“Merde! – Des bons bras...”
Op de nabije steenweg hakken om het kwartier colonnes motorrijders gaten in de stilte (of wat er van overblijft), de buurvrouw van tachtig kaffert haar zoon van vijftig uit, meisjes bellen aan en leuren met wafels om hun Vlaamse kermis te spijzen, de waterpomp sputtert, de kat kotst. Onmogelijk een bladzijde te lezen zonder inbraak. Bovendien pest het lichaam de geest, en uit wraak mest de geest het lichaam. Le jour, pourtant un dimanche à la campagne, n’est pas comme il faut. Merde, denk je, en Gaston Burssens passeert in je hoofd want voor dichter en zeepzieder Gaston was “merde” een van de meest suggestieve woorden.
En zoals dat gaat, liggend op je chaise-longue, roept de ene gedachte de andere op. Burssens herinnert mij aan de tijd toen ik een column schreef voor de weekend-editie van de Nederlandse krant Het Parool, onder leiding van de erudiete Sytze van der Zee. Kort voor de honderdste verjaardag van Paul van Ostaijen schreef ik een sfeerstuk over het gedicht Boere-charleston van Paul van Ostaijen. Ik prees de muzikaliteit van het gedicht en de klemtonen op tempo en ritme via de alliteraties. Als voorbeeld haalde ik de versregels aan ‘dat is ‘nen Charleston / ‘nen boerencharleston / van Gaston op zijnen basson’. Toen ik de krant uit de brievenbus haalde en meteen mijn column opzocht (ijdelheid der ijdelheden) kreeg ik haast een hartinfarct toen ik de derde versregel onder ogen kreeg. De brave eindredacteur had aan de nog bravere Hollanders gedacht en een woord verminkt en het daaropvolgende vervangen. In plaats van ‘Gaston op zijnen basson’ stond er ‘Gaston op zijn fagot’. Merde! Merde! Merde! schreeuwde ik en greep naar de telefoon. Vriend Sytze beloofde een vermelding in de rubriek ‘Correctie & Aanvullingen’ en promoveerde de eindredacteur tot Chef Kunst, onder voorwaarde columns alleen nog te controleren op de afgesproken lengte en niet te interveniëren in zaken de rechten van de dichter en de vrijheden van de poëzie.
Fin de l'entr’acte. Want ik wil het in dit stuk niet hebben over gedachtesprongen. Eerder over het feit dat ook een baaldag zijn voordeel kan hebben. Zolang je de moed niet verliest om de baaldag een hak te willen zetten. Het is dus een kwestie van de hak te vinden. Wat heb je daar voor nodig? Volharding! Zelfs bij het slapengaan mag die niet verpoeieren. En kijk, wanneer je koppigheid zich daar op instelt, is de redding nabij. Allerlei mensen, feiten, toestanden komen bij nacht langs. Dat is een feit. Bewust of onbewust. Voorop zij die je na aan het hart liggen, recent zijn.
Onder meer een manloze vriendin met een zoon die momenteel aan zee verblijven. Ze kwamen zo sterk opzetten dat ze terechtkwamen in een nachtelijke optocht van zatte woorden. Ik schreef ze met potlood vlug op, op het achterschutblad van het boek naast mijn bed. Meteen na de ochtendthee spoedde ik mij naar mijn werkkamer en nam plaats aan het klavier. Het boek op een klembord, wasknijpers werden wegversperringen voor lastige bladeren. En zie, langzaam maar zeker kregen de zwarte elementen van de baaldag en de witte van maalnacht vorm. Het resultaat volgt zo meteen. Het toont aan, en dat is de reden van dit betoog, dat een oud gedicht een nieuw verzint, zoals de ene dichter de andere oproept, maar vooral, dat het geheugen en de herinneringen… sont des bons bras pour un poème de circonstance, wat elk gedicht in wezen is. Merde!
Berceuse nr 3
voor Adrien
Zie de zon aan de zee
Zie de zon aan de zee met de zoon
Zie de zoon aan de zee in de zon
Zee en zon en zoon
aan de hand van de moeder
de moeder met de zoon
bij de zon aan de zee
Zie het zoet van de zon
Zie het zout van de zee
Zie het zuur van de lucht
Zoet en zout en zuur
aan het eind van de zandzee
over de rand van de aarde
langs de val van het zonlicht
Zie de boog van het oog
Zie de boog van de rug van de zoon
Zie de hand van de zoon in het zand
Zie moeder en zoon aan de rand van het strand
waar de vloed likt aan het land
na het eb dat trekt aan het zand
dag zegt aan de zon en de zee en de zoon
zie de noordzee
zie de noordster
zie de nacht wacht
zie de nacht lacht
slaap zacht
Guido LAUWAERT