Exclusief! Het eerste en het laatste interview met de auteur
Het nieuwe boek van Guido Lauwaert (°1945) De spookrijder van de Lemméstraatis een roman met gerenommeerde auteurs en acteurs als belangrijkste personages (o.a. Cyriel Buysse, Hugo Claus, Willem Elsschot, Guido Gezelle, Maurice Maeterlinck en Julien Schoenaerts). Het boek wordt gepromoot als 'een nieuw deel van Lauwaerts memoires', 'historische roman' en 'fantasierijke speurdersroman'.
Op Knack.be heeft Frank Hellemans het echter over een
literaire-societykroniek die als historische roman wordt gepresenteerd maar waarin Lauwaert dus al badinerend een eeuw Vlaamse literatuurgeschiedenis met pittige weetjes heropfrist. Lauwaert was immers een insider in het literaire wereldje en kent dus heel wat 'geheimen' van horen zeggen.Of het nu om (ex) minnaressen gaat van de auteurs in kwestie, of goede vrienden en vriendinnen: Lauwaert spit heel wat anekdotes en weetjes uit, die het werk van bekende Vlaamse auteurs in een ander daglicht stellen.
*
Historische roman? Memoires? Fiction and faction? Autofictie? A good read? Ernst of badinage? Alleszins een kluif voor recensenten waarover later meer.
Woensdag 10 oktober werd De spookrijder van de Lemméstraat feestelijk voorgesteld. In een schouwburg, zijn natuurlijke habitat.
Interviews ziet Lauwaert niet zitten. Een uitzondering maakt hij voor de CDR-Mededelingen. Er was wel een prijs aan het interview verbonden: Het kon enkel doorgaan als het plaatsvond in het Parijse restaurant Drouant, waar in een bovenzaal jaarlijks de jury vergadert voor de toekenning van een beroemde literaire prijs. Om niet gestoord te worden werd na de maaltijd de beroemde zaal opgezocht. Nota’s nemen en opnamen maken waren verboden. En hij stond erop dat hij zelf de interviewer mocht uitzoeken. Namelijk… hijzelf.
■
Lauwaert: Vanwaar die hele show rond de verschijning? Een theater, geen interviews, Parijs, dit restaurant. Is het door uw bekende theatrale ingesteldheid of zit er meer achter?
Guido: Er zit wel degelijk meer achter. Als je niet tot het canon behoort moet je de zolen van schoenen lopen om een randvermelding te krijgen. En ze dan nog wat fraais toestoppen. En vooral vriendelijk zijn. En daar had ik met een halve eeuw ervaring in de culturele sector geen zin in.
Lauwaert: Geen zin. Waarom?
Guido: De pennenslijpers hebben vooral aandacht over hun eigen plaats en waarde. Daarom dat ze telkens weer terugvallen op de gevestigde namen en de deur platlopen van de gerenommeerde uitgevers. Ik behoor daar niet toe, evenmin als mijn uitgever. De Brusselse media en het Antwerpse literaire wereldje is één incestueuze boevenbende. Dat is altijd zo geweest en gewoonten zijn onverwoestbaar. Ze verdwijnen soms maar duiken telkens weer op. Neem deze zaal. In 1932 verwachtte iedereen dat Louis Ferdinand Céline de prijs zou krijgen voor Voyage au bout de la nuit. Hij werd afgescheept met de troostprijs, de Prix Renaudot. De Prix Goncourt ging naar Les loups van Guy Mazeline, auteur van de bekendste uitgeverij van Frankrijk, Gallimard. Ooit gehoord van die man? Druk van de grote uitgevers en eigenbelang van de jury’s, waarin steevast enkele journalisten zitten, hebben altijd invloed gehad. En dat is in Vlaanderen niet anders. Jury’s, journaille en uitgevers zitten in één broek. En daar worden de smerigste toeren uitgehaald.
Lauwaert: Zoals?
Guido: Elkaar afrukken! In groepsverband!
Lauwaert: Daar hebt u de laatste jaren toch geen last meer van. Niet zozeer een erkenning van wat u in een halve eeuw hebt gedaan voor de literatuur is er, het theater en de poëzie in het bijzonder, maar toch een grote waardering.
Guido: Daar heeft u gelijk in, maar het afrukken is er wel. Ze denken dat het hen wijzer maakt, terwijl het enkel ijdelheid en jaloersheid oplevert. Ze zijn beleefd wanneer ik hen ontmoet, maar achter mijn rug is het roddel en verraad in het kwadraat. Wat mij verbaast, maar geloof me, dans mon lit je dors, is dat ze met die jaloersheid eerder zichzelf verminken dan dat ze mij beschadigen.
Lauwaert: U hebt dus geen waardering voor de literaire pers?
Guido: Niet de minste. De Vlaamse literaire artikels blinken uit door oppervlakkigheid en, zoals ik al zei, het schommelen van de wieg van de vriendjes. Daaraan heb ik me nooit bezondigd. In een jury zitten, lid zijn van een panel van een spelletjesprogramma, geen haar op mijn hoofd… Dan zou ik mijn ziel verkopen. Een schrijver, acteur, zelfs een journalist mag geen circusartiest worden. Tom Lanoye zet om zijn winkel te laten draaien de tent opnieuw recht, naar aanleiding van elk nieuw boek. Hij herwerkt het tot onemanshow en trekt er de wereld mee rond. Ik wens hem nog veel succes en een lang leven, maar was hij overleden, had hij zeker een hoofdstuk in mijn boek gehad.
Een berg ellende
Lauwaert: Ja, de dood plakt op elke pagina. Het viel me op dat de auteurs en acteurs die aan bod komen allemaal overleden zijn.
Guido: Een erwt, dat ben je! Het boek gaat niet over de dood, maar over de onsterfelijkheid. De acteurs en auteurs van mijn revue zijn de belangrijkste mensen waar mijn kunde en energie is op gebouwd. Wat hun een extra laag onsterfelijkheid bezorgt.
De auteur staat op, loopt om de tafel heen en verlaat de zaal. Met de grootste moeite kan ik hem overtuigen terug te keren en weer plaats te nemen.
Lauwaert: U bent wel zeer kritisch voor Claus, ongeacht het feit dat hij de centrale figuur is in vijf hoofdstukken.
Guido: Terecht. Hugo Claus was tot zijn vijftigste een groot dichter, een enkele keer een prachtig prozaïst, zijn plastisch werk stijgt niet uit boven dat van de kleuter en zijn toneel heeft me flink teleurgesteld. Bovendien had hij een extreem ego. Hij kon zich nooit inleven in iemand anders. Hij was geen egoïst, dat niet. Zijn gulheid vond zijn pap in zijn gevecht tegen de eenzaamheid en een gebrek aan empathie. Claus sleurt een ontzettende berg ellende achter zich aan. Dat was al zo tijdens zijn leven en na zijn dood duurt die nog voort. Vooral de vrouwen hebben onder die ellende geleden. Geen vrouw die niet met hem naar bed wilde, maar na het orgasme dumpte hij haar, of gebruikte haar tot alle voordeel opgesoupeerd was. Hij heeft ook meer geld uit vrouwen gehaald dan dat hij erin gestoken heeft. De voormalige windmolen in de Vlaamse Ardennen, die hij graag ter sprake bracht en ook verwerkte in enkele gedichten, is niet door hem gekocht, zoals hij liet uitschijnen, maar met het geld van zijn eerste vrouw, Elly Overzier. Zij had lekker wat lires verdiend met haar acteerwerk in Italië. Hij schrok er echter niet voor terug na een paar jaar het huis te verkopen en het geld op zak te steken. De onlangs overleden Sylvia Kristel heeft hij geestelijk vernederd én financieel gepluimd.
Ik kan ook niet om, en dan zwijgen we over Claus, met zijn goddelijke status, waar journalisten verantwoordelijk voor zijn. Net pilaarbijters. Die knielen ook voor elk kruis. Wanneer ik dat merk bekruipt mij de neiging om hard uit te halen. De goddelijke status van de auteur te scharten. Als een archeoloog. Nu moet u niet denken dat ik Claus heb willen villen. Er staat heel wat fraais in over hem. Dat moet u toch opgevallen zijn, en als dat niet zo is, bent u een luis, meneer.
