Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
26 novembre 2010 5 26 /11 /novembre /2010 19:55

 

Tormans.jpg

Journalisten schrijven, denk ik, niet voor de eeuwigheid, althans niet in wezen of niet in eerste instantie – wat volstrekt niet pejoratief of denigrerend bedoeld is. Als kroniekschrijvers verzamelen en ordenen zij op kritische en methodische wijze gebeurtenissen uit de brede actualiteit en brengen daarover verslag uit, in de eerste plaats objectief en met informatieve bedoelingen. Maar binnen die krijtlijnen zijn ook heel wat schakeringen mogelijk, gaande van de louter informatieve nieuwsmelding tot en met diepgravender analysen en synthesen, duidingen en persoonlijke commentaren. Vandaar ook een breed gamma aan journalistieke genres: van nieuwsfeit over interview tot en met reportage, achtergrondverhaal, New Journalism of ‘gonzo-stijl’, om maar iets te noemen.

 

Bovendien overstijgen sommige journalisten niet zelden inhoudelijk en/of stilistisch het strikt actuele belang en krijgen hun bijdragen een veel ruimere en duurzame relevantie van bv. (cultuur-) historische, politiek-maatschappelijke en zelfs literaire aard. Ik denk hier, zonder enige systematiek of zonder de minste ambitie tot volledigheid, aan het verontrustende 1984van Miel Dekeyser; aan de bijdragen, destijds in het Nieuw Wereldtijdschrift,van Jan Wauters, die overigens ook mondeling pareltjes van verbale virtuositeit kon debiteren; aan de in alle opzichten belangrijke Knack-editorialen van Frans Verleyen; aan de onderzoeksjournalistiek van Chris De Stoop en de monumentale tv-reeks van Maurice De Wilde over de collaboratie, of aan de reisverhalen van bv. Lieve Joris. Woodward en Bernstein deden met hun Watergate-rapport de VS op hun grondvesten daveren, en dan hebben we nog niet eens Truman Capote of Norman Mailer genoemd. In zulke gevallen wordt de geschiedenis niet meer gewoon geobserveerd, gerapporteerd of becommentarieerd maar, gezien de soms erg snelle en directe impact op het maatschappelijke vlak, ook ‘gemaakt’, en mogen zonder reserves literaire ‘sterren’ aan het werk of het boek in kwestie worden toegekend.

 

Stijn Tormans (°1976), journalist bij Knack, bundelde zijn bijdragen voor dit weekblad onder de titel Verhalen en reportages. Een roadmovie van onze tijd. Het boek werd aan het publiek voorgesteld op 15 maart 2010 in zaal Roma te Antwerpen door Koen Fillet en – of all people – Patrick Janssens.

 

Een roadmovie, inderdaad: zowel van de reporter zelf als van de personages die hij onderweg ontmoet, interviewt of bespreekt. Want zoals Pantagleize, dat “onnozel hart in de wereld”, dwaalt Tormans door de hem omringende wereld met zijn droevige figuren, verschoppelingen en losers die niet anders kùnnen dan verliezen onder de druk van de onverbiddelijke logica van macht en geld. Hij noteert verhalen van kleine mensen over hun privé verdriet of registreert de teloorgang van hun dromen, hun wijken en pleinen, hun cafés en verenigingen – voor velen de laatste schuilplaatsen die nog een beetje warmte of sociale cohesie bieden – en confronteert machthebbers (burgemeesters, provinciegouverneurs…) met hun onmenselijke want cynische beslissingen die meestal ingegeven zijn door een dubieus, dubbelzinnig vooruitgangsoptimisme of, gewoonweg, door “hoogmoed” (p. 100).

 

Tormans noemt zijn stukken “verhalen en reportages” van een ‘amateuristische spijbelaar’ (p. 7 en 9). Hij wil zich ver houden van “alle mening- en druktemakers”, “weg van mijn beroep”, “weg van de mediawereld waar cynisme meer en meer de norm wordt” en waar “boven elk stuk minstens een woord als ‘historisch’, ‘dramatisch’ of ‘exclusief’ moet staan.” (p. 7)

Resoluut klinkt het: “Nee, dan de straat.” (p. 7) Hij wil dààr en nergens anders luisteren naar “mensen die zo graag de held wilden zijn in hun eigen roadmovie, maar ergens onderweg gebotst waren.” (p. 7) De locatie speelt geen rol: “Het ging over mensen. Over wat ze deden (en wat ze vooral niet deden)” (p. 7), over “stil verdriet in de stad” (p. 8).

En hij omschrijft zijn intenties heel duidelijk – eerst ex negativo: “Ik deed niet aan grote analyses. Peilde niet naar tijdgeesten. Reconstrueerde geen ruggengraten van de maatschappij. Het was me alleen om de verhalen te doen. Om ze op tijd buit te maken, voor ze voorgoed verdwenen waren.” (p. 8) Eén van de geïnterviewden stelt “hoe belangrijk dat is voor mensen: verhalen vertellen” (p. 28). Dit alles hoeft niet opgevat te worden als bescheidenheid en nog minder als modieus paternalisme van de journalist, maar integendeel als een programma met ernstige (socio-politieke) morele implicaties.

 

Met een flinke dosis zelfreflectie vraagt Tormans zich in één van de stukken af wat nu eigenlijk de essentie is van journalistiek. Die bestaat er volgens hem in – althans volgens het boekje – woorden “op hun waarheid te checken” en te “registreren”, en “liefst vanaf de zijlijn”. Maar, maar…: “Ik twijfel. Misschien is dat niet altijd de beste plaats” (p. 177). En dus kiest hij voor de frontlijn, voor “participative journalism” (p. 161), duidelijk meevoelend en sterk geëngageerd. Hij registreert de genadeloze logica van de gevestigde politieke, economische en andere doldraaiende ‘systemen’, vaak met een ontwapenende naïviteit, met een haast kinderlijke, gekwetste verbazing die echter niet altijd een vrij scherpe en dus pijnlijke ironie kan verbergen.

 

En toch blijft hij koppig, reportage na reportage, met woorden vechten tegen windmolens die uiteindelijk reuzen blijken te zijn, gedragen door melancholie en nostalgie om zoveel individueel en sociaal verdriet, machteloosheid en verdwijnen. In een gesprek met een ‘mediatrainer’, zo’n typische gladde PR-manager, zegt hij: “dat ik nostalgie soms zinvol vind. Hij antwoordde dat ik naïef was. Dat de wereld intussen geprofessionaliseerd was” en dat authenticiteit “gestroomlijnd moest worden” (p. 9). Naar hedendaagse televisie kijken volstaat helaas ruimschoots om die stroomlijning aan den lijve te voelen: dat nefaste politieke correctisme van in de pas lopende mediajongens en politici met hun typische geleuter van zelfverklaarde pseudo-progressieve wereldverbeteraars – waardoor zoveel in dit land naar de kloten gaat, inclusief het onderwijs.

 

Maar terug naar Tormans. Resultaat: beklijvende, ontroerende stukken over de verloedering en zelfs het verdwijnen van stadswijken of over de onmogelijkheid om nog locale, zinvolle basisinitiatieven te nemen, terwijl de verantwoordelijke politici zich voor het oog van de camera’s parfumeren met verblindende én verstikkende wolken van fraaie maar hopeloos holle sloganistiek en retoriek.

Hij heeft gelijk, natuurlijk, wanneer hij tegenover de verfraaiingen, expansies en saneringen stelt dat “een stad een rafelige rand moet hebben. Dat is de voedingsbodem voor kunstenaars. Als je die rafelrand eruit knipt, knip je de ziel uit de samenleving” (p. 52).

En wie, behalve blijkbaar Tormans, haalt het nog in zijn hoofd om een stuk te wijden aan de man die in weerwil van de grote lift-multinationals probeert het beroep van hersteller van “oude dames”, die prachtige liften met open harmonicadeuren, in stand te houden (p. 123)? Of pagina’s vol te schrijven over heel concrete, bij naam genoemde en in hun eigen biotoop gesitueerde, kansarme jongeren die hun weg wel willen zoeken maar niet kunnen vinden in het administratieve labyrint en die uiteindelijk aan hun lot worden overgelaten (bv. p. 233)? Of over een achtentachtigjarige dame in een bejaardentehuis die, gekweld door pijn, een punt wil zetten achter haar leven maar op onbegrip stoot bij artsen en kinderen (p. 243)? Al even mooi (maar ook gruwelijk) is bv. een stuk over treinmachinisten die ooit geconfronteerd werden met zelfmoord op de treinsporen waar zij toevallig passeerden (p. 85).

