Casa Diana, Genzano, 1979
Gustav René Hocke (°Brussel, 1 maart 1908) studeerde in Berlijn, Bonn en Parijs en promoveerde in februari 1934 tot doctor in de filosofie aan de Friedrich Wilhem universiteit van Bonn met een proefschrift over Lukrez in Frankreich von der Renaissance bis zur Gegenwart.
Hocke koos de eminente en eigenzinnige romanist Ernst Robert Curtius (1886-1956) als promotor wegens diens belangstelling voor de Europese avant-garde, maar werd door zijn leermeester bewust georiënteerd naar een klassiek onderwerp. Hij deed opzoekingswerk in de Bibliothèque Nationale te Parijs, waar hij o.m. in contact kwam met groep rond André Breton. Na zijn promotie vroeg Hocke een beurs aan om te werken aan zijn aggregatie, maar die werd hem geweigerd omdat hij niet actief was in de Arbeidsdienst werkte of geen partijlid was. Hij ging dan aan de slag bij de Kölnische Zeitung, de door Kurt Neven-Du Mont uitgegeven liberale kwaliteitskrant die dank zij haar internationale prestige minder last had van de 'Gleichschaltung'. Hij leerde daar zijn woorden wikken en wegen en zijn anti-nationaalsocialistiche gezindheid tussen de regels tot uitdrukking te brengen (net als zijn collega en vriend Gert H. Theunissen, die met de dochter van de Antwerpse letterkundige en kunsthistoricus Ary Delen zou huwen). Hocke kreeg last met de journalistenbond en met de Gestapo. Hij werd gered door Neven-Du Mont die hem als correspondent te Rome zond, waar de fascistische censuur minder drukkend was dan de nationaalsocialistische. Van januari 1942 tot februari 1943 werd hij als burgerlijke tolk opgevorderd door de Wehrmacht. In die periode concipieerde hij zijn sleutelroman Der tanzende Gott (1948). In de herfst van 1943 dook hij in de Romeinse clandestiniteit waar hij nauwe contacten had met een aantal gelijkgezinden die in het na-oorlogse Italië een invloedrijke politieke rol zullen spelen. Vanaf juni 1944 werkte hij voor de Amerikaanse Psychological War Fare. Op 6 september van dat jaar werd hij als vijandige onderdaan aangehouden (in toepassing van een horizontale administratieve maatregel) en gedeporteerd naar de Verenigde Staten.
Op dat ogenblik verbleven meer dan 300.000 Duitse krijgsgevangenen in de VS, verspreid over een 130-tal kampen, waaronder een aantal zogenaamde Antifa-kampen. In Camp Van Etten (New-York), gekend onder de codenaam The Factory of de Ideen-Fabrik, werden de grondslagen besproken en gelegd voor 'de opbouw van een nieuw Duitsland in samenwerking met Europa en de wereld'. Het project zwermde uit naar Fort Getty en Fort Kearney, waar Hocke overgebracht werd om ingeschakeld te worden bij de oprichting van het blad Der Ruf, dat ook in kampen in Canada en het Verenigd Koninkrijk verspreid werd. Der Ruf bleef verschijnen tot 1 april 1946, en werd daarna te München door Alfred Andersch, Hocke en Hans Werner Richter voortgezet, tot er in april 1947 een conflict ontstond met de militaire regering die het blad 'nihilistisch' vond en de derde weg-theorie verdedigde. Het publicatieverbod leidde tot de oprichting van de befaamde Gruppe 47.
*
In 1948 wordt Hocke stichtend lid van de Deutsche Akademie für Sprache und Dichtung. Hij had toen al een aantal boeken op zijn actief: Der französische Geist. Die Meister des Essays von Montaigne bis zur Gegenwart (1937), Deutsche Satiren des 18. Jahrhunderts (1940), Das verschwundene Gesicht. Ein Abenteuer in Italien (1939 – gewijzigde en vermeerdere versie: Magna Graecia, 1960), Europäische Künstlerbriefe (1941; 1947). De sleutelroman Der tanzende Gott (1948) kende ruime weerklank.
*
In augustus 1949 werd Hocke als eerste na-oorlogse Duitse journalist in Italië geaccrediteerd als correspondent van een aantal Duitse en Zwitserse kranten. Rome werd zijn vaderland. Hij werd overladen met bekroningen: de Internationale Prijs van de Kritiek van de Biënnale van Venetië (1952), de internationale Prijs van Rome (1961) en de Alcide de Gasperi-prijs (1966). Hij werd lid van de Accademia del Mediterraneo en van de Accademia Tiberina en werd verheven tot de waardigheid van Groot-Officier van de Italiaanse Republiek. Hij was ook drager van hoge Duitse, Oostenrijkse en Belgische onderscheidingen. Bij herhaling weigerde hij een hem aangeboden leerstoel te bezetten. Als blijk van waardering voor zijn literaire en kunsthistorische vorsingen verleende de Oostenrijkse regering hem honoris causa de titel 'professor'.
