Met de dichtbundel Met terugwerkende kracht (verder MTK), zijn vierde boek en tweede poëziebundel, bevestigt Dangre definitief zijn grote talent – voor zover dat überhaupt nog nodig was na zijn fel geprezen én gelauwerde vorige publicaties: de bundel Meisje dat ik nog moet (2011, twee drukken) en de romans Vulkaanvrucht (2010) en Maartse kamers (2012). Zijn werk leverde hem nominaties op voor de C. Buddingh’-prijs (2011) en de AKO-longlist of '-tiplijst' (2013), maar ook de Vlaamse Debuutprijs (2011) en de Herman De Coninck-prijs (2012) zélf. Bovendien werd hij laureaat van de vijfde Melopee-poëzieprijs (Laarne, 2013) met het gedicht ‘Vader’, dat in MTK opgenomen werd.
*
De nieuwe bundel MTK is erg strak, haast mathematisch gecomponeerd en draait volledig om één thema, dat vanuit verschillende (maar met elkaar verbonden) standpunten gefocaliseerd of door verschillende (maar in elkaar verweven) stemmen verwoord wordt: de 'fysieke' en emotionele slijtage van een huwelijksrelatie en de rol of de positie van een kind daarin, en wel als gevolg van de vernietigende voortgang van de tijd, van de ouderdom, van de zich opstapelende desillusies.
Als je de acht afzonderlijke afdelingen van de bundel labelt (A, B, C…) op basis van hetzelfde standpunt of dezelfde stem en lineair ordent, dan krijg je volgend schema waarin niet zozeer een bijna perfecte symmetrie als wel een (variërende) herhaling en cycliciteit zichtbaar worden:
A - B - C - B - C - B - C - A
In de twee A-cycli – 'Man in the mirror' (zes gedichten) en 'Da capo' (één gedicht) – is een ongeveer veertigjarige man aan het woord, in de eerste zes gedichten in de generaliserende je-vorm (tegelijk een vermomde 'ik'). Blijkens de titels zijn deze zeven gedichten overigens expliciet gesitueerd in Amsterdam, de huidige biotoop van de auteur.
De mannelijke stem spreekt over zijn eenzaamheid, de mislukking van de liefde en de teloorgang van jeugdige dromen en ambities, ook ten aanzien van de hoog gestemde verwachtingen voor zijn zoon: "alle liefde moet eindigen / in een zoekmachine", of, mijmerend voor de leeuwenkooi in Artis: "een zoon / die maar geen koning wordt."
In het allerlaatste gedicht van de bundel ('CS' – Amsterdam Centraal Station), dat dus op zich een volledige cyclus ('Da capo') vormt, wordt het duidelijk dat zijn vrouw op de rails van het station zelfmoord heeft gepleegd. Samen met de subtiele afwisseling van tegenwoordige en verleden tijd in de eerste en de laatste regel verheldert de ik-vorm in dit solitaire gedicht in één verpletterende, afsluitende maar tegelijk naar het begin terugverwijzende klap het impliciete 'verhaal' van de hele bundel.
De B-reeks omvat drie cycli van telkens twee gedichten die alle drie dezelfde titel 'Sagesse' dragen en waarin nu de vrouw spreekt in de directe, belijdende ik-vorm.
Hier lees je de langste gedichten van de hele bundel en, wat mij betreft, meteen ook de meest indrukwekkende en ontroerende, al was het maar omdat ze blijk geven van een onvoorstelbare empathie bij een zo jonge, mannelijke auteur voor de ziel en het hart van de volwassen vrouw en moeder.
Ook hier spreken weer een veeleer nuchtere – en ontnuchterende – desillusie, het tekort en het verdriet door de veroudering en de slijtage van de liefde of wegens het egoïsme en de onverschilligheid van de man, een "wezen ... vol vooroordelen, voetbal, stilstand, ongezouten / begeerte en ook een beetje verdriet / dat hij achter de hand houdt voor serieuze relaties."
In enkele verzen wordt de suïcide al aangekondigd: "op een dag bestond de oplossing uit voor- / goed verdwijnen", "je neiging tot zelfdestructie" of: "tot ook ik geen andere keuze meer / had dan ten koste van alles een voorsprong te nemen."