Tegengestelden
Lauwaert: Naast Hugo Claus komen vooral Willem Elsschot en Cyriel Buysse aan bod. Twee tegengestelden, lijkt me.
Guido: Hoe komt u daarbij?! Beiden zijn anarchisten in driedelig pak. Asociale anarchisten. Ze worden geen vriendjes van de sukkelaar, maar geven ze een prominente plek in de politieke geschiedenis van Vlaanderen. Ze hebben nauwgezet verslag uitgebracht over de oorzaken waarom de boer, de arbeider zich niet kon bevrijden uit zijn positie. Hij werd gegijzeld door de hogere burgerij, de Roomse kerk, de textielbaronnen, en de echte oude adel. Maar ook door de liberalen én de socialisten, voor wie het eigenbelang voorop stond. De partijkas moest vet worden met het geld van de arbeider en de boer.
Lauwaert: Dat heeft Louis Paul Boon toch ook gedaan, het lot van de kleine man aanklagen?
Guido: Ja, maar hij verbond zijn lot met het lot van de verschoppeling. Afstand houden en toch een grote betrokkenheid tonen, dat deden Elsschot en Buysse, en daar val ik voor.
Lauwaert: Is dat ook het geval met Maeterlinck?
Guido: Wat bedoelt u?
Lauwaert: Grote maatschappelijke betrokkenheid en asociaal gedrag.
Guido: Sociaal betrokken was Maeterlinck in elk geval. In de boeken die over Maeterlinck gaan zijn daar sporen van te vinden. Hij was beschaafder tegen zijn personeel dan tegen zijn amourettes. En dat asociaal gedrag manifesteerde zich eerder tegen de getemde bourgeoisie dan tegen het wilde grauw. Elke parade was hem een gruwel. Het doktersbriefje om niet te verschijnen op de uitreiking van de Nobelprijs is daar het mooiste voorbeeld van. Hij liet die ceremonie over aan de Belgische ambassadeur.
Lauwaert: Maar hij leefde wel in paleizen, het volgende al groter dan het vorige.
Guido: Alles bij Maeterlinck ademt theater uit. Zijn denken en daden.
Lauwaert: En Guido Gezelle. Zit daar ook tegenstelling in?
Guido: Zeer zeker. Hij was een priester die al vroeg twijfelde aan de God van Rome. Ondanks de prachtige moedergedichten had hij een dramatische verhouding met haar. Die was wederzijds. Met zijn vader kon hij goed opschieten. Tot slot was hij een keurige burger, naar het beeld van zijn tijd gegoten, maar een slapende homo. Hij was zeer alert. Daarom dat hij maar toesloeg als de kust veilig was. Omdat het bij vermoedens bleef, restte de kerkelijke overheid niet anders dan Gezelle om de zoveel jaar te verkassen.
Lauwaert: Ik mis in het rijtje auteurs wel Gerard Walschap, Paul Snoek en Maurice Gilliams. Bewust?
Guido: Ten dele. Paul Snoek was een goede vriend en heeft veel voor me gedaan, maar het komt maar niet tot een oeuvre.
Lauwaert: Wat niet geldt voor Walschap en Gilliams?
Guido: Inderdaad. Maar in het werk van Walschap proef ik hypocrisie en blinde wraakzucht waar hij rijk en vooral beroemd mee wilde worden. Verder was hij vreselijk jaloers van aard, en gunde hij Elsschot zijn succes niet. Dat ging zeer ver. Zo boycotte hij een passionele verhouding van zijn zoon met de dochter van Willem Elsschot. Gilliams is een apart geval. Ik heb hem maar eenmaal tête à tête ontmoet. Ik was zo onder de indruk van zijn natuurlijke adeldom dat ik hem nooit meer heb durven benaderen. Niet persoonlijk en niet via zijn werk. Dom, maar om slim te worden moet je heel veel domme dingen doen.
Cultuurschok
Lauwaert: Naast prominente Vlaamse auteurs van de twintigste eeuw verschijnen er ook twee acteurs in beeld, Luc Philips en Julien Schoenaerts. Zijn het de beste van hun generatie?
