De jonge Pernath heeft geleden onder de scheiding van zijn ouders, maar “zijn angsten, zijn somberheid, zijn misantropie” kunnen echter niet alleen daaraan toegeschreven worden, de oorzaak ligt dieper, aldus Walter van den Broeck.
Ik denk dat we de oorzaak verder in de tijd moeten gaan zoeken. Daarom lijkt me het moment aangebroken om een bezoek te brengen aan het belangrijkste deel van het land van Pernath: het ouderlijke nest. En wie kan ons daar beter doorheen gidsen dan mijn tante Lène, Huugs moeder zelf. (Het land van Pernath, p. 18).
Vandaar dat de uiteraard verhelderende, bijwijlen onthutsende getuigenis van Grace Helen van den Broeck zowat de helft van de tekst van neef Walter in beslag neemt. Uiteraard wordt in Mijn en mijn zoons leven (een 'zelfverweer', dixit Joris Gerits) een onvermijdelijk eenzijdig beeld opgehangen, waarin het zelfportret van tante Lène als verwaarloosde en vernederde echtgenote centraal staat.
Het portret dat Pernaths moeder van haar eerste echtgenoot (en van haar schoonouders) ophangt, is allesbehalve hartverheffend – maar dat lag wel voor de hand. Ook wanneer zij als “mater dolorosa” aan het woord komt, wordt vader Charles Wouters er meteen bij betrokken:
Heel veel liefde of vriendschap kon hij [HCP] mij niet geven. Hij was heel erg beïnvloed door zijn vader die mij aanzag als een boerinneke uit Herentals. Maar in de ogen van zijn vader was ik te min en dat heeft mijn zoontje heel erg beïnvloed. (Vroeger natuurlijk). (p. 32)
Of het ouderlijke nest inderdaad “het belangrijkste deel van het land van Pernath is”, en of tante Lène de beste gids is om dat land te verkennen, laat ik hier in het midden. Het land van Pernath telt vele provinciën en het oprechte verhaal van zijn moeder, hoe aangrijpend ook, is uitermate subjectief – en juist daarom bijzonder revelerend.
Het belang van de gestoorde moeder-zoon relatie kan moeilijk onderschat worden, maar Pernath onderstreept zelf in een interview, opgetekend door Michel Bartosik, dat hij meer over de moeder schrijft omdat die figuur voor hem ook “vreemder” was, “maar de vader is overal aanwezig”.
Walter van den Broeck stelt terecht “aanvankelijk probeerde hij [Pernath] uit het puin van zijn jeugd een ik samen ter rapen”. Al te vaak laat Walter van den Broeck zich echter (onbewust) leiden door de visie van de moederlijke clan:
Culturele flarden had hij meegrekregen van zijn vader, die dweepte met Baudelaire en Rilke, maar van wie aangenomen mag worden dat hij vooral met hun namen koketteerde, om serieus te worden genomen, vooral door het schone vrouwvolk. (p. 14)
Van wie mag aangenomen worden ? Culturele flarden ? Dwepen ? Met namen kokketeren om serieus genomen te worden door het schone vrouwvolk ?
Net alsof het “schone vrouwvolk” rond Charles Wouters op de naam Rilke viel...
Henri-Floris JESPERS
(wordt vervolgd)