*
Met zijn meermaals herdrukte twee publicaties over het maniërisme in de epoque-makende reeks Rowohlts Deutsche Enzyklopädie (Die Welt als Labyrinth, 1957, en Manierismus in der Literatur, 1959) verwierf hij internationale bekendheid. De twee roro-deeltjes – hoe omstreden ook in vooral Angelsaksische vakkringen – hebben in aanzienlijke mate bijgedragen tot de heropleving van de belangstelling voor het maniërisme. Ze werden vervolledigd door Verzweiflung und Zuversicht. Zur Kunst und Literatur am Ende unseres Jarhrhunderts (1974) en Neomanierismus. Der Weg der modernen Kunst von Surrealismus zur Meditation (1975). Deze laatste twee grondleggende studies waren geconcipieerd als één monumentaal boekwerk (met als werktitel 'Ein imaginäres Seminar über die geistige Situation unserer Zeit') maar uitgevers beschikten er anders over.
Das europäische Tagebuch (1963) vormt de tweede pijler van Hockes oeuvre. Naast een indrukwekkende comparatistische, meer dan vijfhonderd bladzijden tellende studie over het dagboekgenre in al zijn schakeringen, bevat dit merkwaardig boek een bloemlezing uit meer dan honderd dagboeken, van het begin-XVe-eeuwse dagboek van Francesco da Fiesso tot Graham Greene.
De studie van het maniërisme en van de diaristiek vormen de twee constanten in Hockes omvangrijk oeuvre.
Daarnaast publiceerde hij over hedendaagse kunstenaars een aantal grondige monografieën in boekvorm: over Leherb (1973), Jutta Cuny (1977), Peter Prosch (1979), Tonino Lambardi (1979), Loris Grandi (1981) en de gebroeders (Ludwig Valentin en Walter Andreas) Angerer (1981). In catalogi, vaktijdschriften en gelegenheidsbundels publiceerde hij essays over o.m. Fernando Botero, Fabrizio Clerici, Ernst Fuchs, Heinrich von Hessen, Alfred Kubin, Max von Moos, Gianfilippo Usselini.
Naast detailstudies en cultuurhistorische literaire beschouwingen, schreef Hocke indringende essays over o.m. Stefan Andres, Edoardo Cacciatore, Ernst Robert Curtius, Alfred Döblin, Martin Heidegger, Homerus, Thomas Mann, Luise Rinser en Italo Svevo.
*
Dit alles dus bij wijze van toelichting, op vraag van mijn correspondenten. Ik mag nu echt niet bezwijken aan de verleiding een aantal persoonlijke accenten te leggen.
Toch nog even dit. René was een man van de wereld, bestempeld door het weekblad Die Zeit als 'Auslandkorrespondent par excellence, respektiert wie ein Diplomat, gelehrt, viel beachtet, mit Orden und Titels reichlich geschmükt.' En, ja, hij kon daarmee (soms) glimlachen.
In 1961 ontving hij op het Capitool de eerste internationale literatuurpris van de Stad Rome uit handen van president Giovanni Gronchi:
Vor der Preisverleihung hatte ich mir von meinem Friseur in dem Via Frattina in der Nähe des Auslandspresse-Clubs, die Haare schneiden lassen. Die Nachricht über die Preisverleihung hatte er in der Morgenzeitung gelesen. Er beglücktwünschte mich und sagte sehr ernst: “Caro Dottore, non dimenticare un bel sorriso. Si dico che i Tedesci non sanno sorridere durante atti solenni. Lei dovrebbe provare il contrario”.
Die mooie glimlach koester ik in mijn herinnering. Maar René was een onrustige intellectueel. Evenwicht en harmonie waren de absolute eisen die hij ondanks alles niet kon bereiken. In zijn labyrint werd hij teisterend geconfronteerd met de eigentijdse Minotaurus, verpersoonlijking van de decadentie en van de totalitaire staat, de twee ziekten van de (voorbije?) eeuw. Dat heeft zijn laatste jaren diepgravend bezwaard. Na een mislukte seppuku in de Japanse tuin van zijn villa Casa Diana, Monte Giove te Genzano di Roma, verzonk hij in de Noordse nevelen die hij vreesde.
Het begenadigde vaderland dat Rome (of, juister: de Romanità) voor hem betekende, had hem uiteindelijk toch niet tot de innerlijke rust gebracht die hij zozeer betrachtte. Hij overleed op 14 juli 1985.
*
Een beknopte biobiografie van mijn publicaties over Hocke staat te lezen op http://mededelingen.over-blog.com/article-henri-floris-jespers-dagboek-gustav-rene-hocke-122794930.html
Henri-Floris JESPERS