Wat een mature en tegelijk zo hartverscheurende wijsheid – quelle "sagesse" – spreekt niet uit deze woorden van de moeder tot haar zoon in het gedicht 'Borsten': "dus vertel ik hem / dat meisjes, ze zijn dan ongeveer twaalf, hun moeders beginnen / op te rapen. [...] Steeds valt er een stukje van hen af / [...] en nemen dochters trots / hun vormen over."
En als de zoon haar op zijn beurt vragen stelt over jongens, geeft ze het pijnlijke antwoord: "'Van jongens weet ik niets,' zeg ik / en verder niets. Ik wil niet dat hij zich later verwijt / vaders te begrijpen."
Of lees dat wondermooie gedicht 'Pauze' rond de menopauze van de vrouw: "... toen mijn eierstokken zich terugtrokken / uit het eeuwige herhalen van de mensheid, mensheid / is een vrouwelijk woord, pauze is dat ook" – waarna er echter nog steeds ook "opgedroogde mannen" zullen opduiken...
Vele Nederlandstalige dichters hebben ongetwijfeld onvergetelijke literatuur voortgebracht over 'de moeder'. Maar tot de allermooiste mogen voortaan ook gerust deze regels van Dangre gerekend worden: "vergeef me / dat ik net als jullie een knoop in mijn kind heb gelegd om mezelf / niet te vergeten."
Onder C groepeer ik de resterende drie cycli omdat daarin sprake is van "ons/wij" of, met een aansprekende vorm, "ik/jij": man en vrouw, of de kinderen en het gezin, samen.
In 'Sotto voce' gaat het over het oudere echtpaar dat zijn dagen slijt in de berusting om wat voorgoed verloren is. Deze cyclus sluit nauw aan bij de afdeling 'Onze woonst' uit Meisje dat ik nog moet, al is de tonaliteit hier nu uiteindelijk minder bitter, scherp of agressief – een aanvaarding en capitulatie die, misschien, al bij al nog schrijnender zijn. De 'wij'-stem constateert "slijtplekken in onze mimiek", omschrijft het samenzijn als: "Ik en jij en wij, drie stenen aapjes / met afgeknotte grillen" en constateert: "Nu is er nauwelijks nog iets / om over te bikkelen" terwijl er vroeger "nog zoveel wij/ te vertellen" was, "toen / onze avonden nog zwegen / over gisteren."
Wat hun rest: "Zwijgen. De ruzies rangschikken / op zolder en breien, / breien", of: "wij... blijven dromerig zitten in jaren / van traag verongelukken in elkaar."
En dan, in 'Advent', rond het piepjonge paar: de bevruchting, zwangerschap en geboorte... een kind, hét kind dat 'advenit', dat blijkbaar onherroepelijk moét komen gezien het dwingende heimwee van de jonge vrouw naar de "oerknal", "de eeuwenoude waanzin / van het begin", de "eerste zee".
Maar met dit 'begin' neemt ook het einde onafwendbaar een aanvang: haar "lichaamstaal" maakt "van mijn pik / een gewoonte", "een loper voor dagdromen / waarin geen volwassen man meer past." Voortaan geuren de liezen van de vrouw naar "speelgoed / en mijn eigen, matte weemoed / waarvoor je bedankt."
De geboorte van het kind impliceert dat "mijn leeftijd tussen je benen wegtikt / en ik eindelijk opraap / wat je negen maanden / uit mijn lichaam hebt weggelaten." Geen verder commentaar. Jongenstoch...
In de cyclus 'Kindergezichten' ten slotte spreekt een 'wij', maar nu in naam van dé kinderen, van alle kinderen, en dus opnieuw als een dubbelzinnig 'ik', een veralgemenend pluralis majestatis. Deze cylus herinnert mij dan ook onweerstaanbaar aan deze bekende wijze woorden: "Children begin by loving their parents; as they grow older they judge them; sometimes they forgive them."
Inderdaad: vader, moeder, grootvader en grootmoeder krijgen hier op een haast genadeloos trefzekere, hoewel ondanks alles toch begripvolle wijze lyrisch gestalte: hard, zonder meer, maar niet vernietigend.
Vader, met zijn "praatjes voor de vaak", spant zinnen "tussen ons / en de kinderen die hij zich wenst." Grootvader is de hele middag "in geuren en leugen / zichzelf", terwijl grootmoeder, voor sommigen een "heks" en voor anderen "lief", ons "teder weer vastgrijpt / als de laatste bezem / om haar jeugd bijeen te vegen." Moeder, van haar kant, maakt haar kinderen "zwaarder van elk jaar / dat zij reeds in ons opgraven wil", maar "niemand zal haar verleden / verwezenlijken, zij blijft / in kringetjes door dit huis praten."
En wat het kind, de kinderen betreft, zij beseffen het wel: het leven van de (groot-) ouders "zit / nog opgekropt in onze genen, het hangt er stil / als hoefijzers boven de deur. Zij geven ons / gewicht." Het is dan maar de vraag wat Dangre met dat "gewicht" bedoelt; gezien zijn vorige werk, vooral zijn romans, lijkt het mij eerder te verwijzen naar 'de eeuwige terugkeer van hetzelfde', de herhaling van de nefaste cyclus ad infinitum.
*
Stilistisch gezien heeft Dangre sinds Meisje dat ik nog moet een behoorlijke weg afgelegd: niet meer die jonge, uitbundige en triomfantelijke, erg speelse, romantische en soms al te retorische zegging, maar een gedragen en veeleer directe, sobere woordkeuze – in weliswaar soms schitterend uitdeinende verzen – die al evenzeer verbluft maar dan wel omdat ze dieper en pijnlijker in je huid, in je botten en je ziel snijdt en beklijft – al blijft Dangre wel verbazen met zijn verrassende beelden en een vaak subtiel klankspel, en schuwt hij zelfs niet hedendaagse, iconische obsessies naadloos in zijn verzen te integreren: iPod, Google, Facebook... ze zijn er allemaal, of Michael Jacksons Man in the mirror, waarvan de tekst wonderwel past bij de allereerste gedichten in de bundel, althans indien gelezen met de nodige ironie.
MTK opent, geenszins verrassend, met dit motto dat weggeplukt is uit Sagessevan Verlaine: "Qu'as-tu fait ... / De ta jeunesse?" Ik wil maar zeggen: de grote thema's uit het vorige werk, en dan vooral de twee romans, worden in deze nieuwe bundel herhaald maar dan in een erg geconcentreerde en mature vorm. Ook hier weer die angst voor de vernietigende werking van de tijd, voor de fysieke aftakeling, voor de slijtage van de liefde en de ravage die overblijft, het heimwee naar de jeugd (het Peter Pan-syndroom), de onafwendbare cycliciteit van het leven, van jong zijn, oud worden en weer leven doorgeven – met alle gevolgen vandien.
Nogmaals, en ten overvloede: waar toch heeft deze 27-jarige jonge dichter – door de kritiek soms omschreven als een 'goden-, een 'wonder-' of een 'zondagskind', of als een 'jongeman met een oude ziel' – zo veel empathie, zo veel sensibiliteit vandaan voor tragedies en demonen die normaal pas veel later opduiken maar die als een bloedrode draad door zijn hele werk blijven lopen, en wel vanaf zijn allereerste pagina's? Gaat het om een wonde die misschien onbewust maar diep in zijn ziel geslagen werd en daar is blijven woekeren, of hebben we te maken met een geniale, overgevoelige (en nu ook begrijpende) observator van het menselijke falen en de dood die achter elke vorm van leven en liefde schuilt?
*
Nee, deze bundel is beslist geen voer voor jonge geliefden: er is te weinig hoop, te veel onweerlegbare en deprimerende waarheid waarin iedereen wel iets van zichzelf herkent. Maar voor elke lezer die dezelfde demonen reeds ontmoette, vormen deze opnieuw zo virtuoze, zo overrompelend pijnlijke en ontroerende gedichten zonder meer een helende balsem. Een troostende pauze in een helaas never ending story.
Luc PAY
Yannick DANGRE, Met terugwerkende kracht. Gedichten, De Bezige Bij, Amsterdam 2014, 59 p., € 18,90.
Over Meisje dat ik nog moet, zie:
Yannick Dangre wordt door Luc Pay geïnterviewd op donderdag 23 oktober 2014, 20:30 u. in de Ruiterhal, Gemeentepark 10 te Brasschaat, over de bundel Met terugwerkende kracht. Info en tickets:
https://www.brasschaat.be/vrijetijd.aspx?SGREF=36881&CREF=70934