Guido: Domme vraag, maar goed, die zijn niet te vermijden. Julien Schoenaerts was de beste. Voor Luc Philips rolt de bal echter anders.
Lauwaert: Als jouw leraar Voordracht en Dictie aan het conservatorium van Mechelen, je geboortestad? Zoals bijzonder plastisch verteld in het eerste hoofdstuk.
Guido: Ja. Maar een echte leraar kun je hem niet noemen. Hij steeg met zijn inzet uit boven het onderwijsniveau. En door hem heb ik Franz Marijnen leren kennen. Beckett, Arrabal, Claus, Brecht, Shakespeare en zovele andere toneeldichters. Het was een cultuurschok. Ik kom uit een modaal gezin, met een bescheiden maar voortreffelijke culturele ontwikkeling, kijkend naar Frankrijk. Het Franse chanson, Jules Verne, Emile Zola plakte in de huislucht, maar verder ging dat niet, al had mijn vader een ontzettende bewondering voor de Franse films, met een extra laag voor Jacques Tati.
Lauwaert: En Schoenaerts?
Guido: Alle andere Vlaamse acteurs lopen in het zog van Julien Schoenaerts, en hebben daar vrede mee. Er is al zoveel verteld over Schoenaerts, helaas nooit zijn psychologische verhouding met het theater, de waarde van de auteurs en de plaats van de acteur binnen de magische combinatie van het theater en de toneelauteurs. Hij trok dat door in zijn privèleven. Ook wanneer hij op straat kwam was hij tegelijk zichzelf en een ander mens. Men heeft dat nooit goed begrepen. Zijn psychiatrische behandelingen heeft hij gezien als een belediging van de mens die hij wilde zijn.
Lauwaert: En wat voor mens was dat?
Guido: Vraag het zijn zoon.
Lauwaert: Gaan we moeilijk doen?
Guido: Klein Duimpje! Om Schoenaerts te doorgronden heb je een regenwoud nodig.
Lauwaert: Maar goed, een samenvatting die past op de achterkant van de kaft.
Guido: Dat zou verboden moeten worden! Vroeger maakten uitgevers, of een promomens i.s.m. een redacteur van de uitgeverij een covertekst. Sinds de komst van de computer moet de auteur dat zelf doen.
Lauwaert: De krullen van Schoenaerts moet de lezer dus vinden in het boek?
Guido: Heeft u ze niet ontdekt? U heeft het boek meer dan eens gelezen, zei u.
Lauwaert: Toch wel, maar ik had de indruk dat u het bij een tipje hebt gelaten.
Guido: Tipje? Vreemde typering. Stapje voor stapje ontdek je een onbekend deel van Juliens geheel. Ik had Julien nog veel meer aan bod willen laten komen, maar dan had ik de verschijning met een half jaar moeten uitstellen. Wat ik belangrijk vind, is dat er een lijn valt te ontdekken via de auteurs tussen Luc Philips en Julien Schoenaerts.
Lauwaert: Een lijn?
Guido: De lijn die van het boek een historische roman maakt.
Geen klassieke roman
Lauwaert: De spookrijder van de Lemméstraatlijkt een samenraapsel van artikels en anekdotes, maar een roman? En dan nog wel een historische!
Guido: Het boek is complex, je kan het niet meteen plaatsen, dat is waar. Maar de complexiteit is opzettelijk. Het mocht geen klassieke roman worden, geen samenraapsel van memoires, niet een zuiver historisch werk. Van dat soort boeken zijn er al meer dan voldoende. Ik heb gezocht naar een tussenvorm.
Lauwaert: En daar bent u in geslaagd?
Guido: Zekerheid. Twijfel is een kenmerk van intelligentie, zei Hugues C. Pernath me ooit. Nu, of ik intelligent ben is zeer de vraag, maar dat ik door een machtig instinct een zekere kennis heb bereikt valt niet te ontkennen.
Lauwaert: Als het boek niet verkoopt is u mislukt in uw poging?
Guido: Welke poging?