 

Teveel om op te noemen in een korte recensie. Maar steeds: geen getheoretiseer, geen grote woorden, geen stilistische tierelantijntjes en ook beslist geen melo of emo (wat een boze oud-gouverneur Balthazar ook moge beweren) maar heldere, directe ‘verhalen’ van en over echte mensen.

Ronduit hilarisch dan weer zijn de bijdragen over de éénmansbetoging die Tormans ooit hield in Brussel onder het motto ‘Recht op twijfel’, de bijdragen over zijn éénmanspartij ‘Stijn’, of het stuk over de ‘Rode knoop’ (het – misschien – goed bedoelde maar volslagen inefficiënte initiatief van façade-moralisten die menen daarmee hun ‘plicht’ te hebben volbracht en een persoonlijke bijdrage te hebben geleverd tot een betere wereld en een artificieel wij-gevoel – tenminste zolang de camera’s draaien natuurlijk).

 

Als je, zoals Tormans, aan een (oud-) gouverneur (in casu Balthazar) vraagt “of u nog weleens aan die mensen denkt” (nl. die zopas hun hele woonwijk hebben zien verdwijnen), dan mag je je aan een furieuze reactie verwachten, en ook die werd inderdaad in het boek opgenomen (p. 106-107). En wat met Steve Stevaert, één van die rode-knoopdragende excellenties par excellence (p. 165-166)? Die blijft lachen natuurlijk, want in Limburg schijnt de zon altijd en zingt het nachtegaaltje onverdroten in het bronsgroen eikenhout. Iemand als Patrick Janssens, vrees ik, lacht dan weer niet en zeker niet met de stukken van Tormans – tenzij bronsgroen.

Et in saecula…

 

Tot slot vermeld ik nog twee (zeker in dit oppervlakkige en chronocentristische tijdsgewricht erg opvallende) kwaliteiten van Stijn Tormans. Ten eerste beschikt hij over een lovenswaardig relativerings- en nuanceringsvermogen. In verband met de vandaag nog steeds oplaaiende emoties rond collaboratie en weerstand in een Oostvlaamse gemeente noteert hij: “Dé waarheid bestaat niet, zelfs niet in een klein dorp als Stekene” (121). Maar al even hartverwarmend is het feit dat hij erg veel belang hecht aan historische contexten, achtergronden en sfeerscheppingen, zoals bv. duidelijk blijkt in de reportage over café Breughel (p. 61 e.v., waarin o.m. ook Emmanuel De Bom ter sprake komt) of in die over Louis, de dakloze bedelaar van het Astridplein (p. 23).

 

Kuifje, Don Quichote of Pantagleize: Tormans herinnert mij vaag en intuïtief aan alle drie door zijn compromisloze engagement, zijn (gelukkig) ‘naïeve’ verzet tegen machtige windmolens en de (tragische) ironie die door zijn “reportages en verhalen” heen sijpelt.

 

Een “onnozel hart”? Misschien. Maar dan wel een héél groot hart dat op de koop toe gewapend blijkt met een sobere, scherpe en dus indringende pen. Méér hoeft dat niet te zijn.

Maar laten we hopen dat hem ook de kans gegund zal blijven om nog lang op diezelfde manier – spijbelend en verontwaardigd weemoed spuiend – te blijven wandelen temidden de “vaudeville attristant” waarop we dagelijks vergast worden. In Antwerpen – en ver daarbuiten.

Luc PAY

Stijn TORMANS, Verhalen en reportages. Een roadmovie van onze tijd.

Meulenhoff | Manteau, 2010, 317 blz., 19,95 €.

Partager cet article
Repost0

commentaires

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche