen. Men kan dat doen zonder zich echt bloot te geven of men kan zich er echt mee ‘bloot geven’. Wellicht is dat wel het grote verschil tussen het Hollandse naakt van mijn ouders, en een naakte Josse De Pauw op het podium.

Zich bloot geven.’ Misschien is het wel het belangrijkste kenmerk van het Vlaamse theater en de hedendaagse dans sinds de vroege jaren 1980.

Uiteraard bedoel ik dat metaforisch. De podiumkunsten in Vlaanderen proberen een soort zwakke en rauwe waarheid over het mens-zijn in deze samenleving te tonen. Dat gaat van het vallende lichaam bij Rosas, de blinde danser bij Ultima Vez tot de bonus-malusverzekering in Klein Jowanneke gaat doodvan het Martha!Tentatief. En hoeveel stukken van Cassiers, Fabre of Lauwers tonen niet onverbloemd psychische zwakte of menselijke vergankelijkheid? Platel en Sierens plaatsen dat dan weer vaak in een sociale context.

Het jongste decennium heeft het theater zich ook onverbloemd uitgesproken over de veranderende politieke context in België. Ik denk terug aan Larf, maar ook aan vele andere voorstellingen daarna. Mijn punt is: ook hier geeft de theatermaker zich bloot, bekent onverbloemd kleur, neemt duidelijk politiek stelling, of maakt op zijn minst een maatschappelijke keuze - zoals Benjamin Verdonck een jaar lang in Antwerpen deed.

Het lijkt er alvast op dat het theater alsmaar ‘politieker’ en daarin ook explicieter wordt.

Geheel anders is het gesteld met het Vlaamse theaterbestel. Met dat ‘bestel’ bedoel ik het gehele kader en de uiteenlopende actoren die het theaterbeleid mogelijk maken en uitvoeren. Terwijl kunstenaars regelmatig politieke, soms zelfs radicale uitspraken doen, houdt dat kunstenbestel zich veeleer op de achtergrond bezig met stille diplomatie, bemiddeling en af en toe nog wat lobbywerk (ook al zou dat niet meer mogen, volgens het Kersverse Charter). Dit leger van steunpunten, adviescommissies, beroepsverenigingen, overlegorganen tot en met cultuurambtenaren werkt erg hard, maar in alle stilte achter te schermen, met als enige nobele doel dat er op het podium kan gebeuren wat de kunstenaar WIL dat er gebeurt - dat hij of zij in alle vrijheid kan doen wat hij of zij artistiek waardig acht. Deze schijnbaar neutrale bemiddeling en grijze diplomatie maken het paradoxaal genoeg mogelijk dat de kunstenaar net wél gekleurde uitspraken kan doen. Beleidsbemiddelaren gaan bewust in de schaduw staan, precies om de kunstenaar alle kansen te geven om in het volle zonlicht te treden.

Voor zoveel bescheidenheid en hard labeur (vaak zonder serieus loon of vergoeding) kan ik enkel maar respect hebben – en dat meen ik. Vanaf de jaren 1980 heeft dit ‘bestel’ immers een beleidskader mogelijk gemaakt waarin de podiumkunsten enorm konden floreren. Dit bestel heeft serieuze veldslagen moeten winnen. De eerste veldslag was misschien wel de vrijwaring van de artistieke autonomie door de politieke verzuiling te bekampen en de partijpolitieke inmenging een halt toe te roepen. De tweede slag die moest geleverd worden was die voor professionalisering via onder andere opleidingen, onderzoek, archivering en het opstellen van lucide wettelijke kaders, cao’s en dergelijke. De derde slag is volgens mij nu aan de gang, met name die van de consolidatie. Daarin probeert men het bestuurskader te verfijnen, het beslissingsapparaat goed en helder te laten lopen, de laatste politieke inmenging te verhinderen, maar vooral de verworven rechten te verzegelen. Consolideren betekent ook altijd beheersbaar houden, de artistieke ‘wildgroei’ of het overaanbod tegengaan.

Als strategie volgt men daarbij nog steeds – zoals al vanaf de late jaren 1980 – een ‘neutraliteitspolitiek’. Dat wil zeggen: men doet geen politiek gekleurde uitspraken, men spreekt met zowat alle democratische partijen, men zorgt voor mooie politieke verdeelsleutels in raden van bestuur en soms ook nog in commissies. Tegelijkertijd schrijft men zich in bij de efficiëntie- en managementretoriek die beleidsvoerders tegenwoordig graag horen: het recente Chartermoet toch vooral blijk geven van ‘goed bestuur’, terwijl onderzoek de theatersector ook economisch moet legitimeren.

Deze evidence-based policyis echter veel minder neutraal dan op het eerste gezicht lijkt. Ze heeft immers een politiek gekleurde geschiedenis, want stamt uit het Groot-Brittannië van Margaret Thatcher; en ze is zeker niet politiek neutraal omdat ze meestapt met de neoliberale retoriek die de vrije markt als ethisch fundament van de samenleving verklaart. En het meest problematische: ze doet dat met de schijn van een volledige politieke neutraliteit. Politiek bedrijven wordt immers voorgesteld als een vorm van ‘goed bestuur’ of – kort door de bocht – een vorm van boekhouden. Politieke besluitvorming laat zich alsmaar meer leiden en legitimeren door economische calculaties, beursconjuncturen en de fetisj van een ‘begroting in evenwicht’; alsof het gaat om een nieuwe transcendentale werkelijkheid: die van het getal. De cijfers spreken toch voor zich, nietwaar?

Wel, het afgelopen decennium dacht het kunstenbestel in Nederland dat ook. De bruuske maatregelen van het neoliberale bewind tegen de cultuursector sloegen er in als een bom. Maar nog verbazender was de futloze manier waarop het Nederlandse cultuurbestel hierop reageerde. Kunstenaars, cultuurprofessionals en kunstliefhebbers leken haast verlamd. Naast wat ludiek geschreeuw en hier en daar een petitie, volgde gelukkig nog een meer opvallende mars op Den Haag. Maar de gelatenheid blijft de boventoon voeren. Wie vanuit België naar het Nederlandse cultuurlandschap kijkt, kan zoveel politieke impotentie nauwelijks begrijpen.

Wie de Nederlandse sector de jongste jaren heeft gevolgd begrijpt daar misschien wel iets meer van. De jongste vier jaar werkte ik in Nederland, en verbaasde ik me meermaals over de manier waarop het kunstenbestel hier in toenemende mate over zichzelf spreekt. Onder de mom van de evidence-based policy omarmde de sector de toenemende verzakelijking; schouwburgen en musea halen er braafjes hun opgelegde quota ‘verkoopbaarheid’ en met evenveel gemak zien universiteiten de opportuniteit van het inrichten van opleidingen cultuurmanagement en kunstmarketing. De rearticulatie van cultuurparticipant tot klant en die van kunstenaar tot creatief ondernemer kende er al evenmin noemenswaardige weerstand. Voor vermeende neutrale observatoren van het Nederlandse cultuurbeleid zoals de Boekmanstichting of zelfs een erudiet beleidshistoricus als Roel Pots was er geen vuiltje aan de lucht wanneer ze in hun studies en publicaties het woordje ‘beleidsondersteuning’ of ‘cultuursubsidie’ inruilden voor de notie ‘overheidsbemoeienis’. Met de omarming van dit jargon lieten ze uitschijnen dat cultuurzorg door de overheid geen noodzaak, maar een noodzakelijk kwaad is, een oneigenlijke marktcorrectie waarvoor men zich in feite een beetje moet schamen.

