Over het Nut van de Sigaar te Zijn
Het Europees Parlement in Straatsburg heeft in een van zijn laatste zittingen voor de verkiezingen van mei de verkoop van tabaksproducten verstrengd. Nou ja, veel meer dan wat cosmetische aanpassingen hield dat niet in. Het verbod op munt- en framboos- en whiskysmaken lag al langer in de pijplijn. Nog lelijker pakjes en nog grotere gezondheidswaarschuwingen hebben hetzelfde effect als de wansmakelijke snelheidscampanjes van de moralistische ijdeltuiten bij het BIVV: niemand kijkt er naar om. En de verkoopstop van snuiftabak is bevestigd, op de al even idiote Zweedse uitzondering voor ‘snus’ na – mag sjieken eigenlijk nog wel ?
De invloedrijke lobby van tabaksproducenten heeft zijn werk keurig gedaan. Vertragingsmaneuvers, verdaging van stemmingen, weggemasseerde verbodsbepalingen, her en der een omslagje met wat duizendjes. De lobby werd overigens flink geholpen door de zelotisch-stompzinnige antirookbewegingen. De gynecoloog zei ooit tegen mijn zwangere vrouw: “Meiske, liever één fles whisky per dag dan één sigaret”. Ze heeft zich daar – gelukkig – niet aan gehouden. Maar domheid groeit meetkundig. De open lucht in het voetbalstadion van FC Brugge is nu volgens een nieuwe definitie geen open lucht meer – Orwell kraait gierend van de pret in zijn graf om dergelijke onzin van Nieuwspraak. Maar onverdraagzaam is natuurlijk niemand.
Ergens is dat lobbywerk niet onbegrijpelijk. De betutteling door de Europese Commissie neemt zulke omvang aan, dat het indijken van de toenemende scepsis vechten tegen de bierkaai wordt. Want àls het de Europese verkozenen écht om volksgezondheid gaat, dan hadden ze tabak en nicotine al lang in de ban geslagen en op de lijst van verboden roesmiddelen gezet. En alcohol. En ether. En patsjoeli. Misschien zelfs de uitstoot van fabrieken en vrachtwagens. Maar niks daarvan, de torenhoge taksen moeten de zelf veroorzaakte begrotingsgaten helpen dichten, en dan is gezondheidszorg praat voor de vaak.
Dat komt omdat Europa geleid wordt door woekeraars en duitentellers (al noemen ze zich nu financieel manager en bankier), niet door politici die hun maatschappelijke opdrachten in geweten vervullen. Lapwerk, zelfvergenoegende maar futiele mierenneukerij (seks is verboden in kinderprogramma’s, maar ‘schokkende’ beelden van aangeteerde longen en kankergezwellen bij rokers mogen open en bloot overal verkrijgbaar zijn, net als het tonen van massaterechtstellingen door barbaarse horden in het Midden-Oosten in prime time nieuws), en veel erger, ronduit beschamende omkoop- en beïnvloedingspraktijken door grote producenten, vervangen de nuchtere omgang met het ooit aangeporde en hoog in aanzien staande rookgedrag. Holland zou zonder zijn meerschuimen pijpjes de Gouden Eeuw niet overleefd hebben, Churchill zonder zijn sigaar de oorlog niet gewonnen hebben. Het wordt graag vergeten dat het Hitler was die de eerste anti-rookwetten oplegde, en de traditionele rantsoenen voor de Wehrmacht stelselmatig liet verminderen. Hij verloor de oorlog.
Toch. Waarom zou marktleider Philip Morris eventjes een half miljoen euro uittrekken om de MEP’s te screenen, na te gaan of zij al dan niet te overtuigen zijn om de wetten niét te verstrengen ? Marianne Thyssen (EVP) is hun vriend niet, die is naar hun bevinding onkreukbaar. Zij kon geen bondgenote zijn om parlementsonderhandelaarster Linda McAvan (Labour, UK) onderuit te halen. Niet dat de voorstellen in verhouding staan tot de cijfers. Wat wil Europa ? Nog lelijker verpakkingen (straks misschien zelfs witte, allez vooruit), verbod op ultradunne sigaretten en op smaken als menthol of karamel (al geldt dat alweer niet voor pruimtabak of waterpijpen of gesausde sigaren of pijptabak), en nog ongelezener waarschuwingen op de pakjes. De redenering ? “Er roken meer jongeren tussen 15 en 25 dan andere leeftijdscategorieën, 70 % van de rokers begint voor hun 18e verjaardag”. En de grondslag voor de ‘verstrenging’ ? Nicotine is een geneesmiddel, en mag alleen als zodanig verkocht worden. Maar dan wel gerold blijkbaar.
Wie gerold is, is de politiek zelf. Omdat vooral de commissie Barroso boter op het hoofd heeft. Het verdient een grondig onderzoek om na te gaan welke vuile rol Barroso – de oudcommunist die op de Azoren de loper uitrolde voor de Amerikaans-Britse invasie van Irak - heeft gespeeld ten bate van de tabakslobby. Het was datzelfde Philip Morris met Swedish Match dat in 2012 een klacht indiende tegen Maltees commissaris voor volksgezondheid Dalli. Voor omkoping. Barroso, handig gesteund door algemeen secretaris van de anti-fraudedienst OLAF, Giovanni Kessler, had geen vijf maand nodig om Dalli bij zich te roepen en hem op geen gronden koudweg de wacht aan te zeggen. Dalli werd een halfuurtje het mes op de keel en daarna bij het huisvuil gezet. Ook al bleek later dat Dalli geen schuld trof. Er kwam geen geding in Malta, er bleek heel wat meer loos te zijn bij OLAF en zijn bewijsvoering zelf, toonden MEP’s Inge Gräßle (EVP) en Bart Staes (Groen) aan.
De argumenten van de tabakslobby – verlies van werkgelegenheid, verlies van staatsinkomsten, verlies van markten door smokkel en namaak – wogen zwaarder dan gezondheid, ook al hebben 171 landen de kaderconventie tegen tabaksgebruik van de Wereldgezondheidsorganisatie al geratificeerd. Want er is maar één uitgangspunt in de Unie, en dat is strikt economisch. In de hoogkapitalistische betekenis van het woord trouwens. De winsten zijn ontzaglijk. De grote vijf boekten meer dan 300 miljard dollar winst in 2008. Intussen sterven er jaarlijks meer dan 700.000 Europeanen aan tabaksmisbruik. Maar 161 lobbyisten zijn sterker dan het half dozijn dat voor meer volksgezondheid pleit. En Swedish Match heeft “toevallig” ook de uitzondering verkregen voor Zweden. Alleen daar mag Snus nog verkocht worden.
Van geschiedenis hebben de lobbyisten geen kaas gegeten, ook en zeker niet in Zweden. Hadden ze hun eigen thrillers gelezen, ze hadden de wenkbrauwen gefronst. Helemaal in de lijn van het radicaal-linkse schrijverspaar Maj Sjöwall and Per Wahlöö (die in Stieg Larsson later een compagnon als communistische sterauteur zou krijgen) begon een ander duo, Håkan Jaensson en Arne Norlin (chef en medewerker van de cultuurbladzijde van de vooraanstaande krant Aftonbladet), aan een reeks romans met vernietigende kritiek op de Zweedse welvaartmaatschappij. De dictatuur van de auto werd met de grond gelijk gemaakt in Plåtkistan 1977; De Blikken Kist, 1979). Het landelijke utopia moest het ontgelden in Blodsugarna (1980; De Bloedzuigers, 1981). De revolutionaire dwaasheid in Kungen (1978; De Koning, 1980) werd helemaal met de grond gelijkgemaakt. En in 1981 was de gezondheidsobsessie aan de beurt. Upp i Rökk windt er geen doekjes om. Niet de roker is de dader, niet de dagbladverkoper, maar de amorele, op winstbejag azende producent, hier de NV Zweedse Tabak.
Drie terminale patiënten “proberen inhoud te geven aan het leven dat ze nog te leven hebben”. Daartoe stoten ze meteen door naar de kern van de zaak. Journalist Leonard Person heeft aan agressieve keelkanker aan 30 jaar roken overgehouden. Garagist Georg Lundin heeft aan zijn gefnuikte jeugdidealen en grijs leven de dodelijke ziekte opgedaan. En de amper 23-jarige Agnetha Canard (“vader had zich doodgerookt”) heeft een ongeneeslijke borsttumor. In plaats van de bepampering van hun getelde levensdagen te ondergaan in praatgroepen en zelfonderzoek, pakken zij het kwaad bij de wortels aan. Tabaksdirecteur Leif Carlsson heeft niet eens oog voor de arbeidsomstandigheden, laat staan voor de gebruikers van zijn aanslibbend vergif. Voorbeeldig gezin of niet, het symbool van de sluipmoordenaars moet boeten, en dat lukt ook: hij wordt vakkundig met een inspuiting van zuivere nikotine van kant gemaakt – ja, elk geneesmiddel is dodelijk als de voorgeschreven dosis overschreden wordt.
Jaensson & Norlin doen hun uiterste best de politiediensten niet te ridiculiseren, maar het recht moet zijn loop hebben. Lundin sterft al snel, Person geeft vlak voor zijn coma nog een slof cadeau op zijn doodsbed aan de speurder die hem uiteindelijk gevonden heeft, en Canard ontglipt de dodendans en de vervolging. Want “hij kon niets bewijzen. En degenen die het wisten waren dood”. De wraak van de onmachtige slachtoffers van een moordende machine die industrie-en-winstbejag heet wordt rauw gegeten. Het is moeilijk geen sympathie op te vatten voor de gewillige beulen van een maatschappelijk-economisch systeem dat zijn slaven-werknemers verstikt, verrookt, en uitzuigt. De sigaret is niet meer dan de Bulgaarse paraplu, ze doodt onverwacht, maar altijd genadeloos. Toch maken de slachtoffers zich niet los van hun verslaving, ook niet als hun lot al bepaald is.
De thrillers van Jaensson en Norlin zijn striemende aanklachten tegen de slavernij van het politiek en gedragsmatig correct handelen. Als ze vandaag Upp i Rökk opnieuw zouden schrijven, zouden ze allicht nog cynischer zijn, en nog minder begripsvol voor de verontrustende banaliteit van de hedendaagse tirannie – brood en spelen van vroeger, vandaag drank en sigaret en televisieshows. Het is niet zo dwaas een journalist rechtstreeks te betrekken in een roman. Wat niet gezegd kan worden in een dubbelgecheckt artikel (hun huiswerk hebben ze gedaan, en ze zullen allicht de cijfers bemoedigend zien veranderen, maar niet de geldstromen), kan moeiteloos verwerkt worden in fictie. Als het kapitalisme een rookgordijn optrekt om zijn aloude methodes van onderwerping te verhullen (er zijn nu zelfs al verzekeringsmaatschappijen die zich voordoen als liefdadigheidsorganisaties !), dan kan alleen brutaliteit een dam opwerpen. Als er een reden is waarom Scandinavische thrillers zo succesvol zijn, dan heeft het hier direct mee te maken. Tegen alle schijnheiligheid in, verkopen zij de geldmagnaat het touw waarmee hij wordt opgehangen. Marx had niet beter verwacht.
Lukas DE VOS
Håkan Jaensson & Arne Norlin, In Rook Opgegaan, Leeuwarden, Bruna, 1982. Origineel: Upp I Rökk (1981).