Eind vorig jaar verscheen bij poëzie-uitgeverij WEL de bundel Eigen terrein. Het is een keuze uit de gedichten, die Bert Bevers schreef tussen 1998 en 2013, samengesteld door Albert Hagenaars en de dichter zelf. Samen met de eerder bij WEL verschenen bundel Afglans – gedichten 1972 - 1997, eveneens samengesteld door Hagenaars en Bevers zelf, beschikken we zo over een bijzonder consistent overzicht van 30 jaar dichterschap van een dichter, die eigengereid, meticuleus werkend met het gereedschap taal en ver van de waan van de dag zijn weg is gegaan en zo een oeuvre heeft opgebouwd dat een plaats verdient in de rij van onze grote Nederlandstalige dichters van na de tweede wereldoorlog. Weinigen van deze generatie dichters heeft zo een gestaag groeiende beheersing van het medium taal gecombineerd met een voortschrijdend inzicht in stijl, vorm en inhoud van zijn gedichten. Wanneer men chronologisch de twee bundels leest merk je dan ook dat hier iets merkwaardigs aan de hand is. Vanaf zijn eerste gedichten uit 1972 presenteert Bevers zich als een volwassen dichter: geen puberale of sentimentele ontboezemingen van een jonge debutant maar meteen voldragen, weloverwogen verzen, die reeds de toon zetten voor wat 40 jaar lang nog zal komen. Het eerste gedicht uit die cyclus is duidelijk: en nu / - nu de laatste nachttrein / de stilte van dit land verscheurt - / bepaal ik in alle rust mijn grenzen. Daar reeds bakent de dichter zijn ‘eigen terrein’, weg van het modieuze, het haastige, het vluchtige maar zoekend naar het blijvende, naar wat achter de waarneming ligt en wat verborgen blijft voor onze ogen. Ogenschijnlijk en bij een vluchtige lezing merk je weinig verandering in schrijfstijl en thematiek, alsof veertig jaar poëzie is geschreven in één lange geut, alsof het schrijven nooit is opgehouden. Maar toch, gaandeweg met de jaren - en dat wordt duidelijk in de tweede verzamelbundel Eigen terrein – evolueert Bevers’ taal van concreet naar meer abstract, maar wordt tezelfdertijd meerlagiger en meerduidiger, verwijzend en peilend naar de diepere betekenissen dan wat het woord zelf meent te moeten betekenen. Daardoor wordt zijn poëzie als het ware terughoudender en bedachtzamer, maar peilt ze trefzeker naar de essentie der dingen. Zo balanceert de dichter tussen begrijpen en ontroeren, tussen wat er zou moeten zijn maar niet kan gevonden worden, tussen wat er geschreven staat en wat daarachter kan vermoed worden. De poëzie van Bevers ontsluiert zo wat het woord verbergt en ontregelt zo het perspectief van de lezer en dwingt hem/haar tot zelfreflectie. In de bijgevoegde aantekeningen bij de cyclus Lambertus (naamgenoot!) van Sint-Omaars beschrijft de wereld verwijst de dichter naar de zogenaamde Malbergse glossen, zoals ze voorkomen in de Lex Salica uit de zesde eeuw: losse woorden zonder direct grammaticaal of syntactisch verband. In diezelfde aantekening wordt ook melding gemaakt van de Wachtendonkse psalmen, rond 950 vertaald uit het Latijn, waarbij de vertaler de woordvolgorde zoals ze in de Latijnse tekst voorkomen heeft behouden, zodat, zegt Bevers, hieruit nauwelijks conclusies kunnen worden getrokken over de gewone zinsbouw van het Oudnederlands. Deze opmerking is intrigerend: waarom vermeldt de dichter dit zo uitdrukkelijk? Mij lijkt het dat hij hiermee impliciet een stille verwijzing geeft naar zijn eigen in de loop der jaren ontwikkelde fascinatie voor taal als een structurerend medium voor de waarneming en hoe die structurerende eigenschap en de wijze waarop je ze aanwendt mede die waarneming betekenis kunnen geven. Verwijzend naar de profetische uitspraak van McLuhan in zijn onvolprezen boek uit 1967 Understanding Media: The medium is the Message gaat het er niet alleen om wat je schrijft maar ook hoe je dat schrijft. De dichter Bert Bevers is zich hier zeer van bewust. Lambertus van Sint Omaars beschrijft de wereld is in dat verband onbetwistbaar een sleutelbundel in het oeuvre van Bevers. De waarneming is precies en puntig, gegoten in een compacte taal. Alle ballast is overboord gegooid, de woorden staan waar ze staan, hoekig en geslepen tezelfdertijd, syntax lijkt overbodig maar smeedt het geheel tot vers: Kreken slikken buitentijds schor, onaantastbaar / in hun verre, verre eeuw. Water hapert / tegen de zachte dwang van schuivend zand, weerbots / van gebroken beloftes. De dag begint te