Gaat het dan niet om een oppervlakkige retorische verschuiving? Zijn studies die de economische return van de kunsten moeten bewijzen niet alleen maar een oppervlakkige schijnbeweging, een die niet de kern van een cultuur raakt? Het spreken over zichzelf en over de wereld waarin men vertoeft, is geen louter nominalisme, het genereert wel degelijk werkelijkheidseffecten, zoals Max Weber meer dan een eeuw geleden al stelde. Woorden genereren een symbolisch universum dat ons samen-leven ook werkelijk vorm geeft. Punt is dat het merendeel van cultureel Nederland de jongste decennia vrij probleemloos met een politiek beladen discours mee stapte, maar dan net alsof het om neutraal, want louter bestuurtechnisch jargon zou gaan. En daar kunnen we in Vlaanderen misschien iets van leren.

Zo een jargon verhindert immers dat men de vragen nog werkelijk politiek durft formuleren. Meer zelfs: bevraagbaarheid as suchverdwijnt binnen een sfeer van zo een consolidatie- en beheersbaarheidbeleid. Dat woorden zoals cultuurmanagement, marketing, ondernemerschap, cultuurconsument, evidence-based policy, overheidsbemoeienis en onderzoek over economische return wel degelijk een neoliberale signatuur dragen, werd in Nederland onder de mom van de realiteitszin al te gemakkelijk verdrongen. Daarmee bereidde de cultuursector zich alvast mentaal voor op wat er de afgelopen maanden is gebeurd. Cultuur is de jongste jaren in Nederland binnen een neoliberale retoriek ge(s)luisd. Niet alleen in politieke, maar ook in artistieke en academische kringen had men daar blijkbaar weinig problemen mee. Natuurlijk hoorde men af en toe een weerbarstige stem, maar die werd algauw gemarginaliseerd en als ‘naïef’ of ‘onrealistisch’ afgedaan. De politiek en de ambtenarij lieten zich voor de ingezette efficiëntieretoriek immers met gemak steunen door een horde universitaire medewerkers en een leger lucratieve onderzoeksbedrijfjes. Zo deden ze geloven dat dit jargon hoort bij een nuchtere en ideologieloze ‘good governance’. De methodologisch correcte, maar kleurblinde steun van de wetenschap deed alvast geloven dat het om een waardevrij discours moest gaan.

Recent liet de wolf in schapenvacht er echter zijn ware gedaante zien. En vermits het merendeel van het cultuurbestel samen met de wolven heeft staan huilen in de neoliberale retoriek, vindt ze nu geen gepast politiek antwoord meer. Terwijl de Tafel van Zes (de Nederlandse kunst- en cultuurfondsen) tijdens de vooravond van bijltjesdag nog volgens de oude regels van het Poldermodel door de knieën ging om hun eigen hachje te redden en zich compromitteerde aan het nieuwe beleidsregime, verslikte ze zich tijdens het daarop volgende ontbijt in de bittere pil van de onverwachte Realpolitik. Het Poldermodel werd definitief begraven. De fondsen volgden dan ook de foute, want verouderde strategie. Achter hun uitgestreken gelaat tonen Nederlandse beleidsvoerders vandaag immers hun ware aard: kil, egocentrisch neoliberalisme en oververhit, zelfs haatdragend neonationalisme. Het bondgenootschap tussen die twee valt nog moeilijk te overtuigen met technocratische en bureaucratische argumenten, met cijfermateriaal of gewauwel over economische return van de kunsten en ander wankel evidence-based beleidsgeleuter. Vandaag wordt er in Nederland terug echtepolitiek bedreven. Dat betekent vooral dat men uitgesproken ideologische keuzes maakt. Die laten zich niet overhalen door meetbaarheid en andere rationeel aandoende argumenten. Een ideologische keuze is immers een geloofskwestie die zich zelden door goed afgewogen beredeneringen en berekeningen laat ompraten.

U vraagt zich misschien af waarom ik hier zo uitvoerig bij Nederland stilsta. Ons cultuurbestel en zeker onze politiek is toch geheel anders!?

Dat argument gold zeker tot de jaren 1990. Toen kon de kunstensector het onlangs ondertekende Charter dan ook goed gebruiken. Vandaag heeft ze veeleer nood aan een Manifest, zoals ik al eerder ergens zei. Maar wat is er dan veranderd sedert de jaren 1980?

Wel, om kort door de bocht te gaan, antwoord ik daarop met een cliché: de val van de Berlijnse muur. De reactie op deze (Europese) globalisering heeft ieder Europees land binnen een groter politiek en economisch verhaal gebracht (zie de recente opeenvolgende mondiale beurshysterieën). Daarin zijn de heersende tendensen zoals iedereen ondertussen weet: neoliberalisme en neonationalisme. De huidige politieke ontwikkeling in Nederland heeft immers voorgangers in Groot-Brittannië en Italië, en zwaait sinds kort ook in Finland de plak.

Zal Vlaanderen hier dan aan ontsnappen? Daar heb ik geen antwoord op. Ik ben geen futuroloog. Maar de neonationale tendens is in onze regio alvast sterker vertegenwoordigd dan in Nederland of Italië. Ze is misschien iets minder populistisch, maar wel even kunstminachtend (ik heb het dan over actuele kunst, niet over de klassieke canon). En de neoliberale metafysica van de winstgevende calculatie sluipt langs alle wegen binnen. U hoeft daarvoor maar te kijken naar wat er in het onderwijs aan de hand is na het Bologna-akkoord, naar ons medialandschap of naar… de politiek. Ook via politieke partijen die op het eerste gezicht niet blauw kleuren sluipt de neoliberale logica immers binnen. Gezien de Belgische en zeker de Vlaamse politiek zich alsmaar meer tot dit grotere Europese, maar in feite mondiaal verhaal moeten verhouden, kan ook het Vlaamse kunstenbestel zich niet meer veilig stellen door louter op het regionale niveau een Charter af te sluiten. Dat is struisvogelpolitiek.

Ook het Vlaamse theaterbestel zal zich moeten verhouden tot wat er in de wereld gebeurt. En dat kan alleen maar door te erkennen dat zijn activiteiten eveneens tot het domein van het politieke behoren. Met ‘politiek’ bedoel ik: alle activiteiten die vorm aan de samenleving geven. Ook de podiumkunsten en het theaterbestel geven vorm aan onze samenleving. En het is nu aan hen om helder te stellen volgens welke waarden en overtuigingen ze dat willen doen. Het heersende of opkomende neoliberalisme en neonationalisme dwingen het kunstenbestel de compromisdiplomatie de rug toe te keren en politiek stelling te nemen. En dat betekent in de eerste plaats dat dit bestel terug zijn eigen jargon en zijn eigen maatschappelijke legitimering formuleert en opeist. Anders zullen het overgenomen efficiëntiediscours en de ondernemersretoriek het theaterbestel (en in feite de hele culturele sector) net zoals in Nederland politiek buiten spel zetten.