Lauwaert: Het vinden van de tussenvorm.
Guido: De uitdaging is mijn grondvlak. Altijd geweest en zal altijd zo zijn.
Lauwaert: U neemt een ontzettend risico. Stel dat het niet aanslaat?
Guido: Het oordeel van de lezer is belangrijk. En die valt af te meten aan de verkoop. Al kan die gehinderd worden door de kikkers.
Lauwaert: Kikkers?
Guido: Critici zijn kikkers, wist je dat niet? Arme jongen.
Lauwaert: Ruik ik hier een frustratie?
Guido: Niks frustratie! Nooit last van gehad. Net zomin als dat ik ooit jaloers ben geweest. Nee, het feit is er nu eenmaal dat de kikkers zich wel kunnen opblazen maar niet kunnen kwaken zoals het hoort. Als ze dat zouden kunnen, zouden ze de vierde dimensie ontdekken.
Lauwaert: Een vierde dimensie in uw boek?
Guido: Ja, je stoot erop als je leest met drie ogen.
Lauwaert: De hoofdstukken verschillen van stijl. Werkt dat niet verwarrend?
Guido: Verwarring leidt tot verbazing en verbazing tot verrassing en verrassing tot ontdekking. De liefde voor de behandelde auteurs ging zo ver dan ik me soms, als een acteur, heb ingegraven in hun stijl. Van schrijven maar ook van leven. Een andere keer heb ik me gedragen als een rechercheur, om in een volgende hoofdstuk een verslaggever te worden.
Lauwaert: En dat bij elkaar geklust maakt er een roman van?
Guido: Heb je dan niet gezien dat er een duidelijke evolutie in zit? Van straatjochie over een boekenwurm met een speurneus tot een heuse schrijver.
Lauwaert: Nee, dat is me niet opgevallen.
Guido: Dat komt omdat je, net als 99% van de kikkers, in de virtuele tijd leeft, maar nog altijd denkt als in het stoomtijdperk.
Hij lacht en ik lach mee, om zijn stemming niet te verstoren.
Lauwaert: Het laatste hoofdstuk is het meest intrigerende. Alle auteurs zitten samen aan een ronde tafel in een graftombe en spelen kaart, roddelen, plagen elkaar, in aanwezigheid van de twee acteurs. Wat is de bedoeling hiervan?
Guido: Een ode aan de mensen die o zo belangrijk voor mijn ontwikkeling zijn geweest. Bovendien is er de keuze van de illustraties. Ze staan daar niet toevallig, maar zijn een aanvulling bij elk hoofdstuk. De vierde dimensie wordt er door versterkt. De eerste illustratie, op de kaft, is het schilderij van Theo Van Rijsselberghe, De lezing. Wat niet naar de werkelijkheid is geschilderd. Van Rijsselberghe heeft zijn geliefde gezelschap aan tafel gezet. De laatste illustratie is de graftombe van de Spaanse koningen in El Escorial. Toen ik die bezocht was ik zo gepakt door de sfeer en de waardigheid dat ik daar ter plekke wist dat ik de ruimte zou gebruiken eenmaal ik een roman zou schrijven. Toen ik twee jaar later nogmaals het paleisklooster bezocht, verstevigde het mijn voornemen.
Lauwaert: Vanwaar de titel van het laatste hoofdstuk, De achtste kring?
Guido: Die moet men bij Dante zoeken. En nu ben ik moe. Laten we het hierbij houden. Ik wil nog een wandeling maken met mezelf. Zonder jou.
Lauwaert: Een laatste vraag. Dit interview zal u nog meer vijanden opleveren bij de boevenbende, zoals u het literaire wereldje noemt. Beseft u dat wel?
Guido: [haalt de schouders op]De opstekende wind zie ik aankomen, daarom heb ik geen last van de lucht van de hoerenkast. En maak nu dat je wegkomt.
Lauwaert: Ik dank u voor dit interview.
Guido: Ben je er nog?
Guido LAUWAERT
Guido LAUWAERT, De spookrijder van de Lemméstraat, Roularta Books, 280 p., 21,95 €. ISBN 978 90 8679 464 5