Puedo escriber los versos más tristes esta noche
Il y a toujours des histoires dans une histoire
Op de eerste Nacht van de Poëzie, 17 februari 1973, tussen al de chaos en het rumoer, kwam er een Nederlandse dichter en vertaler één gedicht voorlezen. Hij stond bij de microfoon en zonder poeha las hij het gedicht voor met zachte stem. Wat iedereen [en ik in de eerste plaats] vreesde gebeurde niet. Hij kreeg de zaal plat. Het uiterst woelige publiek verstomde vanaf het moment dat hij de naam van de dichter en de titel van het gedicht vernoemde. Ademloos luisterden 7000 mensen naar hem en na afloop kreeg hij een staande ovatie. Hij verdween, even bescheiden als dat hij gekomen was. Zijn aanwezigheid en lezing zijn mij altijd bijgebleven. Waar ik ook gedichten moet gaan voorlezen, dat gedicht zit in het pakket en komt vóór Berceuse nr 1 van Paul van Ostaijen.
Onder het lezen van de toneeltekst van Kamer 411 kwam het gedicht opzetten en ik besloot om de bundel mee te nemen naar de voorstelling en het na afloop voor Franz Marijnen en Bien De Moor voor te lezen.
Wat gebeurde. Ze waren zo onder de indruk dat ze vroegen om een kopie. De volgende dag was het gescand en per mail bezorgd. Vrij snel volgde een innige bedanking.
Het gedicht komt uit de bloemlezing ‘Pablo Neruda, Een kooi vol liederen. Gedichten gekozen en vertaald door Riekus Waskowsky’, uitgegeven in 1974 door De Arbeiderspers, Amsterdam. Het sluit de selectie af uit Neruda’s bundel Veinte Poemas de Amor. Voor de lezers van Mededelingen geef ik het gedicht in vertaling [met een titel], gevolgd door de oorspronkelijke [titelloze] versie.
Riekus Waskowsy overleed in 1977. Laat dus dit een hommage zijn aan Waskowsky, Neruda, en het publiek van de NvdP in ’73.
Guido LAUWAERT
VANNACHT ZOU IK
Vannacht zou ik zeer trieste verzen kunnen schrijven.
Bijvoorbeeld schrijven, ‘De nacht is aan scherven gevallen
en ver weg huiveren de sterren blauw.’
De nachtwind kolkt in de lucht en zingt.
Vannacht zou ik zeer trieste verzen kunnen schrijven.
Ik hield van haar, zij soms van mij.
In nachten als deze hield ik haar in mijn armen
en kuste haar zoveel en zoveel onder de eindeloze hemel.
Ze hield van mij, ik soms van haar.
Hoe zou ik niet van haar grote stille ogen hebben gehouden.
Vannacht zou ik zeer trieste verzen kunnen schrijven.
Te denken dat ze niet de mijne is. Te voelen dat ik haar verloor.
De onmetelijke nacht te horen, nog onmetelijker zonder haar,
het vers valt dan in de ziel als de dauw op de weiden.
Wat maakt het uit dat mijn liefde haar niet vasthield.
De nacht is aan scherven gevallen en ze is niet bij mij.
En dat is alles. In de verte zingt iemand. In de verte.
Mijn ziel is ontevreden omdat hij haar verloor.
M’n blik zoekt haar om haar naderbij te brengen.
M’n hart zoekt haar en ze is niet bij mij.
Het is dezelfde nacht die dezelfde bomen wit maakt.
Maar wij, die van vroeger, zijn niet meer dezelfden.
Zeker, ik hou niet meer van haar, maar hoeveel hield ik van haar.
M’n stem zocht de wind om haar oren te beroeren.
Van een ander, een ander zal ze zijn. Zoals vóór mijn kussen.
Haar stem, haar helder lichaam, haar eindeloze ogen.
Zeker, ik hou niet meer van haar, maar misschien toch hou ik van haar.
De liefde is zo kort, het vergeten zo lang.
Want in nachten als deze hield ik haar in mijn armen,
mijn ziel vindt geen vrede omdat hij haar verloor.
Hoewel dit de laatste pijn is die zij mij doet lijden
en dit de laatste verzen zijn die ik voor haar schrijf.
*
Puedo escriber los versos más tristes esta noche.
Escribir, por ejemplo: ‘La noche está estrallada,
y tiritan, azules, los astros, a lo lejos.’.
El viento de la noche gira en el cielo y canta.
Puedo escribir los versos más tristes esta noche.
Yo la quise, y a veces ella también me quiso.
En las noches como ésta la tuve entre mis brazos.
La besé tantas veces bajo el cielo infinito.
Ella me quiso, a veces yo también la quería.
Cómo no haber amando sus grandes ojos fijos.
Oír la noche inmensa, más inmensa sin ella.
Y el verso cae al alma como al pasto el rocío.
Qué importa que mi amor no pudiera guardala.
La noche está estrellada y ella no está conmigo.
Eso es todo. A lo ;ejos alguien canta. A lo lejos.
Mi alma no se contenta con haberla perdido.
Como para acercarla mi mirada la busca.
Mi corazón la busca, y ella no está conmigo.
La misma noche que hace blanquear los mismos árboles.
Nosotros, los de entonces, ya no somos lo mismos.
Ya no la quiero, es cierto, pero cuánta la quise.
Mi voz buscaba el viento para tocar su oído.
De otro, Será de otro. Como antes de mis besos.
Su voz, su cuerpo claro. Sus ojos infinitos.
Ya no la quiero, es cierto, pero tal vez la quiero.
Es tan corto el amor, y es tan largo el olvido.
Porque en noches como ésta la tuve entre mis brazos,
mi alma no se contenta con hanerla perddido.
Aunque éste sea el útimo dolor que ella me causa,
y éstos sean los últimos versos que yo le escribo.