kraken. Dit lijkt wel de Beverse variant van de Malbergse glossen. De dichter schuwt daarbij het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden niet. Het is in poëzie meestal een moeilijke evenwichtsoefening, die niet zelden bij vooral debuterende dichters alle spankracht uit de verzen weghaalt. Niet zo bij Bevers. Hij gebruikt ze beheerst, doelbewust en verhelderend, ze verhogen als het ware het ritme, zoals de epitheta in de Ilias : Van lege paarden los zijn stroeve landlieden. / Ze hebben handen vol vreugde maar herkennen / die niet. Of hij smeedt nieuwe woorden zoals ziltgeur (pagina 23), strooptrage winter (pagina 57) en engelenvrees (pagina127). In genoemde bundel ontwikkelt de dichter ook verder zijn typische zevenregelige en tweestrofige gedichtenstructuur, waarbij de eerste vijf regels beschrijvend zijn om dan in de laatste twee regels die ontregelende bocht te nemen, waarbij je als lezer als het ware aan een trapeze hangt en zoekt naar een vangnet. In zijn meer recente bundel Arrondissementen, die integraal in Eigen terrein is opgenomen, breidt Bevers deze structuur uit naar een vrije maar strak volgehouden interpretatie van het sonnet: twee vierregelige strofen gevolgd door twee drieregelige, die het nadenken van de dichter over zijn waarneming die onverwachte wending geven en het geheel optillen naar een reflexief metaniveau. Weinig hedendaagse dichters zijn hiertoe bekwaam en zeker niet de al te vaak over het paard getilde jongere generatie. Voor Bevers lijkt alles een aanleiding tot het schrijven. Elk gedicht wortelt in de waarneming maar groeit in de verbeelding. Zo bijvoorbeeld de mechanische reuzenolifant, die in juli 2006 Antwerpen aandeed (pagina 25), Lee Harvey Oswalds dagboekaantekening van 22 november 1963 (pagina 65), een bezoek aan het atelier van Lucienne Stassaert (pagina 66), bij het poseren voor de schilder Mart Franken (pag. 70), het werk van schilder Bert Timmermans (pagina 74), het bekijken van de film Tideland van Terry Gilliams (pagina 97), maar ook naar buiten turend vanuit zijn raam in zijn woning in Antwerpen (pagina 64), zittend op een terrasje in Parijs (Arrondissementen), of zomaar kijkend (pagina 68). Maar zoals steeds bij Bevers bedriegt schijn maar is niets toeval: Is iets er pas wanneer je voelt dat het er is? Onthou: als / we dat willen kunnen we grenzen overschrijden. Echt. / Ondertussen vangt een regen aan die niet weet waarheen. Voor de dichter maakt de verbeelding mee de realiteit waarin hij leeft en laat die hem toe het vreemde vertrouwd te maken en het vertrouwde vreemd. Daartussen staat de taal, die via de poëzie dat mogelijk moet maken. In het gedicht Rue des frères mineurs (pagina 103) uit de cyclus Zolang het hart zegt dat het kloptwordt dat meesterlijk verwoord: De plattegrond / van de verbeelding raakt nooit voltooid. / Het is een kwestie van ontrafelen. Ver / als de huid van een ander fluistert / verleden. Men blijft immer meester / over zijn stilzwijgen. Het is het woord / dat je ketent. Het is in dit spanningsveld dat de dichter Bevers zijn eigen poëtica heeft ontwikkeld, waarin verleden en toekomst ineen vloeien tot een onlosmakelijk geheel van feiten, wensen en dromen in de zoektocht naar innerlijke vrede met zichzelf en de realiteit van de omringende wereld. UitSint Lambertus van Omaars beschrijft de wereld (pagina 37): Hij weet: men kan de waarheid / niet buigen, of men kraakt haar in de lendenen. Zoals ik naar aanleiding van een bespreking van zijn bundel Arrondissementen schreef is Bert Bevers een dichter pur sang. Deze nieuwe verzamelbundel Eigen terrein geeft daarvan samen met de vorige, Afglans, een indringend beeld. Binnen het hedendaagse Nederlandstalig dichterslandschap heeft Bert Bevers zijn eigen terrein afgebakend en verkend. Zijn gedichten zijn daarvan het relaas en nodigen de lezers uit om op hun beurt dat terrein te verkennen en er hun eigen wegen in te vinden. Niet voor niets kreeg de bundel het citaat mee van die andere grote dichter Alain Germoz, die precies in 2013 overleed: Les meilleurs questions ne demandent aucune réponse.
Richard FOQUÉ
Bert Bevers, Afglans. Gedichten 1972 - 1997, Poezie-uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1997, ISBN 90 6230 080 4
Bert Bevers, Eigen terrein. Gedichten 1998 - 2013, Poezie-uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 2013, ISBN 90 6230 098 7