In een begeleidend schrijven bij zijn laatste verslag over het Filmfestival, bekent Guido Lauwaert:
'Het is genoeg geweest. Drukkere dagen en langere nachten zou mijn voortbestaan in gevaar kunnen brengen. Ik wil het mijn naasten niet aandoen, maar ook de dokters en verpleegkundigen niet die mij al zo vaak gered hebben van een gewisse dood. Ooit volgt een afscheid. Laat het zo zijn dat hij niet komt door een al te roekeloos spel van uw dienaar. Soms loopt deze stoute jonge tot de rand. Gelukkig wordt hij regelmatig door deze of gene teruggefloten. Het festival was nog maar een paar sfeerstukken oud of ik kreeg al een mail van een cardioloog. Kort, droog maar helder: ‘Blijf ook regelmatig je nachtrust nemen.’
■
Gerard Reve [1965]
*
Donderdag 20 oktober. Na twee films in de voormiddag stond ik op het punt af te monsteren. Dip in aantocht. Even een pepmiddel. Op naar het marktplein van het festival, de Bar Ingmar, voor een Café Latte. O, zit daar niet Luc Roghe en zijn vrouw Betty. Even een praatje. Meningen uitwisselen. Nooit gossip. Film en theater, wat er op het scherm en het podium gebeurt, geen gekraai en sourdine van achter de schermen of uit de wandelgangen. Goed vijf minuten ver of ik zie in de rechterhoek van mijn blik de pontificale gestalte van mijn baas. Rik Van Cauwelaert in gesprek met mij nobele onbekenden. Later blijken het de hoofdredacteurs van De Standaard en de VRT Nieuwsdienst te zijn. Dat ze mij niet bekend zijn is een mediazonde. De stoelendans in de troonzalen van de pers gaat zo snel, dat je een uur per dag nodig hebt om de reidans te kunnen volgen. Dat Luc naar een film wil en Betty naar het toilet komt mij goed uit. Ik verhuis van tafel en wordt even later voorgesteld aan de tafelgenoten van Rik. Blijkt dat er een kwartier later de vertoning is van de documentaire Page One: Inside The New York Times. Meteen na de voorstelling volgt een debat met de kardinalen, waar, naast de al genoemden, Wouter Verschelde, Hoofd De Morgen, Roland Legrand, Mediamanager De Tijd, en mediawatcher Bart Beckx in New York en andere achterbuurten, in een lange zitbank zullen plaatsnemen. Moderator wordt Patrick Duynslaegher, festivaldirecteur. Nou, toch maar even meepikken. Je steekt er niet altijd wat van op, maar je mening neemt gegarandeerd in omvang toe.
Page One: Inside The New York Times
Eerlijk gezegd viel de film mij tegen. Aangekondigd als een documentaire over de moeilijkheden bij de beroemdste krant ter wereld. De nieuwste mediakanalen zorgden ook bij The Old Lady voor een dalende oplage en een forse terugloop van de reclame-inkomsten. Maar in plaats van een exposé over de oorzaak, het gevolg en de tegenaanval, verviel de film algauw in een verslag over een van de woeligste periodes uit de geschiedenis van de krant: het blindelings volgen van de mening van Bush II en zijn paladijnen bij de tweede Iraakse oorlog.
De blik op de redactie en zijn werking, de soms botsende meningen van redacteurs, managers en columnisten is interessant maar niet nieuw. Wat vertoond werd is al eerder gezien. Wat eigenlijk bevestigd werd, is dat sommige speelfilms, die als ‘de betere’ bestempeld worden ook werkelijk de betere zijn. Dat ze in hun speelfilmverhaal de waarheid en de werkelijkheid rigoureus overnemen.
De grootste schuiver van TNYT, verspreid over het middenstuk, nam meer dan de helft van de tijd die de documentaire duurt in beslag. Halverwege de film bekroop mij het gevoel dat ik naar een Mea culpa zat te kijken. Wat er aan de film ontbrak is de vraag: wat is de oplossing van het probleem? Een oplossing die natuurlijk geen kant en klare oplossing is, maar elke voorgestelde oplossing is een begin van een lange zoektocht naar een situatie waarin de krant zijn nieuwe plaats vindt en dus zijn voortbestaan gegarandeerd is.
Het debat
Ook dat viel mij tegen. Mijn voortbestaan in het mediawereldje is met die openingszin ondermijnd, maar zwijgen en slijmen heb ik nooit geleerd. Mijn moeder was de eerste om mij te wijzen op de beste manier om carrière te maken, en hoe dieper die daalde hoe meer mensen, goede vrienden die werkelijk bezorgd om me waren, me trachten te overtuigen dat mijn moeder een zeer wijze dame was, en dat was ook zo, maar de aard van het beestje laat je best de aard van het beestje of het beestje geraakt aan het brede scala van genotsmiddelen waarvan al gauw blijkt dat ze een vals genot bezorgen.
Wat ik van het debat onthouden heb – ik had een andere afspraak waar ik zelfs met de schitterendste sms-leugens niet onderuit kon, zodat ik voor het uitsmijter moest verdwijnen – is dat haast alle debaters twee zaken vooropstelden. Eén: promotie maken voor hun blad. Twee: een verdedigingspositie innamen. Een relevante combinatie over nieuwe en oude mediavormen was in geen velden of wegen te bekennen. Ja, in de verte was iets vaag ervan te zien, maar dat bleek enkel gebruiksmiddel om telkens weer te wijzen op decorwisselingen van hun uitgaven, in het bijzonder de recente verschijningen van hun nieuwe weekbladen.
Permitteer, maar die nieuwe weekbladen zijn je reinste Lijmen. Oppervlakkige reportages, het inspelen op de nieuwsgeilheid van de lezer, grote foto’s bij kleine artikels van stranden, bergen, citytrips, de mode en de ene na de andere ode aan een kok en zijn favoriete gerecht, vullen de achterkanten van de advertenties. Ronduit schandelijk is de wekelijkse rubriek van Herman Brusselmans en Christophe Vekeman in De Morgen. De keuring van een wagen, gespreid over twee pagina’s. Onlangs een BMW. Net voor hun gemekker had BMW twee advertentiepagina’s. Wat wordt hiermee aangetoond? Dat de krantenbonzen zich hebben verkocht aan de handel, de hoofdredacteurs dirigenten van verzoeknummers zijn en de redacteurs dienstboden.
Het huwelijk tussen de traditionele krant en de nieuwe mediavormen kwam nauwelijks tot niet ter sprake. Een bewijs dat ze hoegenaamd nog geen zicht hebben op het huwelijksfeest. Ze staan nog maar vóór de drempel van de verloving. De enige wijze dingen die ik heb gehoord kwamen uit de mond van Rik Van Cauwelaert en Roland Legrand. Helaas kwamen zij weinig aan bod omdat de kleine keizers van onze zelfbenoemde kwaliteitskranten maar niet ophielden het wierookvat in de eigen richting te zwaaien. Moderator Patrick Duynslaegher wist het – de blik sprak boekdelen - maar hij bleef beleefd, wat al te beleefd.
Ik vermoed dat het debat na mijn vlucht nog een kwartiertje heeft geduurd, maar belangrijk nieuws zal er niet gezegd zijn. Het slotkwartier is altijd voorbehouden aan het opentrappen van open deuren en het sluiten van gesloten ramen.
Tom Van Hout, Docent Journalistiek en Nieuwe Media van de universiteit van Leiden, mailde me over het debat, ‘In Page One zei NYT journalist David Carr: "The medium is not the message, the messages are the media". De boodschap die de vertegenwoordigers van de Vlaamse nieuwsmedia tijdens het debat verkondigden was alles behalve gevleugeld. Het debat verdronk namelijk in euforie over de mogelijkheden van nieuwe communicatietechnologieën (Storify, het onvermijdelijke Twitter) en de betrouwbaarheid en rendabiliteit van gedrukte media. Wouter Verschelden (De Morgen) feliciteerde zichzelf uitgebreid maar repte met geen woord over de commercialisering van zijn eigen krant. Koude pap dus.’
Closing Film
Daarvoor wordt altijd beroep gedaan op een blockbuster, een film voor het grote en brede en weinig kritische publiek, dat niet dom is, maar nood heeft aan ontspanning Hersens? Onbelangrijk! Ik zag hem net voor de bovengenoemde film + debat.
The Rum Diary past in dat plaatje, mede door de keuze van de hoofdacteur, een man – nooit een vrouw – met een mooi lijf, stralende glimlach, artificiële introspectieve gedachten met schone ogen, enfin, bandwerk. Johnny Depp is daarvoor de geknipte figuur en werd dan ook voor de hoofdrol geknipt.
Freelance journalist Paul Kemp [den Johnny] werkt voor een krant in Puerto Rico. De krant is op sterven na dood. Alleen een straf verhaal kan het voortbestaan redden. Maar de hoofdredacteur blijkt een praatjesmaker te zijn, de politie en rechters corrupt, de blanke handelaren zijn uitbuiters, de oorspronkelijke bevolking wordt vernederd en gepest. Enfin, het klassieke verhaaltje, mede door het obligate liefdesverhaal. Blonde Amber Heard, het liefje van de superoplichter kiest, na de bekende omzwervingen langs haar voorgebakken gevoelens, voor Johnny Depp.
De film speelt zich weliswaar af in Puerto Rico, met een knipoog naar Cuba, voor Fidel Castro het bewind overnam. Verder slaat hij ook op alle vormen van commerciële uitbuiting in de toeristische sector. En hij stinkt naar Chinatown. Waar het in dit meesterwerk van Roman Polanski om draait is water. In The Rum Diary gaat het om baksteen.
Wat ik vooral mis is acteerwerk met darmen en hersens. Is er dat wel herken je de magische synergie tijdens het productieproces tussen scenarist, regisseur en editor, zonder een breuk in de kabel.
Enfin, laat u door mijn mening niet misleiden. The Rum Diary is een leuke film en wie geen diepgang zoekt moet zeker gaan kijken. Nog dit, tot slot. Na het eindshot verschijnt op het scherm de mededeling dat de film is opgedragen aan Hunter S. Thompson [1937-2005]. Wie googlet ontdekt een journalist die beweerde dat objectieve journalistiek niet bestaat. Een journalist kiest altijd partij. Doet hij dat niet, dan is hij een lafaard.
Me Will Always Be Me
De laatste film op mijn lijstje. Vertoond op vrijdag 21 oktober. Een documentaire over Dirk Tanghe, gemaakt door zijn zoon Sjoerd. Dirk Tanghe is een theatermaker in hart en nieren. De verleden tijd in de vorige zin – gebruikt in de catalogus – is fout. Het is niet omdat je geen producties meer maakt dat je geen theatermaker meer bent. Dat toont de documentaire duidelijk aan.
De film begint in Pittem, waar Dirk Tanghe verbleef voor een ontwenningskuur. Al snel merk je dat de kuur geen bal geholpen heeft. Het voormalige wonderkind is nog steeds een kind. Teruggrijpend naar wonderlijke producties, waarvan fragmenten worden vertoond, in confrontatie met de man die op de Gentse Groentemarkt cuberdons [neuzen] verkoopt, zie je een eeuwige dromer. En zijn regisseurs dat niet? Hun productie is een droom die ze nooit helemaal waar kunnen maken. Die onmogelijkheid heeft Dirk Tanghe aan de rand van de waanzin gebracht. Een waanzin onderdrukt door medicatie maar nog latent aanwezig. Aan het slot van de film staat hij in een dode fabriek. De lege hallen ziet hij als de ruimte van een volgende productie. De gedreven theatermaker is een zwerver geworden. Hij regisseert, zegt wat waar moet komen. De zoon heeft deze scène vanuit de verte geschoten. Afstand gehouden. Uit eerbied voor zijn vader dolend door de lege ruimte. De lege ruimte, het begin en einde van elk theater- en filmproject.
The King of Devil’s Island
De film die de meeste indruk op me gemaakt heeft. Om het sociale aspect en de historische context, maar vooral om de wijze waarop hij gefilmd is. De Scandinavische landen hebben de laatste vijftien jaar een ervaring van verfilmde thrillers opgebouwd. Ze hebben een perfecte spanningsboog naast een rechtdoor lopend verhaal waarin de hoofdpersoon ook niet onbeschadigd te voorschijn komt. Hij/zij is integer en eerlijk, maar moreel krijgt hij een deuk. Uit het leven gegrepen, getoond, zonder er al te zeer de nadruk op te leggen.
Eenzelfde filmisch als moreel darmstelsel heeft The Kind of Devil’s Island.
Gebaseerd op waargebeurde feiten. Tussen 1900 en 1953 was er een gesticht op het Noorse eiland Bastøy, waar jongeren heropgevoed werden. De opvoeders waren in naam voorbeeldige kopieën van huisvaders, in werkelijkheid sadisten, die hun lusten en frustraties botvierden op de jongeren. Met de stem, de zweep en de penis.
De film schetst een voorval uit de geschiedenis van deze aardse hel.
Een 17-jarige jongen arriveert en accepteert de terreur niet. Zijn verzet leidt tot een grote opstand. Gebouwen worden vernield, ‘huisvaders’ geslagen en geschopt tot ze lijken op een blik hondenvoer, en de directeur moet zijn biezen pakken. Zijn vrouw heeft hem kort voordien al verlaten. Omdat hij een lafaard en een hypocriet is.
Een dag na de opstand arriveren 150 soldaten per oorlogsbodem, tevens ijsbreker. Vanuit kikkerperspectief lijkt de boot op het cruiseschip uit Amarcord van Fellini. Een paar jongeren vluchten over het ijs, maar de aanstoker van de opstand zakt door het ijs. De helpende hand van een maat kan hem niet redden. Het is de enige zwakke scène van de film. Hij lijkt op de slotscène van Romeo en Julia op de Titanic.
Terecht werd The King of Devils Island [Kongen av Bastøy] in thuisland Noorwegen vorig jaar verkozen tot Beste Film van het Jaar. Uitstekende acteerprestaties. Een helder scenario. Een regie zonder franje.
Het slotlied
En dat is het. Ik had nog graag enkele andere opmerkelijke films aan u voorgesteld, zoals The Invader van Nicolas Provost, Win Win van Thomas McCarthy, Cigàn van Martin Šulik, bescheiden maar eerlijke films, zuiver op de graat, terecht geselecteerd, maar door vermoeidheid neemt de concentratie af.
Het perscentrum loopt vrijdagmiddag leeg, de opruiming gaat van start. Ik denk dat ook voor mij het moment van afscheid gekomen is. Met plezier heb ik deze sfeerstukken geschreven. Het is niet alleen verwekt door een prachtprogramma, maar door een pracht van een staf. En last but not least door het personeel, de mensen die een naam hebben maar niet vernoemd worden. Of slechts zijdelings. Zoals in de aftiteling van een film. Door het groot aantal is er voor hen slechts plaats voor een lijst of een blok met kleine lettertjes die al te kort in beeld blijft. Veel toeschouwers vertrekken zodra de aftiteling van start gaat. Ik blijf altijd zitten tot het laatste beeld. Uit respect voor de medewerkers groot en klein.
We’ll meet again
is het slotlied van Doctor Strangelove.
Het lied weerklinkt
tussen de laatste zinnen.
Gaat nog even door
na het laatste woord.
Zaallicht langzaam aan.
Doek.
Guido LAUWAERT