De Belgische ziekte heeft het lange leven. Ik realiseerde me dat bij de uitreiking van de driejaarlijkse literatuurprijzen van de Vlaamse Gemeenschap, een end terug in de tijd, in 1996, op de Boekenbeurs. Verdienstelijke winnaars van die vroegere Staatsprijzen waren nochtans voorhanden.
De onvolprezen dichter en onverbiddelijk spellinghervormer Gust Gils, een oprecht omroeper van oproer, kreeg op zijn 72ede bekroning van een letterkundige loopbaan. Alleen had de minister van kultuur aardig wat moeite met de lektuur van zelfs de meest gekende van zijn bundels. “Linke Kornak” werd gewoon “Lichte Kornak”, je moet al een tsjeef als Luk Martens zijn om daar op te komen. Stuur er een gard sivik op af. Al is het ook een manier om het subversieve van Gils’ poëzie te bezweren natuurlijk.
Het was niet de enige mislezing van de Heer Minister. De winnaar van de prozaprijs, Leo Pleysier, heeft volgens hem werken geschreven die ik nooit gezien heb. De Weg der Kralingen? De Ring der Benevelingen allicht. De Weg naar Kralingen ken ik ook. Maar goede lektuur is duur, zo blijkt. Pleysier was volgens de Hoogwaardigheidsbekleder ook de schrijver van het bekroonde werk De Gele Rivier is Bevroren. En Pleysier maar moeite doen om zijn titel zo Kempisch mogelijk te maken. “Bevrozen”, net om de taalvervreemding in de verf te zetten. Maar Pleysier is een eerzaam man. “Kop in kas” moet hij gedacht hebben, zijn Arkprijs van 1984 indachtig.
De taalvervreemding, die is er, zoveel is wel duidelijk. En dat heeft alles te maken met de volstrekte minachting die onze kunstenaars te beurt valt. Een werk, een tijdschrift, dient niet om gelezen te worden. Het dient om de administratieve raderen gesmeerd te doen lopen. Of waarom dacht u dat Joke Schauvlieghe zelfs het kristelijk monument Filmmagie, voorheen Film en Televisie, op droog zaad zet ? Jos Van Liempt draait zich om onder zijn zerk. In 1996 werd het burokratisch eerstegeboorterecht pijnlijk in de verf gezet, toen op het einde van zijn niet eens zo onversneden toespraak de Heer Minister Martens pijnlijk moest erkennen dat hij weliswaar anderhalf miljoen (hij rekende nog in franken) op zak had voor de winnaars, maar dat ze dat geld niet kregen. De ambtenaren hadden immers nagelaten tijdig de nodige formulieren in te vullen om de prijzen over te schrijven op de rekening van beide auteurs. Hopelijk had Gils toen nog een postrekening, hij was anders in vieze papieren geraakt. Pleysier bewoog niet. Hij is een eerzaam man.
Heeft Martens dan niks zinnigs aangebracht ? Toch wel. “Vlaanderen heeft opnieuw de kracht van het gesproken woord ontdekt”. Want zowel Gils als Pleysier werden “geprimeerd” vanwege hun sterk retorisch vermogen. Heremijntijd ! Gils eksperimenteert met de klankwaarde van de taal, in een sterk, grotesk, cynisch en zelfrelativerend doorlichten van de dagelijkse werkelijkheid. Gils heeft ook nog met de eksperimentele muzikus Karel Goeyvaerts gewerkt, en voelde zich het meest verwant met de opstandige poëzie van de Vijftigers en van Achterberg. “Een muil is muiten”, zei zijn zielsverwant Lucebert hem al voor. Daar had de Heer Minister geen weet van. Pleysier dan. Die gaat zijn eigen, eigenzinnige eenzame weg. (Ik durfde al lang niet meer naar Marten Toonder te verwijzen). In 1984 had Pleysier de Arkprijs van het Vrije Woord verdiend omdat hij “gedurfd en ongegeneerd vanuit zijn Kempense eenvoud de beperkingen van de alledaagsheid kon omwerken tot de waardevolle kern van zijn zoektocht naar wat de mens mens maakt”. Zijn drieluik Waar was ik weer ? had pas een verlengstuk gekregen in een reeks van al vier menselijke portretten, die de rauwe vervormingen door het boerenbestaan tot echte klassenstrijd verhief. De Heer Minister hoorde het in Rijkevorsel donderen.
Beide auteurs hadden de schroom en het verstand de burokratie te bedanken met het enige wapen dat hun restte: de eigen tekst. Het zal de ambtenaren niet opgevallen zijn, maar Gils bleef dat schaamteloos doen in zijn eigen kleine verzet, de vooruitstrevende spelling tegen de Urker Liga van Kleingrutter Pennelikkers (ULKP) in. De Heer Minister kon dat niet horen.
Maar zo figureerden beide schrijvers, sober begeleid door de meesterlijke gitarist Yves Storms, als meer dan de Allerzieligenbloempot van de cérémonie protocolaire. Want dát is de Vlaamse ziekte. Het Protokol bepaalt de inhoud. De schil is wezenlijker dan de vrucht. Het oog is belangrijker dan de smaak.
In dat licht viel een tweede incident bij deze prijsuitdeling beter te begrijpen. Gils en Pleysier waren te elfder ure opgetrommeld door hun uitgever, omdat de Belgische Koning hen de hand wou schudden. Dat zou vlot gaan gezien het bibberitis van Albert. Bleek dat aan dezelfde tafel een andere stalauteur zat, ene Jean-Pierre Van Rossem (toen schandelijk auteur van onder meer de schunnige belastinggids Hoe word ik stinkend rijk ?, 1992, Wie vermoordde André Cools, 1993, de seks- en bordelengids Hoe kom ik van de grond ?, 1993, en de verzetsrekonstruktie De Nacht van Christus-Koning, 1996, allemaal werken op de Coburgse index vanwege aansporing tot meer ontucht). De Staatsveiligheid maande de Brusselse Vorst prompt tot rechts omkeer aan.
Zaten ze daar voor spek en bonen, Gils en Pleysier. Pleysier had de wijsheid een sommatie voor een Koninklijke Receptie des avonds af te wijzen. “Pijp en toebak” volstaan, moet hij welgemoed gedacht hebben. Als de Belg niet naar Mohammed komt, zei hij nog, met Mohammed ook maar niet naar de Belg gaan. Pleysier is immers een eerzaam man. Gils, wat ouder en vooral goed gemanierd, wou uit irrationele beleefdheid de Koning niet afvallen. Jammer voor hem stond datzelfde Protokol aan de ingang van de receptie. “Geen uitnodiging bij ?”, blafte het Protokol. “Ik ben Gils”, zei Gils (in onderkast weliswaar). “De koning verwacht mij”. Niets te Gilsen, geen formulier, geen toegang. En dicht ging de deur. Van Rossem verkneukelde zich. “Prettig om te zien ! Deze hooggeloofde demokratie – de macht des volks – heeft wel enge stalinistische trekjes”. En hij ontbottelde meteen een nieuwe fles.
Lukas DE VOS
(Om evidente redenen werd de redactie door de auteur verzocht de spelling niét te normaliseren...)