Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
14 juin 2011 2 14 /06 /juin /2011 05:33

 

In de postmoderniteit degradeert alles, things fall apart, the centre cannot hold:  eerst moest  het waarheidsbegrip eraan geloven, later degradeerde zowat alles wat los en vast hing. Justitie werkt niet, de stiptheid van de treinen is een hel voor de forens, de wegen liggen er als in een failed state belabberd bij, het multiculturele onderwijs, dat vertrekt vanuit een nieuwe en gevaarlijke staatsideologie, is failliet maar de minister weet het nog niet, de migratiepolitiek leidt alleen maar tot miserie voor alle betrokken partijen, de criminaliteit wordt driester, de social engineering van de maatschappij leidt tot een nieuwe vorm van gelijkheidstirannie en de zorgsector kreunt onder de wachtlijsten. Het zou dus verwondering wekken mocht de taal er niet ook onder lijden. Niet alleen is ze Orwelliaans geworden en politiek correct, vol van maatschappelijke waanzin, gemunt door wat men in het Duits zo mooi ‘Tugendwächter’ noemt. Flaubert wist het al: met de toenemende eis tot democratisering wordt ook de idiotie gedemocratiseerd, en aristocraat Alexis de Tocqueville had in de negentiende eeuw al een voorgevoel van wat, gaande de democratische weg, ‘Gesinnungstyrannei’ zou kunnen worden, en dit met behulp van taalmanipulatie.  De idee achter de taalpolitieke correctheid bestaat in de veronderstelling dat een taal die veranderd en gemanipuleerd wordt ten voordele van minderheden ook de status van die groepen zal veranderen. Dat gaat ver: de neger in Mark Twain’s Huckleberry Finn wordt in een nieuwe vertaling / hertaling slaaf genoemd. De negers werden eerst gemuteerd tot ‘colored people’, dan werden ze terug black people genoemd, dan weer Afro-Americans. Zo heeft de dwaze politieke correctheid een griezelige lingua franca geschapen, net zoals dat gebeurde onder het Derde Rijk met de LTI, de Lingua Tertii Imperii, uitmuntend en exhaustief beschreven door de Duitse romanist Victor Klemperer.  Samen met de verslonzing van de taal, met op de achtergrond het anything goes en het eclecticisme van het postmodernisme, is de taalpolitieke correctheid een omineus teken van een tijd in verval, waarin ‘mere anarchy is loosed upon the world, en waarin ‘the best lack all conviction, while the worst are full of passionate intensity’, zoals Wiliam Butler Yeats het profetisch uitdrukte. Of is het niet significatief dat Agatha Christie’s Tien kleine negertjes in sommige vertalingen zo niet meer mogen heten? Met de titel ‘En dan bleef er geen meer over’ werd m.i. het summum aan ijverige dolheid en hallucinant surrealisme bereikt. Dit in wezen malicieuze denken van de Gutmensch zet de toon: vanuit de taal tracht men de maatschappij te veranderen en op die perverse manier wordt een dakloze  ‘residentieel flexibel’. De hele perversiteit doet soms eerder aan Anthony Burgess’ roman 1985 denken dan aan Orwell, een strakke aanklacht tegen elke staatsideologie en tegen de maatschappelijke anarchie en weerloosheid die een ver-psychologiseerde samenleving opwekt. Een eeuw van psychologie heeft het Westen in het nauw gedreven, zo schreef Cioran. Daaraan heeft de taal een grote steen bijgedragen door niet meer durven te benoemen wat benoemd moest worden. En zo kwam taal vanaf de jaren zeventig terecht in een geparfumeerde wolk van feministische, daarna van multiculturalistische verdwazing. Eco schreef erover in zijn Guerre calde e populismo mediatico uit 2006. Taal werd modieus gedeconstrueerd tot ze in het Procrustesbed van een lichtzinnige postmoderniteit paste. De moderniteit zelf werd, zoals de Poolse socioloog Zygmunt Bauman het beschreef, vloeiend, ongrijpbaar, visceus zou Sartre hebben gezegd. Samen met het gebrek aan kennis van het Nederlands en de groeiende nonchalance ten opzichte van de eigen taal, levert het een nivellerend taaltje op dat om de haverklap en om zijn leeghoofdigheid te maskeren  ‘ik bedoel’, ‘en zo’, ‘hoe noemt dat’, ‘allez’ en ‘leuk’ uitbraakt. Er is het opgepimpte taaltje van de Marcel van Tilts van deze wereld die het uitschreeuwen van de opgepompte pret, dat alles doorschoten met  dialecttaal die ouwejongenskrentenbrood moet suggereren, of Koen Crucke die heel familiair tot ons spreekt: ‘Ge kent den blik’.  Als het maar leuk is!           

Degenen die zouden menen dat boven genoemde taalperipetieën iets taalfrikkerigs hebben, moet ik resoluut tegenspreken. Waarom immers zou men niet trachten zo correct mogelijk te spreken en te schrijven? Waarom zou een schrijnwerker (de oude timmerman, Joris Notes versie ervan in de roman Tilllwerk) niet proberen zo’n stevig en mooi mogelijk meubel te maken, een artefact waarop hij trots kan zijn? Misschien heeft het postmodernisme de geesten zo geïnfecteerd met het anything goes dat het à peu près al goed genoeg is. In de tijd van het modernisme en de daarbij horende volksverheffingsgedachte ging men ervan uit dat aandacht en nauwgezetheid van belang waren; misschien sprak men toen archaïscherwijs wel van een ‘edel goed’ of van ambacht. In het Duits betekent ‘die Andacht’ het gebed, een houding die aandacht en ‘attentio’ vergt. Daar moeten we nu helaas een beetje om lachen, maar de schoolmeesters uit die tijd wilden ook in de taal een soort fatsoen en craftsmanship hooghouden, net zoals ze daarmee, zoals de arts and crafts-beweging,  de hele samenleving wilden doordringen. Maar fatsoen is een verouderd begrip geworden in een anomische wereld, zowel in de echte als in de taalwereld. Fatsoen is een deugd, een soort oude aristotelische houding die vandaag op menig obstakel botst. En de leerkracht Nederlands of de journalist is allang geen ambachtsman meer. De leraar is een coach, zoals men dat nu noemt – alsof de school een bedrijf is, en de journalist holt amechtig achter de feiten aan, zijn taak is ingebed in infotainment en commercialisering, en zijn historisch bewustzijn spoort met het onachtzaam hanteren van de taal, zijn eerste werktuig. In een interessant werk spreekt de Amerikaanse socioloog Richard Sennett over de craftsman. Hij ziet zijn werk als ‘an enduring, basic human impulse, the desire to do a job well for its own sake’. Originaliteit en ‘zijn eigen ding doen’ hebben de hang naar perfectie vervangen in een maatschappij die ook taalkundig ‘deskilled’ is. Dat resoneert ook in het impliciete motto ‘ieder zijn eigen taal’, als wat ik zeg (stotter, stamel, uitroep) maar verstaan en begrepen wordt. De kakofonie die daaruit voortspruit, weerspiegelt de domme luidruchtigheid van de postmoderne tijd met zijn bagger aan ignorante opinietjes.  Ambacht is sociaal kapitaal, maar zo ziet de postmoderne taalgebruiker het niet. Hij kakelt erop los, zijn enige kapitaal berust op het pecuniaire en vertaalt zich in een vermoeiende hyperkinetiek.

Wim VAN ROOY

(wordt vervolgd)

 

Partager cet article
Repost0

commentaires

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche