Eens te meer word ik geconfronteerd met de fascinerende persoonlijkheid van de fascistische leider Joris van Severen. Niet alleen onder de pen van Willy Copmans in de jongste aflevering van Heibel (zie de blog van 11 juni: Piet van Aken en Joris van Severen). Ondertussen las ik immers ook het zeventiende Jaarboek Joris van Severen.
Eindredacteur Maurits Cailliau onderstreept in het 'Ten geleide' dat uit de nu gepubliceerde dagboekbladzijden (mei-september 1920) van Joris van Severen blijkt hoezeer hij 'zich grondig kon ergeren aan de mediocriteit van zijn medestrijders binnen de Vlaamse Beweging'.
'De eerste Grote Synthese – 1924', zo luidt de titel van het doorwrochte essay van Romain Vanlandschoot (pp. 71-158) waarin Van Severens diepgravende wijsgerige en staatkundige inzichten centraal staan. Uit het tijdschrift Ter Waarheid citeertVanlandschoot een passus 'die het meest Joris van Severen typeert':
Vlaanderen als een homogeen Germaans element opvatten is naar mijn mening even onjuist en verarmend, ontervend als Vlaanderen te willen verfransen. Germaansheid en Latijnsheid groeien in de geest en het gemoed der beste Vlamingen zo diep dooreen dat het mij werkelijk anti-Vlaams schijnt, deze concentratie, deze geestelijke concentratie te willen tegenwerken of belemmeren. Het is immers volstrekt verkeerd deze concentratie van Germaans-Latijnsheid, als Belgischheid in te denken. België is inderdaad systematisch anti-Vlaams, terwijl deze Vlaamse concentratie van Europeesheid instinctief, van nature anti-Belgisch is. Deze Europeesheid voelt België aan als een decadentie, als een aderverkalking, als een hoon. België is een beschaving-dodent element. Een parasiet.
Ook dit tweede citaat van Joris van Severen uit Ter Waarheid illustreert zijn scherpzinnige kordaatheid:
Het is een blijk van bekrompenheid en primaire achterlijkheid vijandig te staan tegenover een volk en tegen een bepaalde vorm van beschaving. Gemakkelijk wordt elk nationalisme in deze domheid meegesleurd. Daarom is het de dringende plicht der leiders van een volk het nationalisme uit dit onzinnig en verderfelijk extremisme te redden. Zulkdanig extremisme is het beste middel om het nationalisme in barbarie te doen uitslaan.
De inzichten van Van Severen anno 1924 worden door Vanlandschoot in de context geplaatst van gelijkaardige, vooroorlogse inzichten van August Vermeylen en Karel van de Woestijne.
Dit belangrijk, voorbeeldig geadstrueerd essay beslaat meer dan veertig procent van het Jaarboek. Eens te meer wordt de lezer geconfronteerd met de intellectuele rijkdom van Joris van Severens complex intellectueel universum.
*
Leven en werken van Louis Gueuning (1898-1971) worden in een verhelderend gesprek opgeroepen door zijn twee discipelen en medestanders Joseph Peeters (°1924) en Vic Eggermont (°1929). De Nederlandse historicus Ruud Bruijns publiceert het opstel 'Tussen rood en groen. Joris van Severen, het Verdinaso en de socialisten'.
Het zeventiende jaarboek wordt afgesloten met zes haiku's van de Brugse dichter en essayist Herwig Verleyen (°1946) 'Denkend aan Joris van Severen'. De laatste is opgedragen aan Gaby Warris, overlevende van de slachtpartij in Abbeville:
Hoogbejaard krimp je
steeds meer terug tot het kind
onder de kiosk.
*
Het Jaarboek werd alvast in 't Pallieterke van 5 juni besproken door 'De brave Hendrik' (schuilnaam van CDR-medewerker Hendrik Carette).
Henri-Floris JESPERS
(wordt vervolgd)
Jaarboek Joris van Severen, Ieper, Studiecentrum Joris van Severen v.z.w., 2013, 208 p., ill., 25 € ISBN 9789076057156. Secretariaat: Paddevijverstraat 2, B 8900 Ieper.