Het Vlaamse theaterbestel heeft volgens mij dertig jaar goede diensten bewezen, maar om in de toekomst nog slagkracht te hebben, zal het een radicaal ander register moeten opentrekken, een dat het hart van de politiek kan beroeren. En voorlopig heet dat politieke hart in Vlaanderen en Europa nog steeds ‘democratie’. Sinds de moderniteit bestaan de actuele kunsten enkel bij gratie van de democratie. Vanaf de historische avant-garde is kunst permanent op grensoverschrijding of transgressie uit. Ze beoogt telkens opnieuw een ‘onmaat’ van het naakte lichaam binnen de maat van de alledaagse cultuur en vertrouwde evidenties in te stellen. Kunst die zichzelf niet bloot geeft, die niet laat zien dat alles wat is, ook altijd anders kan zijn, gaat algauw vervelen, is passé, déclasséof blijft binnen de geijkte formats en is dus simpel entertainment. De ambetanterik die in een samenleving telkens opnieuw met de billen bloot gaat en aan het anders mogelijke herinnert, zal echter steeds in een minderheidspositie vertoeven. Zij of hij zal telkens opnieuw een publiek moeten overtuigen dat ook deze visie een mogelijke en dus lovenswaardige optie is. Net zoals de politicus die de publieke opinie van een nieuwe beleidsrichting wil overtuigen, heeft ook de kunst altijd goede argumenten nodig, discours, debat en polemiek om een publiek te winnen. Transgressie of buiten de maat gaan, vraagt immers steeds om publieke legitimaties. Alleen wie binnen de maat blijft, kan in alle stilte voort blijven boeren. Wie kiest voor het maken van kunst of een baan in de theatersector, kiest dus voor een minderheidspositie, ook al wordt die soms als ‘elitair’ afgedaan. Een elite kan overigens eveneens tot een minderheid behoren en een culturele elite is daarom nog geen politieke of economische elite.

Elitair of niet, enkel in een democratie kunnen minderheden overleven omdat daar altijd minstens twee basisgaranties worden geboden. Dat zijn, ten eerste, de verzekering dat de macht gerepresenteerd wordt door een meerderheid én, ten tweede, de garantie van een wettelijk kader dat minderheden beschermt. In het beste geval zorgt zo een juridisch kader ervoor dat minderheden worden ondersteund en kunnen emanciperen. Binnen een democratie schept de meerderheid dus paradoxaal de mogelijkheid voor minderheden om meerderheid te worden, en dus de macht over te nemen.

Daarom kan men zeggen dat de plaats van de macht binnen een democratische bestuursvorm principieel leegis. Ze kan op wettelijke grond altijd vacant worden verklaard. Binnen een serieuze democratie stimuleert de meerderheid zelfs dit proces, waardoor ze haar eigen troonsafstand voorbereidt. Dat onderscheidt democratie van populisme. Deze basisformule van democratie doet meteen ook begrijpen waar in Nederland, maar in feite in geheel Europa het schoentje wringt. Wanneer we de genomen politieke besluiten en aangekondigde beleidsmaatregelen van de voorbije maanden in Nederland op een rijtje zetten, kan zelfs de oppervlakkige waarnemer vaststellen dat daarmee net de minderheden worden getroffen. Of het nu gaat over sociale zekerheid, gezondheidszorg, migratiebeleid of cultuurpolitiek, telkens is het beleid erop uit om alternatieve en zwakkere stemmen structureel onderuit te halen.

De drastische sanering van de cultuursector en vooral de actuele kunsten past evengoed in een politiek die de tweede basisgarantie van een democratie verzwakt. Vooral het domein van de kunst is immers een plek van permanent alternerende visies. De kunsten vormen de maatschappelijke humus voor oppositie tegen datgene wat als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Bij die vanzelfsprekendheden hoort eveneens de zittende politieke macht, onverschillig of die nu diep blauw of fel rood kleurt.

Mijn punt is dat de naakte onmaat van de kunst slechts kan overleven bij gratie van een democratie.

Het neonationalisme zal dat soort kunst altijd bestrijden omdat ze het vermeende fundament van een stabiele Vlaamschecultuur van binnenuit aanvreet. Daarom komt de actuele kunst misschien wel nog bedreigender over voor neonationalisten dan de migrant die van buiten uit een anders mogelijke cultuur aanreikt.

Het neoliberalisme weet dan weer weinig blijf met de kunst van de ‘onmaat’, omdat deze zich nauwelijks weet te legitimeren volgens de macht van de maat of het cijfer, onverschillig of dat cijfer nu voor geld, publieksaantallen of opiniepeilingen staat. De actuele kunst is binnen deze neonationale en neoliberale context dan ook een test voor de democratie. De actuele kunst vormt alvast een van de werelden waarin de democratische gedachte dat alles wat is, ook altijd anders mag zijn, voluit wordt beleefd.

Wanneer ik zeg dat de cultuursector en het kunstenbestel meer politiek moeten ageren, bedoel ik vooral dat ze net op dit vlak een grote zaak hebben te verdedigen. Het theaterbestel kan dat alleen maar door een risico te nemen, door politiek stelling te nemen. Naast de acteurs op het podium, wordt het ook voor het theaterbestel tijd om te acteren, zich werkelijk bloot te geven.

En voor wie het interesseert: dat is ook de reden waarom ik het een goede vier jaar geleden eindelijk heb aangedurfd om het veto van mijn ouders te doorbreken. Wees gerust, ik ga hier vandaag niet uit de kleren. Dat wil ik jullie niet aandoen. Daar ben ik ook te laf en te preuts voor, ook al werk ik al enkele jaren in het Holland van mijn ouders (en dat Holland is overigens de afgelopen 30 jaar bijzonder preuts geworden). Wat ik echter bedoel is dat ook sociologen en andere (beleids)onderzoekers zich te lang in een gewaad van wetenschappelijke objectiviteit en methodologische neutraliteit hebben gehuld. Wie kleur bekent, de positie blootgeeft van waaruit hij spreekt, kan volgens mij echter meer luciditeit en objectiviteit bereiken dan zij die zich methodologisch proberen in te dekken. Uw ballen laten zien veronderstelt misschien lef, het komt vaak arrogant over, maar het houdt vooral in dat je leert leven met je eigen kwetsbaarheid. Zich publiek uitkleden, is leren uw zwaktes tonen. En het mag misschien paradoxaal klinken, maar het is volgens mij pas vanuit die naakte zwakte dat zowel de onderzoeker als het theaterbestel de kracht zal vinden om in de nabije toekomst werkelijk politiek weerbaar te zijn. Dat klinkt misschien vaag, maar hoe dat precies werkt, vraagt u misschien best aan Josse De Pauw of zo iemand…

Twee weken geleden eindigde mijn verhaal hier. Maar toen Els De Bodt, directeur van Het Theaterfestival, deze conceptversie gelezen had, klonk ze wel tevreden, maar ze had toch nog een vraag die me bleef irriteren. ‘Ja, dat klopt, maar hoe doe je dat concreet?’ vroeg Els zich af. Dat kan je ook lezen als: ‘allemaal goed en wel in theorie, maar wat moeten we ermee in onze alledaagse praktijk?’

Wanneer jullie vinden dat mijn uiteenzetting te lang heeft geduurd, mogen jullie straks haar de schuld geven. Ik voelde me alvast aangespoord om hier een eind aan te breien.

Wanneer ik stel dat het kunstenbestel méér politiek moet acteren, bedoel ik niet dat we nu plots allemaal terug een partijkaart moeten kopen. Wel verwacht ik dat de sector als collectief meer uitspraken doet op terreinen waar men zich soms niet helemaal thuis voelt, maar die wel het gehele culturele klimaat in Vlaanderen bepalen. Het kunstenbestel mag met andere woorden niet enkel naar zichzelf kijken wanneer het consolideert. Het moet er net voor zorgen dat die consolidatie voor een brede maatschappij gebeurt – zodat de plaats voor kunst een evidentie wordt binnen een samenleving, ook al bezet die kunst een minderheidspositie. Het kunstenbestel kan dit niet door het jargon van de politiek (beter bestuur) of de neoliberale efficiëntieretoriek te kopiëren. Het moet juist zijn eigen jargon aanvoeren en dat ook als evident op andere maatschappelijke terreinen doen gelden. Een paar concrete voorbeelden dan maar. Een integraal uitgewerkt actieplan zou hier te ver leiden, maar een paar actiepunten durf ik wel voorstellen. Ik begin met terreinen die nog het dichts bij de culturele sector aanleunen.

 

1.De kunstensector moet duidelijke uitspraken en concrete voorstellen doen over het massamediale landschap. Scherper: de cultuursector moet terug de VRT claimen. Wanneer de mediaminister haar plannen kenbaar maakt voor de nieuwe koers, moet de kunstensector een alternatief plan klaar hebben. Wanneer de minister aangeeft dat ze een nieuwe kinderen- en jongerenzender wil, moet de kunstensector een programmering klaar hebben waarin duidelijk wordt gemaakt wat men wenst op het vlak van cultuur, en met zelfs een hard veto tegen bepaalde programma’s. Het bestel moet daar ludieke en mediagenieke acties rond voeren, maar ook serieuze onderhandelingen opzetten. Als ik het heb over globalisering en neoliberalisering, betekent dat op het vlak van de massamedia culturele homogenisering. Gevolg daarvan is dat de culturele diversiteit die in de samenleving leeft, niet meer gerepresenteerd wordt binnen de media. De kunsten- en cultuursector moeten de belangrijkste waakhond zijn van deze democratische opdracht van de openbare omroep, maar ook van andere algemene media.

2.Op het vlak van onderwijs, moet ik het kunstenbestel nageven dat het wel al geregeld zijn stem heeft laten horen. Maar hier kan ook meer en het kan scherper. Zoals duidelijke uitspraken over curricula in het basis- en middelbaar onderwijs. En op het vlak van het hoger onderwijs en kunstonderwijs, nog scherpere analyses van het Bologna-effect én alternatieve voorstellen.

3.Om een terrein te nemen dat veel verder ligt. Duidelijke uitspraken over mobiliteit tot en met uitspraken doen over de uurregelingen van de NMBS en het openbaar vervoer. Ik wil mijn trein kunnen halen na een voorstelling. Maar ik wil ook omwille van ecologische redenen minder auto’s op de weg en om veiligheidsredenen minder alcoholminnende theaterliefhebbers achter het stuur.

4.Buitenlandse politiek. Welke culturele actoren mogen mee op handelsmissie met Kris Peeters? Keer op keer, handelsmissie na handelsmissie moet de kunstensector daar uitspraken over doen, maar ook lobbyen en bemiddelen.

En veel belangrijker: hoe maken en houden we Vlaanderen een gastvrije regio? Misschien kunnen we een voorstel doen voor een ‘cultureel vluchtelingenstatuut’. Kwestie van ludiek te beginnen, maar de onderliggende toon bloedserieus te nemen. De eerste erkende culturele vluchteling zouden we vervolgens een plaatsje in een adviescommissie kunnen aanbieden. Kwestie van die zaak ook maar eens eindelijk te internationaliseren.

5.Ook op stedelijk niveau verwacht ik dat het kunstenbestel uitspraken doet over pakweg de rellen in Borgerhout, ruimtelijke ordening en wat mij betreft zelfs het BAM-tracé. Individuele kunstenaars en kunstorganisaties moeien zich wel geregeld met dit soort kwesties, maar ik verwacht een collectieve aanpak van het podiumkunstenbestel.

6.En nu serieuzer: arbeidsrecht. Het kunstenmodel heeft een prachtig model ontwikkeld met het Kunstenaarsstatuut. Binnen een economie die getekend wordt door een postfordistische arbeidsethiek waarin tijdelijke contracten, projectarbeid een nieuw precariaat van meestal hooggeschoolde creatieve arbeiders schept, zou het Kunstenaarstatuut als model kunnen dienen om een veel ruimere beroepsgroep te bedienen dan alleen kunstenaars. Het kunstenbestel moet genereus en solidair zijn en van dit model een politiek agendapunt maken. Wat het Kunstenaarsstatuut betreft bewijst het kunstenbestel dat de artistieke wereld inderdaad een laboratorium voor de gehele samenleving kan zijn waarin nieuwe leef- en werkvormen worden uitgeprobeerd. Het is aan het kunstenbestel om deze kennis ook te delen en zelfs te proclameren aan een bredere samenleving. Dat heet vorm geven aan een breder cultureel klimaat.

7.Laat me eindigen met waar ik sta. Brussel. De Vlaamse culturele infrastructuur (waaronder dit huis) weet goed genoeg in welke aanwezigheidspolitiek het past en wordt gelegitimeerd binnen onze hoofdstad. Ik verwacht op zijn minst dat de kunstensector hier niet de kop voor in het zand steekt en stelling inneemt. Ook hier verwacht ik politieke voorstellen voor anders mogelijke samenlevingsmodellen die vertrekken van de potentie die de kunstensector heeft: datgene wat is, altijd anders mogelijk denken.

 

Politiek gaan, betekent zijn nek uitsteken op maatschappelijke terreinen waarop men minder vertrouwd is. Dat houdt uiteraard het risico in dat men op zijn bek gaat. Men staat dan misschien wel voor een keer of meer voor aap in zijn blote fluit, maar men kan dan tenminste toch niet meer zeggen: ‘Das haben wir nicht gewusst’.

Pascal GIELEN

Partager cet article
Repost0
29 août 2011 1 29 /08 /août /2011 02:47

 

PanterAndrews

Met zijn nieuwe tentoonstelling begeeft Nic Andrews (°Londen, 1972) zich op het pad van de sacrale, heilige thema's uit de kunstgeschiedenis die hij herinterpreteert.

Vernissage: zaterdag 10 september van 16 tot 22 uur. Inleiding om 20 uur door Willem Elias, decaan Faculteit Psychologie en Educatie (VUB).

Van 11 september t.e.m. 23 oktober.

Donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag, 13u30 – 18 u.

De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-74, 2000 Antwerpen.

SacredThemes.jpg

Naar aanleiding van deze tentoonstelling verschijnt op 600 exemplaren het boek Sacred Themes, een ontmoeting tussen Nick Andrews en Jeroen Olyslaegers (°Mortsel, 1967).

De bibliofiele editie (25 exemplaren,) bevat een originele aquarel van de kunstenaar. De intekenprijs bedraagt 300 €. De gewone editie is verkrijgbaar aan 20 €, te storten op rekeningnummer 068-2009527-05 van de Vrienden van de Zwarte Panter.

HFJ

(Foto's: Dirk Vermeire)

Over de vorige tentoonstelling van Nick Andrews, zie de bijdrage van Kris Kenis:

http://mededelingen.over-blog.com/article-nick-andrews-a-random-choice-bij-anouk-vilain-artgallery-49698199.html

Partager cet article
Repost0
26 août 2011 5 26 /08 /août /2011 17:58

 

Goed dat er een theaterfestival is. Beter dat er een degelijke jury is. Zo kan je alvorens het echte theaterseizoen van start gaat snoepjes die je gemist hebt alsnog consumeren. Ook critici kunnen niet alles zien. Want al is theater je leven, vanaf een zekere leeftijd wil je ook eens een avondje thuis zijn. Om te doen waar u geen zaken mee hebt. Gisterenavond was Berckmans aan de beurt.

J.M.-Berckmans.jpg

J.M. Berckmans (1953-2008) heb ik redelijk goed gekend. Je wist nooit of hij het wel of niet voor je had. Je kon hem toevallig ontmoeten en dan begon hij je uit te schelden. Zonder aanleiding. Of de aanleiding moest zijn dat je in het verleden te weinig aandacht aan hem had geschonken. Hij kon ook bijzonder charmant zijn, je knuffelen, de loftrompet steken, in een goedgevulde kroeg. Wat vaak gênant was. Want de lof kroop tot tegen het plafond, vulde de ruimte en verstikte je haast. Lof als littekenweefsel. Dit als schets om aan te geven dat ik hem graag mocht maar altijd op mijn hoede was, en met de jaren afstand nam. Ik kon de aftakeling niet langer aanzien. Wat had ik moeten doen? Elke hulp was een aanslag op zijn vrijheid. Jean-Marie Berckmans was een dichter die de langzame zelfdoding nodig had om onsterfelijke, beklijvende, rauwe en scherpe literatuur te schrijven. De burgerij komt er niet goed uit. En terecht. Het wentelt zich in zelfgenoegzaamheid en egocentrisme.

 

In een productie van het gezelschap De Tijd heeft Jurgen Delnaet een selectie uit het werk van Berckmans gehaald en daar via de collagetechniek een voorstelling van gemaakt. Een wonderwel geslaagde collage. Het is trouwens de enige literaire techniek om de zielenroerselen van Berckmans puntgaaf weer te geven. Want Jean-Marie sprong in zijn [meestal] cafémonologen van de hak op de tak. Wie echter goed luisterde vond een systeem in zijn waanzin. Die in wezen wat hem betreft geen waanzin was. De brave burgers waren waanzinnig omdat ze kakken drukken noemden, ze spraken als ze beter hun mond hielden en hun mond hielden als ze beter op het bakkes hadden geklopt van de burgemeester, de paus, de koning, de bankbediende wiens schuld het nooit is als er wat fout gaat met een verrichting, ik doe gewoon mijn werk, meneer. Uit Berckmans’ geschriften kon de betere verstaander bovendien opmaken welke burger in stilte toch nog een zwaard in de hand had in plaats van een zapper.

 

De muziek bij deze voorstelling is treffend, zowel qua keuze als volume. Ook de kostumering is verantwoord. Het voortdurend verwisselen van hemd en jasje typeert zijn eeuwigdurend zoektocht naar het juiste psychologische kostuum van zijn gedrag dat paste bij zijn humeur van de dag of de plaats waar hij zich bevond. De blote borst tonen was bij Berckmans geen gepronk met zijn torso, maar een hulpkreet. Ik ben naakt. Help mij niet want ik wil naakt zijn. Telkens van het naakte beginnen, dat spookte dag en nacht door het hoofd van Jean-Marie Berckmans.

 

Het sterkste deel van de voorstelling is de Ierse passage. Ze speelt zich af in Shannon een plaats in county Clare in Ierland  die vernoemd is naar de rivier er vlak bij. De rivier, eender welke, is ook een veelzeggende metafoor in zijn werk. De rivier staat voor het bloed in zijn aders, dat steeds het kookpunt benadert. Zijn hoofd was een hogedrukpan die voortdurend op ontploffen stond. De wijze waarop Jurgen Delnaet vanuit zijn diepste wezen Berckmans’ Shannon bracht, haalde The Dead   van James Joyce (1882-1941) naar boven en de passage aan het slot van dit korte verhaal. Een fragment: ‘Yes, the newspapers were right: snow was general all over Ireland. Its was falling on every part of the dark central plain, on the treeless hills, falling softly upon the Bog of Allen and, farther westward, softly falling into the dark mutinous Shannon waves.’

Jean-Marie Berckmans is geen James Joyce en toch is hij het bij momenten wel. Het sneeuwde in zijn hoofd, het sneeuwde op zijn tong. Het sneeuwde in de zaal gisterenavond. Het vreemde was dat de sneeuw de toeschouwer niet koud maakte, aangreep dat wel, maar ontzettend verwarmde. Tijdens het applaus, dat wat mij betreft staande had mogen gebeuren, o wat zijn Vlamingen toch preuts, ze kijken altijd naar wat hun buren gaan doen, zodat er uiteindelijk niets gebeurt, tijdens het applaus dus dacht ik dat een academische analyse van het werk en het leven van Jean-Marie Berckmans prutswerk is in vergelijking met deze voorstelling. Dat deze voorstelling door elke school met een maatschappelijk opleiding in zijn lessenpakket zou moeten worden opgenomen. Maar ook, dat elk geschrift van een criticus niet op kan tegen de goudwaarde van deze productie. Chapeau voor Jurgen Delnaet, dank je wel gezelschap De Tijd en proficiat Theaterfestival en zijn jury.

Guido LAUWAERT


In de volgende afleveringen:

  • State of the Union Theaterfestival: Misschien wordt het tijd om te acteren. Redevoering door Pascal Gielen.

  • Guido Lauwaert over State of the Union.

Partager cet article
Repost0
26 août 2011 5 26 /08 /août /2011 16:11

 

In België is in de Grondwet (de huidige dan, want de eerste versie steekt in een fraaie omslag met daarop de tekst Constitution de la Belgique) vastgelegd dat het land drie officiële talen heeft: het Nederlands, het Frans en het Duits. De koning is bij nationale feesten dan ook verplicht zijn boodschap in alle tongen te doen. Ontdekte echter dat België het enige land in de Benelux is dat grondwettelijk vastlegde welke talen er gelden. Denk nu niet dat dat dóór die drietaligheid komt. Op ons continent bepaalden ook Bulgarije, Cyprus, Estland, Finland, Frankrijk, Ierland, Letland, Litouwen, Malta, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Spanje in hun Grondwet wat er de officiële taal is/talen zijn. Nooit geweten dat Nederland zulks nooit deed. Wellicht dat er daarom zo slordig met de moedertaal wordt omgesprongen? Dat er zich daarom zo’n schabouwelijk steenkolen-Engels verspreidt? Dat je er geen afspraakje meer hebt maar een date? Dat je er geen plezier meer hebt maar fun? Dat je er geen kinderen meer hebt, maar kids? Dat je er geen wortels meer hebt maar roots? Denk niet dat ik overdrijf: bezie bijgaande foto maar eens. Dit is geen Snack Van Gogh in Londen, of Bistro Vincent in New York.

Van-Goghkraam---foto-Bert-Bevers.JPG

(Foto: Bert Bevers)

Dit is het kraam dat naast het Van Gogh Museum in Amsterdám staat. Stond er gisteren met open mond naar te kijken. Goed, over generigrammen als brie, mozzarella en salami valt te twisten maar voor het overige is er hier op de reclameborden geen wóórd Nederlands te vinden: welcome, coffee, espresso, hot chocolate, sandwiches, cool drinks, candy bars, original Dutch waffles, baguettes, ham-cheese, tuna salad, cevapcici(dat eigenlijk geschreven dient te worden als ćevapĉići, het zijn gewoon worstjes), hot dogs en softdrinks....Het ergste is dat voor al die woorden perfecte Nederlandstalige equivalenten (en néén: er bestaat geen equivalent voor equivalent!) bestaan.

Bert BEVERS

Partager cet article
Repost0
23 août 2011 2 23 /08 /août /2011 03:42

In het cc 't Schaliken te Herentals werd zaterdag de Nestorprijs 2011 uitgereikt. Voor het 'nestoraat' van 2011 viel de keuze op Louis Verbeeck en de folkgroep De Elegasten. Hierna volgt alvast de laudatio van Louis Verbeeck door Gaston Durnez.

Nestor-en-An-43-117.jpgLouis Verbeeck (foto: Frank-Ivo van Damme)

 Er is iets vreemds aan de gang met Louis Verbeeck. Telkens als ik in een gezelschap zijn naam noem, treft het mij dat niemand kwaad over hem spreekt! Zelfs niet in zijn afwezigheid.

Ja, als je de naam van Louis Verbeeck laat vallen, beginnen onmiddellijk drie, vier mensen tegelijk hem blijgezind te citeren, terwijl de anderen al op voorhand lachen. Krijg IK dan per toeval het woord, dan vertel ik graag een anekdote uit de Jaren Stillekes.

In die tijd trokken wij met enkele lustige televisie- en radiogezellen van de ene uithoek van Vlaanderen naar de andere wereldstad. Het was de tijd dat er nog feestelijk geïmproviseerd mocht worden. Wij mochten nog zorgeloos de amateurs uithangen, de lief-hebbers. Zo begaven wij ons meer dan eens naar de Koningin der Badsteden, naar Oostende, op initiatief van een vereniging met de bemoedigende naam De Vlaamse Club Kust. Met zulke naam was het niet verwonderlijk, dat de Club telkens het Kursaal tot de nok kon vullen. En op een mooie avond zat daar weer ons Panel klaar voor steekspelletjes met woorden, die grotendeels onvoorbereid waren, drijvend op de vondsten van het ogenblik. De panelleider stelde de onmogelijkste vragen en de panelleden moesten daar op antwoorden. Zo kreeg Louis Verbeeck deze vraag voorgeschoteld : “Louis, je bent je tuin aan ’t beren. Met andere woorden: je bent aal aan ’t voeren. Béér dus. Onverwacht stopt voor je tuin een sjieke zwarte auto met een driekleur op het dak en een gouden kroontje op de voordeur. Uit die auto stapt Zijne Majesteit de Koning en hij komt naar jou toe. Jij staat daar in je geurige beerkostuum. Wat zeg je tegen de Koning ?” Louis Verbeeck verpinkte niet, zijn antwoord viel zonder aarzelen : “Sire, dit land kunt U niet ontberen !”

Vrienden, dit is een van de beste illustraties van het talent waarmee Louis door Onze Lieve Heer werd gezegend. Hij kan goed Taal voeren. Een talent dat zijn sporen naliet in alles wat hij de jongste tachtig jaar heeft geschreven, gedeclameerd, gezongen en aan microfoon en aan de tapkast verteld, - de tapkast: het podium van de echte stand-up comedians.

Louis vertelt zelf graag hoe dat talent zich al vroeg heeft geopenbaard, alree in  zijn publiciteitsjaren, zegt hij, en vooral in de studentenbond. Hij had het in zich, het kwam er vanzelf uit. Hij kon rijmen en dichten zonder ons op te lichten. Het is telkens weer alsof hijzelf verrast wordt door de woorden. Zij vloeien uit zijn pen alsof hij er niets kan aan doen. Het is niet Louis die met woorden speelt, het zijn de woorden die met Louis spelen. Ze amuseren zich kostelijk, die woorden. En ze zijn sentimenteel zonder daar verlegen om te zijn. Het gebeurt ook wel dat zijn woorden zich serieus en ingetogen opstellen, maar spoedig glijden zij van de regel en schuiven uit. En geregeld vinden zij zelf nieuwe woorden en uitdrukkingen uit. Was hun geliefde Louis niet de eerste die handelde over Hovaardigheidsbekleders ? Een woord dat alle valse plechtigheid zal blijven ondermijnen.

Gaston-Durnez.jpg

Gaston Durnez

Ooit mocht ik, lang geleden, Louis Verbeeck  interviewen voor de jonge Vlaamse televisie. Het gebeurde in een Literair Programma en ik stelde dus Serieuze Vragen. Bijvoorbeeld de ergste vraag die je een humorist kunt stellen :” Humor, wat is dat ?” Louis antwoordde prompt :” Humor, da’s iets waar ik kan mee lachen”.

Louis had geen geleerde woorden nodig, hij schreef nooit een verhandeling over “de Stamboom en de Ondergrond van de Humor”. Hij wàs gewoon zelf humor.

Voor mij was hij meteen hèt voorbeeld van “studentikoze humor”. Louis was en bleef lange jaren de lachende student. Als ik dat woord uitspreek, denk ik aan de legendarische studentenavonden van zijn jeugdige germanistenjaren in Leuven, avonden die ik, schuchtere academische leek, met verbazing en een beetje jaloezie bijwoonde. Ik zie Louis nog op een ton klimmen, een lege bierton, uiteraard, in Leuven (of was het in Löwenbrau ?) en, overschakelend op het Alte Germanisch, sagen wir Louis, mit grosse Träne in die Augen, und der Bibber in seine Stimme,  das unsterbliche Gedicht vortragen uber das wanheupige Schweintjen (ich citiere):

 

      Und triestig sprach das Farken:

     Wit mussen immer warken,

     Van ’s morgens fruug bis nach den Noen,

    Wit haben viel zu viel zu toen !

O zalige en jongensachtige dwaasheid uit de tijd dat wij in Vlaanderen bezig waren de zogenaamde Kleinkunst  te ontdekken !


Ik denk dat het Broeder Max was, de goede schilder, die mij de eerste verzen van Louis liet lezen, waarna ik spoedig aan Jef Burm belde :” Jef, als je nog eens een sterk nummer nodig hebt, en IK  ben niet beschikbaar, bel dan eens naar die Louis Verbeeck van Omroep Limburg”. Jef dééd dat. Binnen de kortste keren was Louis de vruchtbaarste en de vrolijkste van ons allemaal.

Die tijd van Toen…Het was een vreemde tijd, zeer ver en exotisch voor de jonge mensen van nu. De televisie zag de wereld nog in zwart-wit. Alleen het bestuur en de redactie waren gekleurd, rood blauw en vooral geel. En het was een magere tijd, zonder kookprogramma’s. Goossens was nog een naam voor de Grote Baas, niet voor een kwaaie Chef-Kok. Iedereen probeerde nog ABN te praten, behalve de courreurs en de Antwerpenaren. Miel Cools begon te zingen over het achtervolgen en vangen van witte vlinders, wat toen nog niet door GAIA was verboden. Boer Bavo keek nog niet naar porno op zijn porneo. Vrijen was nog een kuis woord. En bij het woord Commune dachten de katholieken nog aan de communiebank.

Het was de tijd toen wij de Vlaamse Leeuw wilden leren lachen, dat goede oude beest. Wij vonden dat men hem moest herdopen in Reinaert de Vos. Wij begonnen de wijze oude Vlaamse spreuken aan te passen. Louis Verbeeck vatte de sociale verhoudingen samen in: ”Wie een put graaft voor een ander is een werkman”.  Tegenwoordig denkt men : “Wie een put graaft voor een ander, is een Pool”.

En het was de tijd dat wij op de televisie nog naar Nederland keken, ja, OPkeken. Nu zijn wij, op 72 kanalen, internationale zappers. Wij kijken niet meer op naar het Noorden, wij raken het Noorden kwijt. Wij zappen en zappen maar, wij zijn zaplappen geworden. De wereld is één zapperij. En wie niet zapt, twittert. En wie niet twittert, Es Em Est. En wie daar niet bij oplet, staat in Story !

Alleen Louis Verbeeck schrijft nog elke dag met een pen, een vulpen, op gewoon wit papier. En niemand kan dat zo vlug als hij. Tot nog toe heeft hij, naar schatting, eigenhandig tienduizend en zeven cursiefjes geschreven en zo’n vijfhonderd en zes liedjes en andere verzen. Uit die Himalaya van volgeschreven papieren heeft hij meer dan zestig boeken samengesteld en laten drukken en nog verkocht ook. Als je de titels van die boeken op een rij zet, merk je dat zij het literaire levensprogramma van Louis vertolken. Het begon indertijd met Vergulde Ramenassen. Ramenassen, lieve mensen ! Is er nu één groente meer ondichterlijk dan de ramenassen ? Ja, schorseneren, misschien. Of raapkolen. (Alhoewel… “Ik heb de witte raapkolen lief…” Is dat geen vers van Frederik van Eeden?) Louis pakte de doodgewone ramenassen beet, deed er een gouden zilverpapiertje rond en het waren ineens feestgroenten waar wij moesten om lachen en waar nog poëzie in zat ook.

 

Ooit heb ik  een gedicht geschreven met alleen de titels uit Louis zijn bundels  (de titel van het gedicht is van mij: Verzilverde checks):


     Een droom met heel veel groen

     In het land van de glimlach.

 

    Allemaal engelen, groot en klein,

    Harten is troef.

    Lodewijk de Beduimelde,

   Soeur Marie Claire de la Lune !

  Zat… in de zon.   (Zat ?...)

  Gewenste intimiteiten.

 

  En toen lachte Abraham.

  Lachen mag van God.

  Met een strohoed in de regen.

 

Ik lees dat en ik voel mij zo’n beetje voorloper van de nieuw-realistische poëzie voor wie Herman de Coninck was.

De laatste regel vat de kern van Louis’ humor in enkele woorden samen. Een mens mag nog zo’n zonnetje zijn in huis, als hij buiten komt, loopt hij vaak door de plassende regen. En het wil ook wel eens binnenregenen. Maar Louis leent ons een grote strohoed en daaronder bleef het, wonderlijk genoeg, lente. In onze herinnering is dat een lente die al onze winters verlicht.

Humor, vrienden, is vaak een plezante, draaglijke manier om triestig te zijn. Of een manier om te vluchten terwijl je thuis blijft. Of een manier om naar het verleden te kijken vanuit de wereld van nu. En om dan een heel kort versje te maken dat schijnbaar grappig is:

 Ach,

 Bach !

 Och,

 Van

 Gogh

 Toch !

 Wist u, vrienden, dat de naam Bach het Duits is voor Verbeeck ?

                                                       

Louis Verbeeck heeft vaak de wereld van gisteren opgeroepen, gisteren, toen ook de stad nog een dorp was. Vaak citeert hij de naam van zijn vriend  Minus van Looi, de kleermaker uit Tessenderlo die een goede en populaire heimatschrijver was, een man die kon vertellen zoals alleen de mensen van gisteren vertellen konden. Als de mensen van Tessenderlo Minus zijn fiets tegen de gevel van een café zagen staan, trok iedereen daar binnen, want dan stond Minus aan de toog en vertelde, vertèlde, tegen honderd per uur. Als Louis gaat fietsen, parkeert hij ook heel graag tegen een café. Op zijn beurt heeft hij zijn heimat tot leven gebracht. Zijn jeugd in de tijd dat Tessenderlo met twee o’s werd geschreven en, zoals hij zegt, dus langer duurde, was voor hem een dankbare inspiratiebron, -  geen omzien in wrok, geen bron voor vulgaire schimppartijen op ons volk van gisteren. Tessenderlo heeft er hem mooi voor beloond. Hij is er, geloof ik, al drie keer ereburger geworden, hij kreeg er zijn eigen wandeling en fietsroute, zijn eigen rustbank, ik geloof zijn eigen bier, en iedere keer als Frans Aldelhof er goesting voor heeft (en Frans heeft altijd goesting) organiseerde hij daar in Looi een huldezitting voor Louis, waarvoor men speciaal een reusachtige hal heeft moeten bouwen. Als ik ’s avonds of ’s nachts over de Boudewijnsnelweg rijd en ik zie al dat enorme licht blinken rond Tessenderlo, dan denk ik : Louis wordt weer eens gevierd ! En dan ben ik content.

Louis heeft tal van liedjes geschreven en gezongen die doorgedrongen zijn tot ons volksbezit. Geestige romantiek als De Soldaat van Napoleon de Grote, die de oorlog grondig beu was, of Soeur Marie-Claire de la Lune  die droomde van een kleinkind dat zij in de Hemel wel zal gekregen hebben, of koldereske liedjes als Lodewijk de Beduimelde,  wiens nar zo goed tuimelde. En vooral ook poëtische liedjes die je kan acteren, zoals De kleine Harlekijn.

Op de begrafenis van Jef Burm, in de voorbije droevige winter, liet men in een volle kerk de stem van Jef weerklinken en zij zong over de Harlekijn. Het was zijn ontroerende lijflied geworden. Wij zagen Jef weer met de ogen van onze herinnering aan een koordje dansen en beloven : Ik zal lachen wanneer je blij bent, ik zal huilen met je verdriet… Het was ook alsof Burm postuum een hulde bracht aan zijn grote tekstdichter.

                                                               *

Goede vrienden,

Een professor in literatuur is bezig, aan de hand van liedjes een soort geschiedenis van Vlaanderen in de jongste decennia te schrijven. Hij publiceerde al enkele voorbeelden in de krant, wat mij de bedenking ingaf, dat er tegenwoordig wel veel wordt gezongen en lawaai gemaakt rond liedjes, maar dat er in dit genre nog zo weinig ècht wordt geschreven. Vroeger, toen wij veel jonger waren, was er meer taal in de liedjes. Nu hoor ik vaak vooral uitroepen, brokstukken, kreten en vloeken. Wij leven tegenwoordig in een geluidscultuur, waarin het allemaal minder taalgericht is geworden. En wie kan nog een verhaal  vertellen in een “nummer”, opgebouwd uit banaliteiten ?

Ik had dit al opgeschreven, toen ik in Knack een opmerkelijk interview met mijn vereerde streekgenoot Willem Vermandere las. Mij trof wat hij zei over de chansonnier. “Die behoort tot een ras dat aan het uitsterven is”.  Vermandere had pas nog naar Georges Brassens geluisterd: “Die wonderbare alchemie van een gitaar, een contrabas en een stem. Jaren na zijn dood begrijp je nog precies wat hij bedoelde. Maar wat hoor je nog van onze nieuwe generatie zangers en zangeressen ? Kreten, gemurmel. Waar is de zeggingskracht van het woord ?”

Mooi gezegd van Willem.

Beste Louis, de mensen die u vandaag de Hemel in prijzen, wensen vurig dat gij nog lang op de aarde zult blijven om verder aan onze levenskroniek te schrijven en voor ons te zingen, als Nestor van het goede, lenige, vrolijke, weemoedige, dansende Vlaamse Woord. Ik denk dat gij enorm veel hebt bijgedragen, om de Vlaamse Leeuw te leren lachen. Help ons er voor te zorgen, dat hij het lachen niet verleert.
Louis, dit land kan u niet ontberen !

Gaston DURNEZ

Zie ook de blog van 21 augustus, alsmede

http://mededelingen.over-blog.com/article-nestorprijs-2011-oud-maar-niet-out-81151205.html

 

http://mededelingen.over-blog.com/article-nestorprijs-de-elegasten-81151490.html

Partager cet article
Repost0
22 août 2011 1 22 /08 /août /2011 06:15

 

Althans Tom Lanoye’s trilogie Het goddelijke monster. De drie delen werden verfilmd, op de kast gelegd, verlegd, maar na heel wat soebatten vloog eindelijk de kogel door de kerk van de VRT. De eerste aflevering komt op zondag 4 september op EEN. Tien weken later wordt de laatste aflevering uitgezonden. Laat dat nou net tijdens het laatste weekend zijn van de Boekenbeurs 2011. De voornaamste rollen worden vertolkt door Johan Van Assche, Marc Van Eeghem, Michel Van Dousselaere, Katelijne Verbeke, Ianka Fleerackers, Jan Hammenecker, Kevin Janssens, Gilda De Bal en Vic De Wachter. Een prachtcast, maar de hoofdrol is voor Joke Devynck als Katrien Deschrijver, de vrouw die al in de eerste alinea van het eerste hoofdstuk van het eerste deel opduikt. Het eerste hoofdstuk heet: De jonge jaren van een triest serpent. De lezer weet dus al na één bladzijde voorspel, oorzaak en milieu, en kent in grove lijnen het karakter van het hoofdpersonage.

 

Het luidt geen twijfel dat de serie de winkel van Tom Lanoye zal doen draaien. Een betere reclamecampagne kan je niet bedenken. Op de boekenbeurs zal hij op z’n minst drie handen nodig hebben om te signeren en via zijn uitgever te incasseren. Maar Tom Lanoye verdient de roem en het geld. Door de gezamenlijke inspanningen van cultuurambtenaren en een uitgever kan een boek vertaald worden en dan moet je afwachten. De vlucht die het werk van Lanoye in het buitenland kent, wijst er echter op dat er meer aan de hand is. Zijn schrijfstijl is eigenzinnig, op z’n Lanoye’s, maar ontstijgt de steedse Vlaamse boerenlucht, iets wat Hugo Claus helaas niet lukte, en de belangrijkste oorzaak waarom onze masterchef het nooit verder heeft gebracht dan een afgedwongen plaats op de shortlist van de Nobelprijs Literatuur. Zijn succes heeft Lanoye dus niet zozeer te danken aan zijn neus voor publiciteit, zoals de eeuwige en voorspelbare kwatongen beweren. Want een barnumcampagne kan de omzet doen stijgen, zonder geestelijke kracht en macht is er geen sprake van bewerkingen voor film en televisie en geen kans op een internationaal doorbraak.

 

Het mooiste voorbeeld van dit laatste is het succes op het Festival van Avignon van dit jaar. Zijn toneelstuk Bloed & Rozenkende staande ovaties. De mindere bijval kwam van mindere toneelkenners. ‘You could almost hear the sighs of satisfaction and relief rippling round Avignon’s medieval Palace of the Popes as this production unfolded: historical substance with overt contemporary echoes, interesting structure, a sterling cast, innovative scenography and rich choral polyphony.’ schreef Claire Shine van The Financial Times. Haar lof betrof het hele opzet, maar die kon er maar zijn door een magistrale basisstof, en dat was de toneeltekst. Fabienne Darge van Le Monde kopte ‘Jeanne d’Arc enflamme la Cour d’honneur’ en sprakvan ‘un texte de très haute tenue poétique.’ En dat voor een stuk dat in het Nederlands werd gespeeld, met Franse boventiteling.

 

Luidt de titel van dit artikel Tom Lanoye op TV, dan wil dat niet zeggen dat Lanoye tijdens het aanstormend nieuw seizoen niet in levende lijve in het theater te zien zal zijn. Lanoye is nu eenmaal een slagerszoon met een brilletje. En dat brilletje is zowel letterlijk als figuurlijk te nemen. Als hij op de markt staat bemant en runt hij op z’n minst de helft van de stalletjes.
Op 6 oktober gaat Sprakeloos op de planken van start in de KVS. Centraal staat de roman over zijn moeder, maar dat randanekdotes de voorstelling zullen verfraaien staat als een paal boven water. Welke randanekdotes? O, die het boek niet haalden, over de uitgave gaan en reflecties bevatten over de reacties na de verschijning.
Momenteel zijn er gesprekken gaande om de tournee te laten eindigen in de tempel van de Zeventien Provinciën. Een oude droom van conferencier Lanoye zou dan in vervulling gaan. 1700 gevulde pluchen zitjes in de meest tot de verbeelding sprekende theaterarena, het Amsterdamse Carré.

 

Uiteraard zal deze onemanshow een politiek sausje krijgen. Want Lanoye heeft een haat-liefdeverhouding met België. Een bewijs daarvan is het slot van de flaptekst van de drie delen van Het goddelijke monster:’Wie is uiteindelijk het goddelijke monster? Katrien, of de invloedrijke familie die haar heeft opgevoed? Katrien, of het land dat haar heeft voortgebracht?’

 

De vraag die bij velen op de lippen ligt luidt: Wat is nu eigenlijk het geheim van Lanoye’s literair succes? Het antwoord is eenvoudig: Tom Lanoye heeft een klassieke opleiding gevolgd in zijn geboortestad Sint-Niklaas. Via zijn leraar Latijn en Nederlands Cyriel Coupé, in de poëziegangen bekend als Anton van Wilderode, is de liefde voor het Groot-Nederlandse literaire veld, de Vlaamse in het bijzonder, in zijn bloed gekropen. Dat zijn moeder een voorname rol speelde in het vrijetijdscircuit van het toneel is een bijkomende reden, maar belangrijkste blijft zijn scholing. Hij heeft in een periode van zes jaar drie tragedieschrijvers nader tot heel goed leren kennen, van wie de eerste, Aisschulos met reden archaïsch genoemd mag worden, Sophocles klassiek en Euripides modern. Daar kan je nog twee komedieschrijvers aan toevoegen en dan is het plaatje compleet: Aristofanes en Plautus. De invloed van de tweede is zeer groot geweest. Niet alleen bij Lanoye. In de middeleeuwen werd zijn werk op de Latijnse scholen gelezen en vaak ook gespeeld. De invloed van deze vijf schrijvers is de reden waarom zelfs Lanoye’s romans zich lenen tot verfilming. Bovendien heeft Lanoye iets wat Shakespeare en Molière ook hadden: een inzicht en dus macht vanuit een instinctmatig gevoel. De evolutie van de gemeenschap in breder Europees verband voelt hij automatisch aan. Dat talent maakt dat hij sterke personages kan creëren binnen een maatschappelijk actueel verhaal.

Uitsmijter bij het antwoord op de vraag. Het proza van Lanoye heeft een staalharde pathetiek, maar niet van het gehalte waarmee je op de tast op zoek gaat naar de tissuedoos. Je ziet er scherpe beelden mee. Het mooiste voorbeeld is het slot van Sprakeloos, bij het sterfbed van zijn moeder, ‘…, de laatste scène. Het echte afscheid.’ Je hoort het hem, na haar overlijden off screen zeggen aan het eind van de verfilmde versie die er staat aan te komen, dankzij Hilde Van Mieghem.
’En daar en dan heb ik mezelf gezworen dat ik voortaan, van nu af aan, één roeping heb één doel, één godverloren zelfgekozen plicht, omdat ik weinig anders kan, niets anders heb geleerd en nergens anders in geloof. Dat ik, wanneer en waar ik er de kans toe zie, de stilte zal bestrijden met mijn stem, de leegte zal proberen te betwisten met mijn woord, al het beschikbare papier zal proberen te bevechten met mijn taal. Laat dat mijn rebellie zijn, mijn revolte, tegen slijm, tegen gereutel. Laat me minstens dit als muiterij. Dat er geen tel meer zij, geen blad, geen boek, dat niet in honderdduizend tongen spreekt, dat niet getuigt van woordenschat. Nooit meer zwijgen, altijd schrijven, nooit meer sprakeloos. / Begin.’

 

Tussendoor is Tom Lanoye volop aan het schrijven aan het Boekenweekgeschenk, naar aanleiding van de Nederlandse Boekenweek in maart 2012. Maar daarover later meer. Eerst gaan we kijken naar Het goddelijke monster. Veel kijkplezier.

Guido LAUWAERT

 

Partager cet article
Repost0

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche